| |
| |
| |
Geert Bekaert
Santiago de Compostela Spaanse Apocalyps
Santiago is overal. In Compostela in Galicië, maar ook in het verlaten dorp in het Noorden van Spanje of in de kathedraal van Skara in Zweden. Santiago de Compostela is meer dan een stad of een bedevaartsoord. Het is een levend web, dat zich eindeloos uitstrekt en waarin men gevangen zit voor men het weet.
‘In het voorbijgaan glimlachte hij naar mij en liet een ster in mijn schoot achter.’
Frederico Garcia Lorca, Santiago, 25 juli 1918
Santiago de Compostela, in het Spaanse Galicië, is meer dan een stad of een bedevaartsoord. Het staat voor een reis. En meer dan een reis, een wereld van reizen. Santiago is overal. Als een levend web, een aderstelsel, strekt het zich eindeloos uit, tot aan en zelfs tot over de grenzen van de aarde. In de Oudheid werd Galicië bestempeld als het ‘finis terrae’, de grens van de aarde, en een welwillende etymologie duidt Compostela als ‘campus stellae’, het veld van de ster. Over heel de wereld zijn er pelgrimsoorden waar altijd alle wegen naartoe leiden: Delphi, Benares, Mekka; en voor het christelijke Europa: Rome, Jeruzalem. Maar Santiago is anders.
Voor je het beseft, ben je al op weg, gevangen in Santiago's net. Vézelay, Tours, Limoges, Conques, Le Puy, Toulouse zijn enkele van de bekendste knooppunten van zijn eredienst, maar deze lijst kan uitgebreid worden tot monumenten en herinneringen in alle Europese en zelfs Zuid-Amerikaanse steden en dorpen. Er kunnen routes getraceerd worden, maar dat zijn niet meer dan grove richtingen voor de ontelbare wegen, om- en zijwegen die ze omvatten. De eerste atlas van de ‘Culturele Routes’ van de Raad van Europa is aan de wegen naar Compostela gewijd. Het idee zelf is door de route van Santiago, de camino, ingegeven. Negen routes worden er onderscheiden. Die uit de Nederlanden vertrok van Amsterdam, met een aftakking vanuit Brugge; die uit Scandinavië van Arhus; die uit Polen van Gdansk; die uit Hongarije van Budapest met een vertakking over de Brennerpas; die uit Kroatië van Zagreb. Vanuit Bari in het Zuiden van Italië vertrokken twee routes, een langs de Adriatische en een langs de Middellandse Zee. Al deze routes komen samen in Puente la Reina in Navarra en volgen dan de ‘camino frances’, de Franse weg, die zelf ook een bundel van wegen is. Er zijn nog andere routes zoals die uit
De pas van de Somport.
| |
| |
Lissabon of Catalonië. Het netwerk overspande het hele Europa van toen. Die ‘toen’ is al even onbestemd als het geografische netwerk. Hij lijkt van een bepaalde tijd, maar is het niet. Die ‘toen’ omvat eeuwen en duurt nog altijd voort. De ruïnes op de weg geven geen graflucht af, maar getuigen van een eeuwige vitaliteit, hoe vergankelijk die ook moge zijn. Die ‘toen’ schept zijn eigen tijd, de tijd van de openbaring, de immer actuele tijd van de apocalyps.
San Juan de la Peña, driedubbele apsis.
Dat is het merkwaardige van de reis naar Santiago: hij bestaat niet alleen virtueel. Het virtuele is zichtbaar en tastbaar verankerd, uitgetekend in een concrete ruimte en tijd. Die reis heeft niet alleen een wereld ontsloten, maar er zelf een geschapen, over alle mogelijke grenzen heen. Hij ent zich niet op infrastructuren, maar roept ze in leven. Langs de routes worden enorme pelgrimskerken gebouwd, verbouwd en aangepast, berekend op de stroom van pelgrims, volledig in disproportie tot de lokale omstandigheden. De camino bouwt zichzelf op. Naast de kerken, worden hospitalen, burchten en kloosters opgericht, wegen aangelegd, bruggen gebouwd. Nieuwe steden ontstaan. Franse werklui, en niet alleen werklui, trekken naar Spanje en omgekeerd gaan Spaanse met de bedevaart naar het noorden. Op de muren komt men overal de signatuur van de steenhouwers tegen. In die drukte herleeft de Mozarabische fascinatie die Spanje eeuwen had beheerst. Er wordt zelfs een tempeliersorde gesticht om de pelgrims te verdedigen. De monniken, de cluniacenzers en later de cisterciënzers, hebben beslist een groot aandeel gehad in die fantastische improvisatie. Maar niettemin blijft de camino verbazen, die alternatieve wereld op tocht die een stabiele orde vestigt, een wereld van en voor het reizen.
