- | Gerard Walschap werd op 9 juli 1898 geboren in Londerzeel-St.-Jozef als tweede kind van Florent Jozef Walschap en Anna Maria Peeters. Na hem zullen er nog zeven kinderen in het gezin het levenslicht zien. |
- | Hij studeerde wijsbegeerte en theologie in het Scholasticaat van de Missionarissen van het Heilig Hart te Heverlee, doch trad in 1921 (vóór de hogere wijdingen) uit. |
- | Achtereenvolgens was hij redactiesecretaris van ‘Het Vlaamsche Land’ (1922-1927), ‘Hooger Leven’ (1927-1939) en ‘Dietsche Warande en Belfort’ (1923-1938). Later werd Walschap rijksinspecteur van de openbare bibliotheken. |
- | Op 4 juli 1925 huwt hij in Maaseik met de dichteres (en intieme vriendin van Alice Nahon) Marie-Antoinette (Ninette) Theunissen. Uit het huwelijk worden achtereenvolgens Hugo (1926), Guido (1927), Lieven (1930), Carla (1932) en Bruno (1938) geboren. |
- | Gerard Walschap debuteerde met religieus geïnspireerde dichtbundels: ‘Liederen van Leed’ (1923) en ‘De Loutering’ (1925). In dezelfde periode schreef hij ook een aantal toneelwerken met Frans Delbeke als co-auteur: ‘Flirt’, ‘Dies Irae’, ‘Lente’ (1924) en ‘De Vuurproef’ (1925). Technisch gezien bleken het zwakke stukken. |
- | De eerste prozawerken van de auteur waren ‘Waldo’ (1928) en enkele bundels met volksverhalen: ‘Volk’ (1930) en ‘De dood in het dorp’ (1930). Meer dan een decennium later zou Walschap in de trant van de laatste twee boeken nog ‘De wereld van Soo Moereman’ (1941) laten volgen. |
- | Inmiddels had de auteur zijn eigen, zeer expressieve stijl, wars van decoratie, gevonden in ‘Adelaïde (1929), dat hij met de romans ‘Eric’ (1931) en ‘Carla’ (1933) tot ‘De familie Roothooft’ (1939) zou uitbreiden. |
- | De publicatie van deze sterk geëngageerde katholieke zedenromans kreeg echter af te rekenen met onbegrip en zelfs rabiate vijandschap vanwege een deel van de katholieke geestelijkheid en van de gelovigen. Samen met eerder opgedane ervaringen heeft dit gebeuren in Gerard Walschap, wat Westerlinck noemt ‘de gekwetste vervreemding tegenover de roomse Kerk bewerkt, die na jaren van eenzame twijfel geleid heeft tot vrijzinnigheid’. |
- | Van lieverlede verschijnen een aantal vernieuwende psychologische romans zoals ‘Trouwen’ (1933), ‘Celibaat’ (1934) en het maatschappelijk-ideologische ‘Een mensch van goede wil’ (1936). |
- | ‘Sibylle’ (1938) en ‘Bejegening van Christus’ (1940) etaleren enkele jaren later dan weer Walschaps moeilijk verwerkte geloofscrisis. |
- | Een absolute climax in zijn oeuvre bereikt de auteur echter met het vitalistische ‘Houtekiet’ (1939), waarbij het in 1961 geschreven ‘Nieuw Deps’ zal aansluiten. |
- | ‘Tor’ (1943) en René Hox (‘Ons Geluk’ - 1946) jagen in feite een identiek, onbereikbaar geluk na. In het tweede boek geeft de verscheurdheid tussen artistieke vrijheidsdrang en verlangen naar familiale geborgenheid aanleiding tot een dramatische huwelijkscrisis. |
- | Met de novelle ‘Genezing door Aspirine’ (1943) en ook en vooral met de roman ‘Zuster Virgilia’ (1951) schept Gerard Walschap proza dat tot het allerbeste uit zijn werk behoort. Via een broer-zusteropstelling confronteert de schrijver in het laatst geciteerde, prachtige boek, combattieve vrijzinnigheid met de rustige christelijke overtuiging van het titelpersonage. |
- | Bernard Kemp noemt - na ‘Zwart en Wit’ (1948) - ‘Oproer in Congo’ (1953) Walschaps enige roman die echt op de actualiteit is afgestemd. De publicatie ervan ervaart hij als belangrijk, omdat de auteur daarin de lineaire verhaalstructuur heeft doorbroken. |
- | Uit het werk van de jaren zestig zijn vooral de fantastische avonturenroman ‘De ongelooflijke avonturen van Tilman Armenaas’ (1960) en het in technisch en psychologisch opzicht nieuwe ‘Alter Ego’ |
| (1964), ‘Het gastmaal’ (1966) en ‘Het avondmaal’ (1968) interessant. |
- | Bijzondere aandacht verdienen ongetwijfeld ook de kinderboeken van de auteur. ‘De vierde koning’ (1935) en in zekere zin zelfs ‘Het kleine meisje en ik’ (1953) zijn daarvan treffende voorbeelden. |
- | Het kritische en essayistische werk ten slotte - Walschap toonde zich daarin een gedegen en soms geducht polemist - getuigt (zo dat nog nodig was) eens te meer van 's schrijvers veelzijdigheid. Onder heel wat andere publicaties dienen vooral ‘Nooit meer oorlog’ (1931), ‘Vaarwel dan’ (1940), ‘Voorpostgevechten’ (1943) en ‘Salut en merci’ (1955) te worden vermeld. |
- | Gerard Walschap was van 1939 tot 1970 werkend lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letteren. Daarna kreeg hij het erelidmaatschap aangeboden en werd hij voorgedragen als kandidaat voor de Nobelprijs Literatuur. Het oeuvre van de man uit Londerzeel werd overigens herhaaldelijk met diverse prijzen bekroond. De belangrijkste onderscheiding viel hem ongetwijfeld te beurt in 1968 toen hij de Prijs der Nederlandse Letteren kreeg. In 1976 verleende de koning hem ‘erfelijk adeldom’ en de persoonlijke titel van baron. |
- | Walschap overleed tijdens zijn slaap in zijn woning aan de Mechelsesteenweg te Antwerpen op 25 oktober 1989. De burgerlijke uitvaartplechtigheid en de bijzetting van de urn op het Erepark van het Schoonselhof in Antwerpen hadden drie dagen later, op 28 oktober, plaats. |