| |
| |
| |
Frank Pauwels
Frank Nuyts:
Een zoektocht om het onverzoenbare te verzoenen
Dubbele rode draad in het werk van Frank Nuyts is: het balanceren tussen ernst en luim, tussen complexiteit en eenvoud, tussen traditie en vernieuwing én eigentijds geëngageerd muren slopen tussen de diverse ‘muziekmïlieus’.
Ooit vertelde hij dat componeren een ziekte is, een verslaving, iets dat hij niet kan laten. Vandaag, gelouterd en wijzer geworden, is componeren een manier om zijn dagen minder vervelend door te brengen. En er bestaan ook andere dingen in het leven. Frank Nuyts (o1957) liep humaniora, studeerde notenleer, piano en slagwerk in Oostende. Niet onbelangrijk ook voor zijn denken en componeermethode: ondertussen liep hij stage bij de filmanimator Raoul Servais en bij striptekenaar Maurice Tilleux, toen werkzaam bij Dupuis. Zijn vriendschap met kustgenoot Luc Zeebroek, beter bekend onder de artiestennaam Kamagurka, blijft tot vandaag bestaan.
In 1974 stapte hij het Koninklijk Muziekconservatorium van Gent binnen. Hij sleepte er de eerste prijzen notenleer, slagwerk en kamermuziek in de wacht en behaalde het hoger diploma slagwerk en kamermuziek bij Van Rickstal en Michiels. Zijn voorliefde voor eigentijdse muziek werd gevoed door Claude Coppens die in Brussel een seminarie voor hedendaagse muziek gaf. In het Instituut voor Psychoacoustica en Elektronische Muziek (IPEM) in Gent kwam hij onder meer bij Herman Sabbe, Walter Landrieu en Lucien Goethals terecht.
Frank Nuyts behaalde enkele prijzen, waaronder de Tenuto-compositieprijs van de BRT in 1980. In 1990 krijgt hij de Prijs van Québec voor zijn kamermuziekceuvre. In 1992 wordt hij met een eerste prijs bekroond op het Muizelhuisconcours. In 1995 kent de Stad Gent hem de Cultuurprijs toe wegens zijn belang als uitvoerend musicus, componist, lesgever en dirigent.
Zijn composities heeft hijzelf netjes gerangschikt en onderverdeeld in blokken die een stap in zijn muzikaal denken markeren. Voor het eigenlijke opus aanvangt, catalogeert hij de werken Le tombeau de Ravel voor saxofoon, piano en vibrafoon en 5 Preludes for ancient stones voor hobo en piano als jeugdzonden. Alejandome del camino (1976) voor fluit en piano betekent de eigenlijke start en krijgt het nummer I.1.
Het is Lucien Goethals die zijn ogen opende voor de expressionistische methode
Componist Frank Nuyts
van Webern. Webern lag niet alleen aan de basis van het totaalserialisme (Webern paste het reeksenprincipe nog niet toe in zijn uiterste consequentie op alle parameters), hij kon een thematische gedachte in een kern van enkele noten vatten, iedere klank heeft een specifieke functie binnen de structuur, functioneert op zichzelf zonder te verwijzen naar een melodische of harmonische context. Frank Nuyts zal graag met opzichzelf staande, korte, naast elkaar geplaatste en gestapelde motieven en lagen werken, ook in zijn postseriële periode. Zijn taal en grammatica zijn die van het stripverhaal. Webern is een essentialist, werkt met kleine vormen en een beperkt instrumentarium. Frank Nuyts vertoont diezelfde voorliefde in de meeste van zijn werken.
De dodecafone en streng seriële denkwijze op zowat alle aspecten van klanken- en vormordeningsmateriaal, had hij van Goethals in die IPEM-periode. Alejándome del camino betekent verwijdend van de weg. Toen al voelde Nuyts aan dat de vorm van neoclassicisme, die toen bedreven werd door de Belgische componisten en als hedendaags (vooruitstrevend?) werd beschouwd, dat dit niet de weg was voor hem. Het obligatoir schrijven van dissonanten om modern te zijn zit hem hoog. Daar komt geen avontuur meer bij kijken. Toch noemt hij zichzelf een enorme bewonderaar van Stravinsky. En opvallend ook, zijn voorlopig laatste groot werk, de derde symfonie, knipoogt gul naar het Stravinskiaanse, objectiverende neoclassicisme.
Inhoudelijk is het sociale engagement belangrijk in die eerste periode. De seriële methode volstond echter niet, want een aantal zaken waren niet mogelijk. Vanaf het vierde stuk binnen nummer I, Sonivers II: Inmediaciones de la noche... (80-81), sluipen er citaten in, volksmuziek, komen tonale elementen aan de oppervlakte drijven. Ze zullen zijn latere composities niet meer verlaten. Een consonant klinkend akkoord, een drieklank, het mocht weer, maar de tonale spanning is belangrijker dan het citaat of het akkoord op zich.
Vanaf nummer II, 1 Bombos del sol voor twee slagwerkers komt er een tweede reeks werken waarin het tonale element definitief geïncorporeerd wordt in zijn muziek. Maar Nuyts' structureel denken staat dan nog volledig onder de invloed van het serialisme. Hij werkt nu met tijdsblokken die volgens reeksen worden geordend, maar gevuld zijn met tonaal materiaal. Het adagio blijft nochtans: muziek veroorzaakt emoties, maar Nuyts, de componist, schrijft geen emoties. Componeren is hard werken, is knokken om noten op het papier te krijgen, is een ambacht zoals ook een Stravinsky, een Satie zich voorhielden. Je weet natuurlijk wel dat de partituur iets oproept bij de luisteraar.