Wat kan het motief ervan geweest zijn? Het geloof in een andere wereld, die reeds in deze wereld zichtbaar was, in de vorm van relieken bijvoorbeeld, zal een grote rol gespeeld hebben. Maar die uitleg voldoet niet. Ook zonder op weg te gaan, kon men die andere wereld beleven. De ‘stabilitas loci’, de wet van de vaste verblijfplaats voor de benedictijnermonniken, is zelfs een impliciete veroordeling van de vele vaganten, de zwervende monniken. Van bij het ontstaan van de bedevaart, treffen we, naast de argumenten pro, felle kritieken aan op bedevaarten en bedevaarders die denken buitenshuis te vinden wat ze thuis ontvluchten. Die kritiek zal blijven bestaan. Erasmus maakte een parodie van de bedevaarder en Bunuel inspireerde er zich op in La voie lactée uit 1968 om een felle satire te maken.
Er zullen altijd wel vele motieven voor de reis geweest zijn. Elke reis is anders, heeft zijn eigen tijd en zijn eigen geschiedenis. Elke reis bestaat uit vele reizen. Echo's hiervan kunnen we beluisteren in de actuele pelgrimsliteratuur, van gelovigen zowel als van atheïsten. Denk aan Cees Notebooms De omweg naar Santiago (1992), aan Paulo Coelho's De weg naar het zwaard (1987), aan Jean-Claude Bourlès' Le grand chemin de Compostelle (1995), aan Jeroen Gooskens Ver onderweg (1998) of aan Herman Vuysjes Pelgrim zonder god (1990).
Het voor de hand liggende motief is natuurlijk het reisdoel zelf: Santiago de Compostela. Maar juist dat motief is het meest oneigenlijke en allesbehalve helder. In Compostela is er niets dan Santiago. En wat heeft die verzonnen figuur te bieden? Het blijkt te gaan om de apostel Jacobus de Meerdere, de broer van Johannes, zoon van Zebedeus, die Jezus in het evangelie ‘boanerges’ noemde, de zoon van de donder, maar hij wordt soms ook verward met Jacobus de Mindere. In 44 werd de eerste Jacobus door Herodes onthoofd.
Daar houdt de geschiedenis op, of liever, daar begint ze. Enkele leerlingen plaatsen het lichaam van de apostel in een boot van ceder en door engelen geleid varen ze de Middellandse Zee op, komen voorbij de Zuilen van Heracles, de actuele straat van Gibraltar, en landen in Galicië, in de inham van de Ullarivier. Langs de camino kom je talloze varianten van dit verhaal tegen. Eeuwen gaan voorbij. In de 9de eeuw, nadat het Noorden van Spanje door alle mogelijke stammen was platgelopen en voortdurend bedreigd werd door de Moren, verschijnt er een ster boven de Ulla en ontdekt bisschop Theodomir de vergeten sarcofaag van de apostel. De pelgrimage kan beginnen. Het wordt meteen een succes. Uit het niets ontstaat een orkaan van gebeurtenissen. We weten natuurlijk niet wat dat ogenschijnlijke niets voor ons nog allemaal verborgen houdt. Maar dan nog: een apostel die verder geen rol in de kerk had gespeeld, wordt een van de populairste heiligen. Publiciteitsbureaus van vandaag kunnen er een les van leren. Santiago wordt ingezet in de reconquista als de ‘matamoros’, de doder van de Moren, maar er moet een stevige legende verzonnen worden om dit door gelovigen, die Jacobus als een vreedzame visser kennen, te laten aanvaarden. In alle opzichten, gelovige of redelijke, blijft Santiago ongrijpbaar. Hij onttrekt zich aan de bestaande kaders. Wellicht is dat de echte verklaring van zijn populariteit.
We gaan op weg. Zo maar. De eerste halte is Poitiers. Maar we bevinden ons dan al lang op de Santiago-route die uit het Noorden, over Senlis, Parijs, Orléans, Tours en Châtellerault naar Poitiers voert. Daar komt ook de weg van de Mont-Saint-Michel aan. Zoals de pelgrims van vroeger, zo ontdekten we achteraf, maken we eerst een omweg langs de abdij van Saint-Savinsur-Gartempe. ‘Visitandum est’, staat er in de gids voor de pelgrim van Aimeri Picaud uit 1130 als er iets te bezoeken valt. ‘Vaut le détour’ luidt het in Michelin-Frans. Saint-Savin is een basiliek met een verrassend hoge smalle beuk met tongewelf bedekt met fresco's, de Sixtijnse kapel van de Romaanse tijd. We worden geconfronteerd met de heilsgeschiedenis van de mensheid in de concrete beelden van ark- en stedenbou- | |
| |
wers, aangevuld met de beelden van St.-Jans Apocalyps, die ons de hele weg zullen begeleiden. De Apocalyps gaat niet over het einde der tijden, maar speelt zich af in de eigen tijdloze actualiteit. Poitiers zelf dompelt ons onder in de geschiedenis van het Westen met een doopkapel uit de 4de eeuw, Notre-Dame la Grande met haar gesculpteerde front, Saint-Hilaire, de kathedraal. Die monumenten verdwijnen nu in de drukte van de stad, maar vooral in de onwezenlijkheid van een ‘urban design’ die zelfs deze monumenten, die eeuwen lang tegen alles bestand waren, weten klein te krijgen. Daar moet je dus doorheen, door die gladde laag van begrijpelijkheid, die deze monumenten wil actualiseren. Santiago bewerkt echter met gemak deze metamorfose. Kunsthistorische dateringen, stilistische indelingen, zelfs iconografische interpretaties, ruimen plaats voor de ontdekking van een fantastische wereld. In de eerste plaats manifesteert die zich in de architectuur, in die ongelooflijke massa's die oprijzen in het landschap en in die aangrijpende interieurs, die onbestaande en nu nog onvermoede ruimten openbaren. Die architectuur is
ondenkbaar zonder sculptuur of schilderkunst. Ze is er de drager van, zinnebeeld van een wereldstructuur waarin de beeldende verhalen hun gang kunnen gaan.
Van Poitiers af verdicht de route zich. Lusignan, de verrassende kerk van Melle op een kruispunt van Romeinse wegen, Aulnay-de-Saintogne, Saintes met de ruïnes van het Romeinse amfitheater en de Saint-Eutrope en de Abbaye des Dames, Bordeaux. Overal gaat de geschiedenis met ons mee. In Bordeaux verlaten we de route van Parijs, kruisen die van Vézelay en Le Puy en komen in Oloron-Sainte-Marie op de Aragonese route, die uit Arles, waar de wegen uit Italië samenkomen, vertrekt. In Oloron is er de Romaanse etappekerk Saint-Croix en de Sainte-Marie met het Romaanse portaal. Die portalen zijn een belevenis, het kernstuk van de architectuur, de passage van de ene wereld naar de andere, het paradigma van de ‘homo viator’, de mens op weg. Daar worden de eindeloze verhalen verteld. De ontcijfering is niet altijd gemakkelijk, maar ook niet zo belangrijk. Het oog moet hier luisteren naar het verhaal van de steen, naar die wemeling van figuren, mensen, mannen en vrouwen, dieren, planten, geometrieën, uit alle horizonten en tijden samengestroomd. Een klassieke zuil wordt gedragen door twee aaneengeketende figuren die de last nauwelijks kunnen torsen. Alles speelt zich af rond een kruisafneming, een dramatisch moment bij uitstek, helemaal niet gedramatiseerd, maar van een pakkende sereniteit. Wat is er actueler? De kranten staan er bol van. Tientallen keren zullen we deze scène tegenkomen. Er omheen is er de voorstelling van de ‘ouderlingen’ uit de Apocalyps, met hun muziekinstrumenten, rond het Lam, op tronen gezeten. In de boog eronder grijpen de voorbereidingen van een feestmaal plaats, het feest van de apocalyps. Een varken wordt geslacht en gezouten, een ton wordt in elkaar gezet, een zalm in moten gehakt, als scènes in een film. En alsof dat alles niet volstaat, zien we links een duivelse figuur die een mens opslokt
Estella, San Pedro de la Rúa.
met als tegenhanger een ridder te paard die een afbeelding van Constantijn blijkt te zijn, maar ook zou kunnen verwijzen naar Sint-Jakob, de ‘matamoros’. De vorm overwint de chaos niet, maar beleeft hem.