Nuyts is een perfectionist. Elke noot moet op de juiste plaats staan. Van de uitvoerder verlangt hij, zelf slagwerker zijnde, dat de werken zo clean mogelijk gespeeld worden. Dan komt het soort emotionaliteit tot uitdrukking dat een moment van ingetogenheid en precisie weergeeft. Een opvatting die aan Webern refereert, zonder de romantische connotaties erbij. Want als er één iets is waar Nuyts zich tegen verzet, is het de muziekwereld van de 19de eeuw, de romantiek. Zo houdt hij zich veraf van al de 19de-eeuwse principes van thematische
| |
| |
ontwikkeling, doorwerking en dergelijke. Hij hoort niet bij de modernisten, gelooft niet in het vooruitgangsidee. Een nieuwe techniek is geen verbetering op zich. Nuyts houdt daarentegen wel degelijk rekening met de geschiedenis en het verleden. Zodoende valt hij onder de postmodernistische strekking. Anderzijds houdt hij niet van de ‘verzuiling’ van de klassieke muziek. Hokjes zijn er om afgebroken te worden.
Het derde blok composities vangt aan bij Philtre voor fluit en contrabas (1984). In feite zet hij een stapje terug. Nuyts besefte dat hij tonaal bezig was en had schrik om af te glijden in het romantische idioom. Daarom wil hij het tonale opnieuw formaliseren, zoals ook Webern gedaan had. Hij zoekt relaties tussen toonhoogte en duur. Hoe korter de toon hoe hoger, hoe langer hoe lager. De uiteindelijke consequentie daarvan is Squib voor kamerorkest (1985) waarin alle mogelijke seriële technieken, ook groepsvenstertechnieken, zelfs timbrereeksen en -velden (per noot verandert het timbre) à la Xenakis worden toegepast. Alles wat hij kende heeft hij in dat 10 minuten durende werk gestopt. Uitwendig is er wel iets welluidends te horen en zit er een beat in. Die muziek klinkt niet louter cerebraal.
Hier raken we een van de karakteristieken van Nuyts' oeuvre. Wat hij ook produceert en schrijft, hij brengt je altijd even uit je evenwicht, want je komt er niet met je geijkte verwachtingspatronen. Dat zal zich vanaf blok IV (1986) meer en meer manifesteren. Het stemt overeen met zijn ambivalente houding tegenover het officiële muziekgebeuren, waarmee hij zich nooit heeft kunnen verzoenen. Wanneer iemand of iets, de modernisten bijvoorbeeld, hem voorhouden dat de dissonant de norm is, dan vindt hij duizend en een dingen die even aanlokkelijk zijn.
Na Squib had hij definitief zijn buik vol van de seriële werkmethode en liet hij deze voor wat ze was. Dat de composities van Nuyts gekenmerkt worden door een extreme openheid, een zekere afstandelijkheid en critische reflectie wordt ons duidelijk gemaakt in Cloudscapes (1986), het stuk waarmee blok IV begint. In het derde deel duikt invloed van The Police op, een plaat van de popmuzikant Sting - ‘de witte reggae’, noemt Nuyts het. Die invloed van de commerciële muziek is gewoon het gebruik maken van technieken die in de popmuziek gangbaar zijn, zoals het schuinzetten van harmonieën en ritmes. In wezen vertrek je van eenvoudig materiaal, maar het wordt in een compleet ander daglicht gesteld en doorbreekt het ritmische verwachtingspatroon. Terzelfdertijd krijg je harmonieën op de verkeerde plaats en krijg je spanningsrelaties met heel herkenbare, toegankelijke melodieën.
Dat eventjes afwijken, dat stapje te ver, dat balanceren tussen ernst en luim, complexiteit en eenvoud, traditie en progressie, commercie en klassiek, vormt een rode draad in het oeuvre van Nuyts. Het is zijn opvallendste signatuur in de latere Hardscore-periode (zie verder). Het heeft als gevolg dat je als luisteraar nooit volledig opgaat in zijn muziek. Een zekere ambivalentie is onmiskenbaar. De academisch geschoolden hebben het over flirten met het platvloerse, haten alles wat ruikt naar populisme. De niet-academisch geschoolden ervaren het als te geconstrueerd. Niet begrepen door de enen, te voortvarend voor de anderen. Technisch te moeilijk, zegt de wanhopige uitvoerder; zoete koek, beaamt de luisteraar. Ook hier ligt de associatie met Stravinsky voor de hand: een Stravinskypartituur precies uitvoeren is Titanenwerk, terwijl het voor de toehoorder zo evident lijkt.
Nuyts put uit een schier onuitputtelijk arsenaal. In Rastapasta (1986) neemt hij de Jamaïca-funk op de korrel. Pasta uit de titel verwijst naar pastiche en het vermengen van divers muzikaal materiaal. Het marimabaconcerto Woodnotes doet denken aan iets etnisch. Die etnische referentie is echter onrechtstreeks. Het gaat hem gewoon om het hanteren van vormen die bestaan in de rock en de funk, genres die in feite afstammen van het zwarte continent.
En waarom ook niet eens een heuse symfonie, het genre dat naar de hem zo verfoeilijke 19de eeuw verwijst. Toch is zijn Symphony of Scraps (1988) niet meteen een werk dat de brave burger aan het hart ligt. De titel is dubbelzinnig. Een symfonie wordt sinds Beethoven als drager van een hoger ideeëngoed gezien. Een beetje het moment suprême voor de componist om het kunnen te bewijzen. Frank Nuyts doorprikt dat beeld. Hij verzamelt scraps (restjes, afval) en plaatst die in een patchwork naast elkaar. Twaalf stukken van twaalf maten die gewoon mekaar opvolgen. En je hoort een symfonie.
De titels die Nuyts aan zijn werken geeft, illustreren niet letterlijk, of zijn meestal veelzinnig. Nuyts speelt met woorden en talen zoals hij met de noten omgaat. Zo is B-side Art (1990) ook te lezen als beside art, waarmee hij uithaalt naar de eigentijdse klassieken die het verdacht vinden, omdat er echte melodieën in te herkennen vallen. Een ander voorbeeld is Water Music (1989), gebaseerd op het boek met de gelijknamige titel van de Amerikaanse auteur Coraghessan Boyle. Als componist en speler van de marimba voelde hij zich verplicht op zoek te gaan naar materiaal dat verwijst naar de roots van zijn instrument. Het boek handelt over de Schotse ontdekkingsreiziger Mungo Park, die ten koste van grootse inspanningen, op zoek gaat naar de Nigerrivier. Het verwerken van het materiaal op een beeldende, stripfiguren-manier, het speels-komische geeft het gevoel van trivialiteit, carousseltoestanden, stommefilmbewegingen.
In 1989, hier belanden we in blok V, krijgt de idee vorm om een brug te slaan tussen commerciële en ernstige muziek, klassieke muziek en elektronica in het ensemble Hardscore. Wat begint als een duo waarin Frank Nuyts zelf actief is als marimbaspeler en Iris De Blaere, zijn vrouw, het elektronisch klavier betokkelt, groeit na enkele tijd uit tot een formatie van zeven instrumentisten. Elektronica werd en wordt in het klassieke milieu als eigenaardig ervaren. Maar werken in onze tijd zonder elektronische hulpmiddelen, vindt Nuyts larie. Kost wat het kost wil hij ingaan tegen de premisse dat je als klassiek componist moet behelpen met de 19de-eeuwse klank van een orkest. Amplificatie, synthesizer, sampler, drumcomputer, het zijn instrumenten die men ternauwernood aantreft op klassieke podia. Maar heel onze wereld is ervan doordrongen. De cd-markt alleen al.
Hardscore wil klassieke hedendaagse muziek brengen die refereert aan muziekpraktijken die eerder thuishoren in de zogenaamde commerciële hoek. Het is ook de intensiteit, dat enthousiasme in het rockgebeuren, dat hij mist op het klassieke podium. Iets wat hij terugvindt en bewondert bij Frank Zappa. Zappa staat hoog in het vaandel bij Nuyts. Is hij niet de knuppel in het hoenderhok van de rock? Bovendien werkt Zappa met teksten die speldenprikken leveren op de (sex)moraal en de politiek
Frank Zappa, één van de grote voorbeelden van Frank Nuyts
| |
| |
van zijn tijd. Nuyts zal op zijn manier altijd blijk geven van een eigentijds engagement, ook als hij op het eerste gezicht zinloze versjes aan elkaar brodeert. Nummers van Zappa krijgen in gearrangeerde vorm voluit de aandacht. Hommages aan Zappa zijn er bij de vleet: Za-va-pa (1989) en later Fast Wood Quintet. Frank Zappa in remembrance (1994) of Frank Zappa arrangements (1997). Zappa is niet zijn enige stokpaardje. Prince passeert de revue in Quirks (1989), want Nuyts bewondert diens bruisende complexiteit die in een schijnbaar eenvoudig en ritmisch onweerstaanbaar kleedje gestoken is.
In hoofdzaak brengt Hardscore eigen werk. In wezen is het dezelfde muziek als wat hij met het klassieke instrumentarium doet, maar de uitdrukkingsmiddelen zijn anders. Hardscore komt tegemoet aan zijn betrachting om zijn stukken zelf uit te voeren. Veel componisten geven hun partituren uit handen, Frank Nuyts wil daar zelf greep op houden. Zo wordt ook alles op partituur opgeschreven. Improviseren doet hij af als een conventionele manier van muziekbedrijven, waarbij de interacties voorspelbaar zijn en geen verrassingen inhouden.
Zijn vijfde periode tekent zich af als een verzameling kamermuziekwerken die geschreven zijn in functie van Hardscore. Veelal gaat het om eerste versies van stukken die achteraf onmiddellijk een bewerking voor elektronica ondergaan. Het was de bedoeling andere podia te bereiken. Maar dat de verschillende muziekstijlen en -werelden elk op zich hun specifieke aanhang hebben, kon Frank Nuyts weldra tot scha en schande ondervinden. Elk leeft op zijn eigen eiland, blijft in zijn eigen clan. Er bestaat geen openheid naar het andere toe.