De Sainte-Marie staat met haar portaal gekeerd naar de muur van de Pyreneeën. De ‘Camino Aragonès’ gaat over de col van Somport naar Jaca en volgt de Aragon. Het grote verzamelpunt voor de Pyreneeën was echter Saint-Jean-Pied-de-Port. De weg ging vandaar over de col van Roncevaux, bekend van de Roelandsage, naar Pamplona. De Pyreneeën zijn een grens, maar ook een passage. De Somport betekent de ‘hoogste poort’. Het berglandschap is dramatisch. Er zullen op de reis nog indrukwekkende landschappen volgen. Het is alsof de natuur, hoe verder je gaat, steeds meer macht op het landschap krijgt. Na de pas ben je verbaasd opnieuw het platte land te ontdekken, de ervaring van het schiereiland dat bij Europa hoort, er alles van opneemt, maar toch afzijdig zichzelf blijft. Jaca, een Romeinse vesting, een tijdlang in handen van de Moren, was de eerste hoofdstad van het koninkrijk Aragon. De ontrafeling van de politieke knopen die de koninkrijken in het Noorden van Spanje met elkaar verbonden is een opgave apart, nog ingewikkelder dan die in de Nederlanden. Maar wat je in Jaca overvalt is duidelijk. Op de weg erheen ben je reeds Castiello de Jaca gepasseerd en je komt Jaca zelf binnen door een verlaten citadel, zoals
San Millán de la Cogolla, kerkje van Suso.
er nog vele langs de camino staan. De bedevaart was duidelijk meer dan devotie. In de kathedraal wordt de draad van Saint-Savin, Poitiers en Oloron weer opgenomen. Alles is herkenbaar, maar anders. Europees, maar Spaans. We belanden niet alleen in een ander landschap, maar in een andere tijd. Het Romaanse overleeft hier in een overwoekering van latere eeuwen. Alles is opgenomen, in een ons vreemd amalgaam. De calvinistische orthodoxie of Descartes' rationalisme zijn de grens niet overgekomen.
Ook Pamplona op de andere route is een mooie stad met prachtig beeldhouwwerk, maar het bezit niet de oerkracht van Jaca. Al te veel is het al aan kunst en toerisme overgeleverd. In Jaca nog niets van dat alles. De heftigheid van het leven spreekt hier. We worden definitief van de kunst genezen. Als we nog van kunst kunnen spreken, dan alleen als een intense, noodzakelijke vorm van leven. Eigenlijk wordt de vraag naar de rol van de kunst hier overgeslagen. Kunst is het leven zelf, de enige mogelijkheid tot leven. De Romaanse kapitelen en vrijstaande beelden, het tympaan, de fresco's zijn van een uitzonderlijke, felle kracht. Maar ze willen uitspelen tegen de latere expressies in de barokke altaren is onzin. Alles wordt samengenomen. Santiago is niet zelfzuchtig. Hij is er. Maar om te wijzen naar de vragen van het bestaan. Vele van zijn heiligdommen zijn op heidense fundamenten gevestigd. In Jaca heeft men alles wat men in Compostela, uitvergroot, en door de reis verdiept, zal terugvinden.
| |
| |
Bij Jaca hoort de kale vlakte met de verlaten monumenten en vervallen dorpen. Aan de voet van de imposante Siera de la Peña zijn er de ruïnes van Santa Cruz de la Seros, het machtige blok van de Santa Maria tegen de achtergrond van het bergmassief met zwermen gieren en het kleine, doodgerestaureerde, San Caprasio, dat als een model uit een handboek verloren staat tussen de banale huizen van vandaag. Het vreemdst zijn echter de onwaarschijnlijke resten van de abdij San Juan de la Peña onder een dreigende én beschermende rotswand, nietig, maar indrukwekkend. Vanaf het klooster heeft men een zicht op de uitgestrekte vallei en de besneeuwde Pyreneeën. En als er dan een onweer losbarst, is de onderdompeling in de natuur compleet. In San Juan komt zelfs het bekende vreemd voor. De ruimte van de dubbelkerk met in de rots uitgehouwen absiden is fascinerend. Ze doet denken aan de rotskerken van Lalibela, het koptische bedevaartsoord in Ethiopië. Wat architectuur is, wordt hier duidelijk in haar aanwending en transformatie van de natuurlijke aanleidingen. Het meest fascinerende is het gereconstrueerde kloosterpand. De museale reconstructie komt belachelijk over. Maar dat is geen passende reflex. In elk geval valt die onmiddellijk weg als men oog in oog staat met de kapitelen. Hetzelfde scenario vindt men in steeds andere versies terug en men wordt er niet moe van. Want het is de stem van de verteller die overtuigt door het verhaal te blijven vertellen en ons in zijn steeds meer vertrouwd wordende kring op te nemen.