Gebruikt Nuyts in Periode IV, zoals in Rastapasta, materiaal uit de commerciële muziek nog per toeval, dan neemt hij in periode V heel doelbewust de commerciële muziek tot basis. Hij vraagt zich af: waaruit bestaat een hit. Daarin ontdekt hij een beperkt aantal harmonische relaties. Meestal gaat het om een I-IV-V. Er komt ook wel eens II-V-I voor. In Rastapasta gebruikt hij effectief maar een I, een IV en een V. Maar je hoort dat niet. Al onze vooroordelen die ingegeven worden door het lezen, analyseren van de partituur, beantwoorden niet aan de uiteindelijke, reële perceptie van de muziek. Er is iets anders aan de hand. Dat wil hij bewijzen.
Hardscore leek een doodgeboren kind. Nuyts vindt ook op de alternatieve podia buiten de klassieke muziek geen respons. Daarom keert hij terug naar de kamermuziek in het klassieke idioom. Blok VI wordt ingezet met het werk Quadramania voor vier trompetten (1991). In die tijd nam ook het idee vaste vorm aan om vanaf dan enkel nog voor vrienden te schrijven. Voor uitvoerders ook die zin hadden om Nuyts te spelen en veel tijd namen om te repeteren. Want Nuyts ervaart dat hij door Hardscore tussen wal en schip is terecht gekomen. Hij hoort er niet meer bij, niet in de klassieke wereld, ook niet in de popwereld. Hij blijft op zijn honger zitten. Zo zijn zijn Quadramania en het daaropvolgende Claus harmonieën (1992) nooit vertolkt geworden. Er was teveel weerstand.
(Tonale) zaken die de modernist aan de kant zet, opnieuw gebruiken zoals die tonale bevestigingen in het voorbeeld van Rastapasta en in nieuwe relaties met mekaar confronteren en uitproberen, daar gaat het Nuyts in essentie om. In B-Side Art neemt hij dat zelfs als uitgangspunt. Hij geeft een melodietje dat ogenschijnlijk banaal is. Daar ent hij een aantal processen op. De fragmenten worden metrisch gepermuteerd. Er komen daar complexe verschuivingen bij te pas in een polyritmisch keurslijf. Al die maatwisselingen ook. Voor de uitvoerder is het een nachtmerrie om alles op zijn plaats te krijgen. Omdat Nuyts herkenbare, gezette beats markeert, komt dat eerder eenvoudig over en heb je geen weet van de onderliggende complexiteit. Voorwaarde: alle radertjes moeten als in een uurwerk in mekaar haken, of de constructie valt als een kaartenhuisje ineen.
Daarom heeft hij het gevoel dat hij muziek maakt voor muzikanten. Zij hebben de partituur voor zich èn horen het klinkend resultaat. Zij zien de verschillende lagen die zich onafhankelijk van elkaar afspelen, moeten zich er doorheen worstelen en mogen zich niet aan fouten te buiten gaan, want in een tonale context valt dat op. Als luisteraar hoor je slechts, een grote enveloppe. In die zin doemt ook de werkwijze van Ligeti voor de geest. Ligeti laat allerlei processen afspelen, zet verschillende lagen boven elkaar. Maar het is niet wat het lijkt, de processen zijn niet hoorbaar.
Frank Nuyts heeft altijd zoveel mogelijk getracht geen enveloppe te hebben. Het materiaal wordt zo gepresenteerd dat, als je je de nodige moeite getroost, je een soort oorverruimingsgevoel krijgt. Niet door te vereenvoudigen en een aantal parameters eruit te lichten, zoals de dynamiek of het ritme weglaten en dan een grote heldere constructie maken wat je bij Andriessen aantreft. Hij vindt zich ook niet terug in het extreem uitgesponnen, modale, mystieke en blijkbaar felgesmaakte neomiddeleeuwse model van een Part. Nuyts is niet de man van de lange adem. Met één idee een half uur vullen, dat is zijn aard niet. Het zijn de kleine plaatjes van een stripverhaal die hij opvoert. Hij verdiept zich op miniatuurwerelden en gluurt even achter het hoekje, zoals hij het poëtisch verwoordt. In heel die reeks werken probeert hij dat duidelijk te maken. Maar het lukt hem niet, of liever de klassieke muziekwereld heeft er geen oren naar. Elektronica duwt mensen uit het klassieke milieu weg.
Nuyts zoekt verder. Hij reageert op de verwijten dat hij een koele kikker is, dat het te mechanisch overkomt en dat hij de grote vorm niet aankan. Iets componeren dat 10 minuten duurt, geen probleem. Maar hij wil ook onderzoeken of zijn patchworkmethode ook werkzaam is in werken van lange duur. Is het mogelijk muziek te schrijven die 90 minuten duurt zonder één voorafgaand thema, zonder iets vooraf vast te leggen? Periode VII is aangebroken. Het probleem blijft of zijn stuk effectief uitgevoerd zal worden. Zomaar een opera schrijven die in de lade blijft liggen, wil hij niet. Daarom zoekt hij eerst de mensen bij mekaar die bereid zijn in het bootje te stappen. De teksten krijgt hij toegestopt van dichter Frans Thooft. Heel eenvoudige beelden die zich ook in het kleine wentelen. Nuyts vindt twee sopranen, een mezzo, tenor en recitant en roept de orkestrale wereld op met behulp van drie synthesizers en KORG Wavestation A/D om zijn anderhalf uur durende scenische cantate Ga.n (1993) gestalte te geven. Uiteindelijk blijkt de realisatie te moeilijk.
Rond diezelfde tijd krijgt hij een opdracht van de stad Gent om een grote vorm te componeren, iets dat minstens een half uur moest duren. Het wordt Symfonie nr. 2 (Wal) voor sopraan, pianosolo en symfonieorkest. Een tussenvorm tussen symfonie, lied en pianoconcerto. De vele stijlen ten spijt, Nuyts schrijft en orkestreert voor het eerst in één grote geut.
De menselijke stem krijgt van langsom meer een prominente plaats bij Nuyts. Een symfonie maken vandaag de dag, puur instrumentaal en de mensen blijven boeien, is vrij moeilijk, daarom die stem. Maar met het zware symfonische apparaat in de rug kan die stem wel elektronische versterking gebruiken. Wat dan ook het geval is. Opnieuw valt op hoe Nuyts moeilijk te verzoenen elementen samengiet, hoe hij vastgeroeste conventies probeert aan de kaak te stellen door vreemde combinaties van bekende elementen te brouwen. Op het microvlak betekent dat dat hij bijvoorbeeld zal zoeken om de tweestemmigheid van Bach met een zanglijn te verzoenen. Het is een van de wegen om uit het slop te geraken van teveel met akkoorden te werken die aan de commerciële muziek doen denken.
| |
| |
Want het stoort hem dat je bijna een jazzbecijfering kunt toepassen op zijn partituren.
Vanaf 1995 doemt blok VIII op: Hard Scores, book 1 en book 2. Teveel elektronica is te mechanisch, werkt ook niet. Daarom geeft Nuyts binnen Hardscore opnieuw meer zaken in de handen van akoestische instrumenten. Naast de percussieve klanken van piano, marimba, vibrafoon en drums, komen er saxen aan te pas, een synthesizer om een tapijtje te weven en de stem natuurlijk. Voor Nuyts is het een alternatief van de depressieve tendensen in de muziek, à la Schnittke, noemt hij het. Het hoeven niet allemaal adagio's aan zestig voor een kwartnoot te zijn, stukken die vijftig minuten duren. Hij wil een opgewekte klank maken, zoals hij terugvond bij Frank Zappa.
Terzelfder tijd merkte hij dat die korte vormen van 3 minuten, wat refereert aan de ‘single-cultuur’, hem heel goed liggen en een formaat is dat goed werkt. Anderzijds wil hij grotere eenheden vormen. Daarom schrijft hij boeken, die bestaan uit hoofdstukken. Het tweede boek is een ecologisch boek bij wijze van spreken. Er zit een soort boodschap achter. Je kunt die vijf stukken afzonderlijk spelen en in een andere volgorde, maar voor Nuyts moeten ze in de juiste volgorde gespeeld worden, want op die manier wordt de grootste spanningsboog bereikt. Het eerste stuk van Book 2 heet Generation 363, wat staat voor het aantal generaties van de huidige menselijke soort dat er op deze aardbol rondloopt. Harry the termite gaat over het methaangehalte en het broeikastgehalte. Enzovoort. Het is dat overkoepelende thema die de boeken een eenheidsgevoel verlenen.
Book 3 stelt de positie van de kunstenaar nu, belaagd door allerlei mediatieke invloeden, aan de orde. Ook het zichzelf belachelijk maken, het bewust worden dat dit van alle tijden is, spreekt uit de anonieme, wat absurde teksten. Book 4 - Tubes for Sections (1997) is geschreven in opdracht van SADEF, een metaalverwerkend bedrijf. Voor Nuyts de gelegenheid niet alleen om zich de industriële processen van staal en machines voor te stellen, maar ook om alle types van muziekgenres die van ver of dicht verwijzen naar metaal, samen te brengen. De calypso met de steel-drums of zelfs de Bolero, gecomponeerd door Ravel met een fabriekshal voor ogen, voeden zijn inspiratie.
In 1997, blok IX, legt hij zich neer bij de situatie dat hij zijn meer pop- en rockgeïnspireerde muziek niet kan verkopen aan het geschoolde muziekmilieu en dat ook het commerciële circuit niet open staat voor zijn vermenging van klassiek met pop. Hardscore is één zaak. En doet enkel nog
Cover-illustratie door Frank Nuyts voor de cd ‘Tubes for section’
projecten op uitnodiging, een co-productie, een vernissage, een viering.
Nuyts blijft luisteren naar de auditieve wereld die hem omringt. Zappa is ondertussen dood, Prince mag je niet meer Prince noemen, Sting is bijna grootvader. Zijn tienerkinderen Yann en May hebben hem echter techno bijgebracht. Nuyts verwerkt dit in Mock-up Rock. Het is een soort imitatie-rock, heeft niet zozeer iets met rock te maken, wel met al de stijlen die hij uit de ether plukt.
Daarnaast is er klassiek. Beide zaken worden opnieuw strikt gescheiden. Nuyts keert terug naar het klassieke idioom en het klassieke instrumentarium met de Third Symphony voor kamerorkest. Stravinsky blijft voor hem van blijvende waarde, tonaliteit is aanlokkelijk, deuntjes zoeken hun weg, opnieuw met alle knipogen Frank Nuyts eigen. Maar het gaat niet om het conventionele neoclassicisme. Nuyts voert neoclassicistische bewerkingen in op het al bestaande neoclassicisme. Een dubbele beweging.