Het stuwmeer van Yesa vlakbij geeft aan het landschap een nieuwe dimensie. Dorpen zijn erin verdwenen, andere verlaten achtergelaten. Hier of daar is er een begin van heropbouw zoals in Ruesta. Even van de weg af ligt op een heuvel Sos del Rey Catolico, de geboorteplek van Ferdinand de Katholieke, met de merkwaardige San Esteban. Men ervaart er de paradox van de heropleving. Monumenten zijn gerestaureerd, vervallen huizen hersteld. Het geheel wordt overgeleverd aan de cultuur van de vrije tijd. De architectuur, de sculpturen en fresco's worden decor. Aan de andere kant is het karakter van deze huizen en de unieke mengeling van huizen en monumenten niet meer terug te vinden in de nieuwe nederzettingen.
Van Sos del Rey Catolico is het niet ver van het Monasterio de la Oliva, met zijn Ensoriaanse figuren boven een streng portaal, en van de versterkte stad Olite met de resten van zijn kasteel, zijn Santa Maria, maar vooral zijn San Pedro. Dit soort rondzwervingen horen bij de reis. Kavafis dicht: ‘Houd altijd Ithaka in je gedachten./ Daar aan te komen is je bestemming. / Maar overhaast de reis volstrekt niet./ Beter dat die vele jaren duren zal./ En dat je, oud al, landen zult op het eiland,/ rijk met alles wat je onderweg hebt gewonnen,/ niet verwachtend dat Ithaka je rijkdom geven zal,/Ithaka gaf je de mooie reis./ Zonder dat eiland was je niet op weg gegaan.’
De rechte route, deels over Romeinse wegen, gaat van Jaca naar de abdij van Leyre en vandaar over de burcht van Javier naar Sangüesa. Maar voor de abdij van Leyre moesten de pelgrims al een omweg
Santo Domingo de Silos, Emmaüsgangers (kloosterpand).
maken. Het is een omweg die loont, al was het maar om het landschap met zijn blik op de vlakte van Navarra en de vreemde geologische vormen rond het stuwmeer van Yesa. De sporen van de Romaanse abdij zitten verscholen in een modern complex, dat niets heeft van de geraffineerde restauraties van oude monumenten, waar de Spanjaarden meesters in zijn. Maar een bezoek aan de kerk en vooral de crypte vergeet men niet. Hier is duidelijk, zoals in Oliva, dat geen van die sculpturale ensembles in één keer zijn gemaakt, maar steeds opnieuw werden samengesteld, het oude met het nieuwe. Opvallender nog is die ervaring in Sangüesa, een vriendelijk stadje aan de Aragon dat uit de pelgrimsweg is ontstaan, vol met herinneringen eraan. Voor de gevel van de Santa Maria la Real staat een enorm stenen retabel met verschillende registers boven elkaar, een wonderbaarlijk mengsel, vol leven. Alles kan. Kentauren en sirenen mengen zich hier met symbolen van de evangelisten en geometrische patronen, zonder evidente samenhang, zelfs het architectonische kader overwoekerend, rond de heldere compositie van het tympaan. Op het boek dat de madonna in de hand houdt, kan men de naam van de beeldhouwer lezen, ‘Leodegarius me fecit’.
Juist voor Puente La Reina, waar de route over Pamplona en die over Jaca samenkomen, staat, raadselachtig, te midden van de velden, de kerk van Eunate. Achthoekig, doet ze denken aan een graf- of doopkapel. Ze is omgeven door een vrijstaande arcade, zoals in Juan de la Peña. Alles is evocatie. Ook nu nog is Eunate een levendig trefpunt voor pelgrims. Even verder, in Puente la Reina, kan men ervaren wat de pelgrimsweg geweest is in de smalle, gedeeltelijk overwelfde, straat die uitmondt op de brug over de Arga, de bekendste brug van de vele die de camino telt en die deels nog uit de Romeinse tijd stammen.
Geen dorp komt men voorbij zonder de sporen van eeuwen geschiedenis. In Cirauqui, op de heuvel, is er de Romeinse heirweg en brug, maar ook de kerken van San Roman en Santa Catalina uit de 13de eeuw, waar de Moorse invloed zich mengt met gotische elementen. Estella is, zoals Sangüesa, een product van de bedevaart, een verademing, ‘cunctis felicitatibus plena’ staat er in de gids van Picaud, vol van geneugten. Was het omdat zich hier, zoals in Sangüesa, een Franse kolonie gevestigd had? Gelegen op een geaccidenteerde bodem in een bocht van de Ega biedt het prachtige uitzichten over de stad. Dat kerkenbouwers of kloosterstichters niet ongevoelig waren voor landschappelijke effecten bewijst de inplanting van hun gebouwen. Onder de ettelijke kerken is die van San Pedro de la Rùa, die men via een prachtige trap tegen de rots bereikt, wel de merkwaardigste met in de resten van een kloostergang de scheve kolommen, zoals in Santo Domingo de Silos. Maar ook de H. Grafkerk is indrukwekkend. Even buiten Estella zijn er twee weelderige kloosters, Iranzu in het Noorden, en aan de weg naar Burgos, het klooster van Irache, een van de oudste kloosterstichtingen in Spanje. Los Arcos was ooit een belangrijk centrum op de route. In Torres del Rio is er de hoge H. Grafkerk met merkwaardige koepel, die herinneringen oproept aan de achthoek van Eunate. Ook Viana, op zijn heuvel naast de weg, met de resten van zijn vestingen, loont de omweg.