De ritmische puls, de drive, de swing of liever de polyritmische patronen zijn de drijvende kracht, een constante in de meeste van zijn composities. Het aspect ritme speelt dan ook een koninklijke, structurerende rol. Kun je dit Nuyts de slagwerker kwalijk nemen?
| |
Jaak Van Holen
Werkenlijst (met discografie) van Frank Nuyts
Twee jeugdwerken uitgezonderd, rubriceert Frank Nuyts zelf zijn composities in 9 groepen (genummerd I - IX) die verschillende stappen in zijn muzikaal denken markeren. Binnen elk van deze groepen zijn de composities chronologisch gerangschikt.
Van ieder werk vermelden we, naargelang toepasselijk: titel, bezetting en duur; delen (dln.); auteur (t.); opdrachtgever (i.o.v.); perso(o)n(en) aan wie het werk is opgedragen (aan); uitgave (ed.); eventuele bijkomende opmerkingen van uiteenlopende aard (opm.); opname (cd).
JEUGDWERKEN |
|
1975 |
Le tombeau de Ravel, voor altsaxofoon of klarinet, vibrafoon en piano (10′) |
|
5 Preludes for Ancient Stones, voor hobo en piano (6′) |
|
I. |
|
|
1976 |
Alejándome del camino, voor fluit en piano (7′) |
|
aan: Eric Dequeker en Roland Peelman |
|
1978 |
Hommage à..., voor fluit en slagwerk (12′) |
|
aan: Rien De Reede en Willy Goudswaard |
|
Hommage à... (bis), voor slagwerk solo (3′) |
|
Sabbristie, voor slagwerk solo (5′) |
|
aan: Herman Sabbe |
|
Methuna, voor altsaxofoon, piano en tape (10′) |
|
aan: Iris De Blaere |
|
1979 |
Alsof de hand nooit meer weggaat, voor symfonieorkest (11′) |
|
opm.: |
- |
gebaseerd op het toneelstuk ‘Een bruid in de morgen’ van Hugo Claus |
|
- |
Tenutoprijs (BRTN) voor compositie, 1979 |
|
1980 |
Sonivers II: Inmediaciones de la noche..., voor sopraan, recitant, kamerorkest en tape (40′) |
|
t.: Pablo Neruda en Paul Eluard |
|
opm.: Belgische inzendingen voor Italiaprijs, 1983 |
|
From Ipem with love, voor altsaxofoon en tape (10′) |
|
aan: Kamagurka en Joelle Servais |
|
Adagio, voor piano (5′) |
|
aan: Roland Peelman |
| |
| |
II. |
|
|
1981 |
Bombos del sol, voor slagwerk (2 uitvoerders) (10′) |
|
opm.: muziek voor de film ‘Kosmogonie’ Jacques Lemaire |
|
cd: WALPURGIS - WPR 007; Wim Konink en Marcel Andressen |
|
La sale mère, le boeuf et le crampon, voor saxofoonkwartet (13′) |
|
1982 |
Uit een verborgen lade / From a hidden drawer, voor piano (8′) |
|
aan: Iris De Blaere |
|
Sprint, voor slagwerk en piano (5′) |
|
aan: Boudewijn Buckinx |
|
Savannah, voor hoorn, fluit en slagwerk (2 uitvoerders) (5′) |
|
aan: Karel Goeyvaerts |
|
opm.: de composities onder II. vormden de BRT-inzending voor het jaarlijks Componistenrostrum van de UNESCO in Parijs, 1984 |
|
III. |
|
|
1984 |
Philtre, voor fluit en contrabas (5′) |
|
aan: Katty en Eric Dequeker |
|
Vol au vent, voor tenortuba of basklarinet en piano (3′) |
|
aan: Frans Geysen |
|
Les angoisses de Cynthiçan, voor tape (11′) |
|
aan: Lucien Goethals |
|
1985 |
Squib, voor kamerorkest (10′) |
|
i.o.v.: De Nieuwe Muziekgroep o.l.v. Mark De Smet |
|
aan: Johan Huys |
|
Two pieces for Pete (Sweet and Sweat), voor melodisch instrument, keyboard en drums (7′) |
|
aan: Piet Jorens |
|
opm.: ook ‘Hard Score’-versie voor 2 MIDI-verbonden keyboards, marimba, seqeuncer en drums |
|
Sehnen, voor viool en cello (5′) |
|
Ode, voor altviool en piano, of altsaxofoon en pauken, of fluit, klarinet, altsaxofoon en pauken (3′) |
|
IV. |
|
|
1986 |
Cloudscapes I, voor piano (14′) |
|
aan: Claude Coppens |
|
Cloudscapes II, voor piano en marimba (14′) |
|
Euphonic Movements, voor 2 piano's en slagwerk (2 uitvoerders) (11′) |
|
Rastapasta, voor 2 keyboards, of melodisch instrument en basinstrument en keyboard, of fluit, 8 violen, 2 altviolen, 2 cello's en contrabas (4′) |
|
aan: Herman Sabbe |
|
opm.: ook ‘Hard Score’-versie voor piano, synthesizer en drums |
|
1987 |
Woodnotes, voor marimba en kamerorkest (20′) |
|
i.o.v.: Muzikon Gent en Vlaams Ministerie van Cultuur |
|
aan: Robert Van Sice |