In Logrono aan de Ebro komen we in een ander landschap en een andere sfeer, de Rioja. De overblijfselen van de Santiagoroute zijn er nog, maar verloren in de meanders van een banaal uitdijende stad. In Viana kwam de Siantiago Matamoros reeds op het voorplan. Ook in Logrono zien we
| |
| |
de strijdvaardige ruiter, het beeld van El Cid, in het Zuidportaal van de kerk van Santiago. De triomfantelijke barok gaat hier overheersen. We zijn die reeds vaker tegengekomen, maar dan geïntegreerd.
Najera was een tijdlang hoofdstad van het koninkrijk Navarra. Santa Maria la Real met het imposante mausoleum tegen de rode rotswanden herinnert eraan. De gotiek domineert hier zowel in de drieschepige kerk als in de kloostergang, voorbode van Burgos en León. Vanuit Najera kan
men recht naar Santo Domingo de la Calzada, maar pelgrims maken een omweg en passeren langs de abdijen van Canas en van San Millan de la Cogolla. De cisterciënzerabdij van Canas staat er verlaten bij en spreekt daardoor dubbel aan. De abdij San Millan de Yuso en het mooie, gedeeltelijk in de rots uitgehouwen mozarabische kerkje van San Millan de Suso bevinden zich in de bergen. Het contrast tussen beide laatste kan niet groter zijn. Opgericht ter ere van een plaatselijke heilige San Millan, een heilige van de camino zoals San Domingo, worden de twee terecht opgenomen in de route van Santiago. Santo Domingo de la Calzada, de heilige van de kasseien, wijdde zijn leven aan het uitbouwen en onderhouden van de route voor de pelgrims. Zijn kerk met zijn levende haan is een van de bekendste halteplaatsen. Die legendarische haan valt echter nauwelijks op in de drukte van het overdadige interieur.
De weg van Santo Domingo naar Burgos ligt bezaaid met sporen. In Redecilla is er de merkwaardige doopvont in de vorm van een versterkte stad en in San Juan de Ortega, een medewerker van Santo Domingo, de kerk die hij zelf er voor de pelgrims bouwde te midden van de Montes de Oca. Vandaar splitst de route naar Burgos zich in een drietal wegen.
Burgos is de eerste grote stad op de route. Het scheurt de droom waarin we ons onbewust genesteld hadden open en confronteert ons met de wereld van vandaag. Schitterend gelegen in het dal van de Alanzon, is aan alles af te lezen dat de stad een groots verleden heeft gekend. Dat wordt nu met zorg gecultiveerd. De vele kerken, kloosters en hospices vormen een overrompelend getuigenis van de Santiagoroute. Een bezoek aan het damesklooster van Las Huelgas of het karthuizerklooster van Miraflores met de grafbeelden van Gil de Siloë is een onvergelijkelijke belevenis, maar het volstaat de kathedraal te bekijken, haar exterieur met haar massa die zich als in kant oplost, haar onvoorstelbare interieur die een hele wereld omvat, vol van buitenlandse, Franse en Duitse, invloeden. Als er één argument is voor wat wij bij het begin geschreven hebben, dan is het deze kathedraal die alle normen van de kunstgeschiedenis negeert om de cultus te vieren van het verschrikkelijke leven, de voortdurende, actuele apocalyps, waaraan Santiago's bedevaart is gewijd.
Geen pelgrim kan Burgos bezoeken zonder een excursie te maken naar Santo Domingo de Silos met de sublieme kloostergang, die Cees Nooteboom in verrukking bracht. Silos alleen is een voldoende reden om op stap te gaan. Op één van de hoeksteunen van het kloosterpand wordt het verhaal van de Emmaüsgangers afgebeeld, de reizigers bij uitstek. Jezus verschijnt er als Santiago-pelgrim. De excursie naar Silos voert overigens langs andere monumenten, zoals Covarrubias met de kloosterkerk vol graven en kunstschatten, de Ermita San Pedro de Arlanza en de unieke resten van de Westgotische kerk Santa Maria in Quintanilla de la Vinas met haar uiterst zeldzame gebeeldhouwde friezen. Alleen, in het weidse landschap, maakt men de huivering van een menswording mee.
De reis gaat verder naar León en het wordt steeds minder begrijpelijk hoe die Santiagomythe heeft gewerkt, maar dat ze gewerkt heeft en nog steeds werkt is niet te loochenen. De route van Burgos naar León kent een eigenaardig verloop. Ook hier is rechtlijnigheid ver te zoeken. De tijd is hier in dit Castiliaanse landschap blijven stilstaan. De imposante ruïne van het San Antonklooster, maar ook de Santa Maria del Manzano in Castrojeriz, waaraan van de 13de tot de 17de eeuw werd gebouwd, getuigt ervan. In Fromista is er de gerestaureerde en uitgezuiverde San Martin, een Romaanse kerk die de etappes markeert die de camino vanuit Frankrijk en bijzonder Poitiers heeft gevolgd, naast de rommelige San Pedro, een tegenstelling die het hele dilemma van de reis, onze verhouding tot en beleving van de tijd in beeld brengt. In Villalcàzar de Sirga is de Santa Maria la Blanca, een halve ruïne, het icoon zelf van vergankelijkheid, levendig en onwaarschijnlijk. Hetzelfde kan men ook zeggen van Carrion de los Condes met zijn vele monumenten die alle aan de camino herinneren. Daar beleeft men de plotse ontdekking van een prachtige kloostergang in het verlaten San Zoilo van de hand van Juan de Badajoz, die het pand van het kathedraal van León ontwierp.
In Sahagun gelooft men zijn ogen niet. Enorme leegstaande kerken in baksteen, mudejarstijl, één ervan gewijd aan de heilige bedevaardster, naast indrukwekkende classicistische ruïnes. Hier overheerst de weemoed, de restauratie. Er wordt alleen nog begraven. De Moorse invloed is nog evidenter in de alleenstaande, prachtige San Miguel de Escalada uit de 10de eeuw, vergelijkbaar met San Millan de Suso. Het interieur doet even denken aan de moskee van Cordoba. Voor dit klooster werd op het einde van de 10de eeuw een van de bekendste Beatuscodici geschilderd met de verluchtingen van de Apocalyps door de monnik Maius, een mengeling van alle mogelijke invloeden die elkaar aanvullen en het leven ervan uitmaken. Een tien- | |
| |
tal kilometer verder bevindt zich de cistercienzerinnenabdij van Gradefes.
Dan is er de passage door León, de tweede grote stad op de weg. Anders dan in Burgos zijn de monumenten van de camino hier als fragmenten opgenomen in het actuele stadsleven, met als hoogtepunten het Hostal de San Marcos, een oud hospice dat het idee van de bedevaarder als armelui eens en voorgoed uit de wereld helpt, het unieke complex van San Isidoro en de kathedraal. Maar er is ook het bankgebouw van Gaudi. Bij de kathedraal, die aan Reims doet denken, staat men voor een uitzonderlijk ‘zuiver’ gebouw, letterlijk geïsoleerd in tijd en ruimte. Wat daarvan toe te schrijven is aan de ingrijpende restauratie in de 19de eeuw, is niet duidelijk, maar hier primeert het opgepoetste kunstwerk op het leven. Heel anders is dat bij de Romaanse San Isidoro met het Pantéon de los Reyes.
León is ongeveer halfweg de route vanaf de Pyreneeën. Het hardste moet nog komen voor de pelgrim. De namen van stadjes en dorpen liegen er niet om: Puente de Obrigo, Hospital de Obrigo. In Astorga herinnert alles aan de camino. In het voormalige bisschoppelijke paleis van Gaudí is er een museum aan gewijd. Maar het is de immense kathedraal die het meeste indruk maakt. Errond heeft de urban design lelijk huisgehouden. Van Astorga kijkt de pelgrim op de Montes de León die hij over moet. In Castrillo de los Polvazaras, met zijn Romeinse burcht, zien we de transformatie aan de gang zoals in Sos del Rey Catolico en vele andere plaatsen. Uitgestorven dorpen worden gerestaureerd en opnieuw betrokken als vakantie- en weekendverblijven. In Villafranca, dat zijn ontstaan aan de camino te danken heeft, staat er het kasteel van de tempeliers dat de weg naar Santiago moest beveiligen en is er, eenzaam, het Romaanse kerkje van Santiago met zijn portaal van de vergiffenis. In de onmiddellijke omgeving bevinden zich het mozarabische Santo Tomas de las Ollas en Santiago de Penalba. De opsomming lijkt eindeloos. Maar het is maar een fractie van wat er overblijft. Op weg naar Villafranca del Bierzo leidt een kleine omweg naar het klooster van Carracedo.