|
opm.: ook versie voor marimba en piano |
|
cd: ETCETERA RECORDS - KTC 1085; Robert Van Sice, marimba en Collegium Brugense o.l.v. Frank Nuyts |
|
Woodnotes, the Magnificent Seven version, voor slagwerk (7 uitvoerders) (13′) |
|
i.o.v.: Robert Van Sice en het Kroumata Ensemble |
|
Give me your bunch of fives, voor 2 marimba's, of 3 marimba's, of marimba en piano (7′) |
|
i.o.v.: Biennale Marimbaseminarie Spontin |
|
aan: Robert Van Sice en Lieve Verschraegen |
|
Give me your bunch of fives, the second hand version, voor marimba en keyboard (7′) |
|
1988 |
A Symphony of Scraps, voor symfonieorkest (17′) |
|
i.o.v.: Koninklijk Vlaams Filharmonisch Orkest |
|
aan: Iris De Blaere |
|
opm.: |
- |
Prijs Jonge Componisten van de Gazet Van Antwerpen |
|
- |
ook ‘Hard Score’-versie voor piano, synthesizer en slagwerk set up, i.o.v. Kunstencentrum VOORUIT en Vlaams Ministerie van Cultuur (1989) |
|
Crack-time, voor piano en slagwerk (4 uitvoerders) (5′) |
|
V. |
|
|
1989 |
Za-va-pa, voor piano (4′) |
|
aan: Frank Zappa |
|
Quirks, voor fluit, basklarinet en piano, of 2 keyboards (11′) |
|
dln.: |
- |
Prince's Pride |
|
- |
Death where's thy Sting? |
|
- |
Za-va-pa (zencore) |
|
i.o.v.: Het Trio (Harry Starreveld, Harry Sparnaey en René Eckhardt) |
|
opm.: ook ‘Hard Score’-versie voor piano, synthesizer en drumcomputer |
|
Water Music, book 1, voor sopraan en marimba (15′) |
|
dln.: |
- |
And quiet flows the Niger |
|
- |
Horns of the dilemma |
|
- |
A hole in the earth? |
|
- |
Rising like an old beast |
|
t.: T.C. Correghessan Boyle |
|
i.o.v.: Robert Van Sice, Rosemary Hardy en Vlaams Ministerie van Cultuur |
|
aan: Helen Mirren |
|
opm.: Muizelhuisprijs voor jonge componisten, 1989 |
|
1990 |
Water Music, book 1c, voor Tape, synthesizers (ROLAND U 220, en KORG M 1 en marimba (13′) |
|
dln.: |
- |
The horns of the dilemma |
|
- |
A hole in the earth |
|
- |
Rising like an old beast |
|
B-Side Art, voor marimba, piano en sequencer, of tape en drums (15′) |
|
dln.: |
- |
Threepenny Bits (and Bytes) |
|
- |
The Big Wig Papers |
|
- |
In the Back of far Beyond |
|
i.o.v.: Kunstencentrum VOORUIT en Vlaams Ministerie van Cultuur |
|
aan: Boudewijn Buckinx |
|
What poor an instrument may do a noble deed, voor slagwerk en piano (8′) |
|
i.o.v.: Gemeentekrediet van Belgie |
|
aan: Peter Greenaway |
1991 |
When the tombs of brass are spent, voor digitale piano, marimba, synthesizer, drumcomputer, 4 hoorns, 4 trompetten, 4 trombones, tuba en slagwerk (2 uitvoerders) (12′) |
|
i.o.v.: Dirk Brosse voor het koperensemble van het Koninklijk Conservatorium Gent |
|
aan: Michael Palin |
|
VI. |
|
|
1991 |
Quadramania, voor 4 trompetten (12′) |
|
dln.: |
- |
Quarternary folds, aan: Luc Brewaeys |
|
- |
Cornet beef, aan: Frans Geysen |
|
- |
Theban rock, aan: Dirk Brossé en Alain Roelant |
|
opm.: Eerste prijs Muizelhuisconcerten, 1991 |
|
They're no better than they should be, voor piano (8′) |
|
aan: Dirk Van Vaerenbergh, Liliane Haegeman en Rob Huysen |
|
1992 |
Claus harmonieën, voor sopraan, fluit, cello, en piano (9′) |
|
t.: Hugo Claus (Sonnetten XII, XIII, XIV) |
|
aan: Martine De Grote en Rik Lemaître |
|
A rule-of-thumb sonata, voor piano (20′) |
|
i.o.v.: Luk |
|
aan: Hilda Coppens-Ide |
|
Muziek op stelten gezet / Music to raise hell, voor 2 trompetten, 2 trombones, 2 hoorns, tuba, slagwerk (2 uitvoerders) (10′) |
|
i.o.v.: Kunstencentrum VOORUIT, n.a.v. 10e verjaardag |
|
aan: Bob Paulus en Odette Van Muysen |
|
Schlemozzle, voor slagwerk (4 uitvoerders) (4′) |
|
aan: Hec Leemans en Marie-Jeanne |
|
And spring ran cold forever, voor houtblazerskwintet (11′) |
|
i.o.v.: Quintessens |
|
aan: Jo De Groote en Diderik Degrijze |
|
O zarte Sehnsucht, süssen Hoffen! Der ersten lieben gold'ne Zeit, voor fluit, fagot, contrafagot, viool, contrabas en piano (5′) |
|
aan: Boudewijn (Buckinx) en Simonne (Claeys) |
| |
| |
VII. |
|
|