Dan volgt, bij het binnentrekken van Galicië, het meest avontuurlijke traject naar de Cebreiro, het romantische symbool van de bedevaart, een half vervallen dorp met kerk en hospice en de typische ‘pallozas’, met stro bedekte hutten waarin mens en dier samen huizen en waarvan het dak haast tot de grond reikt. Ook hier is de weg bezaaid met herinneringen, het aandoenlijke kerkje van Hospital da Condesa, de kerk van Linares, waarna dan ineens de immense abdij van Samos opduikt. Voorbij het levendige stadje Sarria met enkele verdoken herinneringen, is, nog surrealistischer dan het klooster van Samos, het nieuwe dorp met oude monumenten Portomarin. Het dorp verdween in het stuwmeer van Belesar. Het nieuwe dorp werd boven op de heuvel heropgebouwd rond een reconstructie van de Romaanse kerk, een onwaarschijnlijke ervaring, alsof men in het decor van een film is beland. Op weg naar Palas de Rei loont de omweg naar het klooster San Salvado in Vilar de Donas met
Santiago de Compostela, westgevel van de kathedraal.
zijn Romaans portaal en zijn graven van de Ridders van Santiago.
Als we in Santiago aankomen hebben we alles al gehad. En toch doet zich hier weer de paradox voor dat de lege droom, zoals het lege graf na de verrijzenis, de overrompelende werkelijkheid van het totale leven openbaart. Niet omdat hier, wat we haast tot vervelens toe hebben gezien, nog groter, nog extremer, nog schoner voor komt. Na de verzadiging van de reis zou een teleurstelling normaal zijn. Alles is gezien, alles beleefd. Maar Santiago is geen bekroning, maar een verdieping. Deze reis gaat door, hoe groot de extase ook is van de pelgrim die op het plein van de Obradoiro, voor de kathedraal, zijn armen in de lucht en zijn staf ver van zich weggooit.
Van de hele reis is Santiago de Compostela het best bekend, maar dat bekende blijft bevreemden, omdat het zich, schijnbaar althans, als levend buiten de tijd gedraagt. De kathedraal is, nog minder dan die van Burgos, te bevatten. Ze toont buiten, zowel als binnen, oneindig veel facetten. Telkens is ze anders, op elk moment van de dag en de nacht, waar men zich ook bevindt. Omgeven door pleinen groeit ze in de stad door. Van alle kanten kan men erin penetreren. Santiago heeft het zelfs gepresteerd, - iets wat we op de reis niet hebben meegemaakt -, om een van de mooiste musea voor actuele kunst te bouwen, pal naast het barokke klooster van Santo Domingo de Bonaval. Het nog blanke gebouw van Alveiro de Siza probeert niet zich aan te passen, maar integreert zich volkomen door helemaal zichzelf te zijn. Alsof het vanzelfsprekend was, wordt het hele verleden van Santiago hier over de fictieve streep van de actualiteit getrokken.
Onze reis naar Santiago was uniek, maar niet exclusief. Er zijn eindeloos vele varianten van de weg die we hebben gevolgd. De Baskische route, de ‘camino del mar’, bijvoorbeeld over Santillana del Mar, met vlakbij de prehistorische grotten van Altamira, en Oviedo met in zijn omgeving de westgotische San Miguel de Lillo, de unieke Santa Maria de Naranco en de schitterende San Salvador de Valdedios, moet er niet voor onderdoen. Het wonder van Santiago is de belevenis zelf. Het voorbijgaande is eeuwig. Het gaat niet eens om een geloof. Het is een blik om naar de dingen om ons heen te kijken, niet alleen op de reis, maar overal en altijd. En niet de veelheid van de dingen blijkt belangrijk, maar de intensiteit van de benadering. Zoals Kavafis zei: ‘Ithaka gaf je de mooie reis.’ ‘Houd altijd Ithaka in je gedachten’.
Kaart en foto's werden met toestemming van de uitgever overgenomen uit: Mireille Madou, De weg naar Santiago de Compostela. Kunst en cultuur, Davidsfonds, Leuven, 1999.
|
|