1993 |
Ga.n. A scenic cantate, voor 2 sopranen, mezzosopraan, tenor, recitant, 3 synthesizers en KORG Wavestation A/D (90′) |
|
t.: Frans Thooft |
|
i.o.v.: Kunstencentrum VOORUIT |
|
aan: Wim Wabbes |
|
De ladders zat / Au bout des gammes, voor piano (8′) |
|
aan: Marijke De Wolf |
|
ed.: Alain Vandekerckhove, Antwerpen |
|
Symfonie nr. 2 ‘Wal’, voor sopraan, pianosolo en symfonieorkest (35′) |
|
t.: Frans Thooft |
|
i.o.v.: De Gentse Stadsconcerten |
|
aan: Joris De Zutter |
|
Five-penny beats & the seven beats itch, voor fluit, basklarinet, viool, altviool, cello, piano en drums (8′) |
|
i.o.v.: Spectra |
|
aan: Boudewijn Buckinx |
|
opm.: gebaseerd op delen 1 en 3 van B-Side Art (zie V. 1990) |
|
cd: VOX TEMPORIS - VTP CD 92 062; The Spectra Ensemble o.l.v. Filip Rathé |
|
1994 |
Airs à gogo, voor 6 stemmen a capella (SSATBB) (15′) |
|
t.: Voltaire (Songe de Platon) |
|
i.o.v.: The Song Company, Australie |
|
aan: Yola Goeyvaerts - Massara |
|
Sticks and grooves, voor slagwerk solo (9′) |
|
i.o.v.: Wim Konink |
|
aan: Luc Brewaeys |
|
Tohuwabohu, voor sopraninoblokfluit en piano (5′) |
|
i.o.v.: Tomma Wessel |
|
aan: Dirk Brossé |
|
Edgeways, voor piano (9′) |
|
aan: Jeanine De Belder |
|
Fast Wood Quintet. Frank Zappa in Remembrance, voor houtblazerskwintet (5′) |
|
i.o.v.: Kunstencentrum VOORUIT |
|
Pok-pok, voor slagwerk (2 uitvoerders) (8′) |
|
aan: Marcus en Roos Leroy |
|
VIII. |
|
|
1995 |
Hard Scores, book 1 |
|
opm.: teruggetrokken |
|
Hard Scores, book 2, voor sopraan, sopraan- en tenorsaxofoon, piano, marimba, vibrafoon, drums en synthesizers (KORG M 1 en O1W pro) (21′) |
|
dln.: |
- |
Generation 363 |
|
- |
Harry Termite |
|
- |
Eat that Gravity |
|
- |
The Buba-Trap |
|
- |
Between the Treasure and the Sun |
|
t.: Frank Nuyts |
|
aan: Hec Leemans |
|
Frank Zappa arrangements, voor sopraan, sopraan- en tenorsaxofoon, piano, marimba, vibrafoon drums en synthesizers (KORG M 1 en O1W pro) (40′) |
|
dln.: |
- |
Oh no I don't believe it |
|
- |
We're not alone |
|
- |
Uncle Meat theme |
|
- |
Echidna's Arf of You |
|
- |
RDNZL |
|
- |
Teen-age prostitute |
|
- |
Peaches |
|
- |
Cocaine decisions |
|
- |
Duke of prunes |
|
- |
T'Mershi Duween |
|
- |
King Kong |
|
t.: Frank Zappa |
|
|
Cocopolo, voor altblokfluit en piano (5′) |
|
i.o.v.: Duo Meander |
|
aan: Geert Logghe en Tomma Wessel |
|
Updated Memories, voor marimba en piano (20′) |
|
Vijf liederen uit ‘Ga.n’, voor hoge stem en piano (20′) |
|
opm.: zie VII. 1993 |
|
1996 |
Hard Scores, book 3, voor sopraan, sopraan- en tenorsaxofoon, piano, marimba, vibrafoon, drums en synthesizers (KORG M 1) (35′) |
|
dln.: |
- |
Murky Thirds |
|
- |
Bob's Bones, t.: Thomas Morley |
|
- |
Interlude 1: Tickled by Callipers |
|
- |
Indian Prodioux, t.: anoniem |
|
- |
Interlude 2: Smuff |
|
- |
Tom and Dick, t.: Jonathan Swift |
|
- |
Interlude 3: Slow burner |
|
- |
The Man of Thessaly, t.: anoniem |
|
- |
Interlude 4: The F-Tune |
|
- |
Castaway, t.: anoniem |
|
i.o.v.: Provincie Oost-Vlaanderen |
|
aan: Yann en Mai Nuyts |
|
Hard Scores for Orchestra, voor vibrafoon, piano en marimba solo en symfonieorkest (14′) |
|
i.o.v.: BRTN-Radio 3 |
|
aan: Iris De Blaere, Patrick Steyaert en Peter Van Laerhoven |
|
opm.: is bewerking van Licks and Kicks and Mrs. Grundy uit Hard Scores, book 1 (zie VIII. 1995) en van Eat that Gravity uit Hard Scores, book 2 (zie VIII. 1995) |
|
Mock-up Rock, voor piano (15′) |
|
aan: Marc-Olivier Coppens |
|
ed.: Golden River |
|
Sex, age and aria for a sexagenarian, voor kleine trommel, piano en tape (opname van ‘L'Amore transforma un uom en una bestia’ uit ‘Falstaff’ van Verdi) (1′) |
|
aan: Claude Coppens |
|
Only heads and tails, voor piano, tenorsaxofoon en marimba (16′) |
|
aan: Lucas Vandenabeele en Inge Brutsaert |
|
1997 |
Hard Scores, book 4. Tubes for Sections, voor sopraan, trompet, sopraan- en tenorsaxofoon, trombone, piano, marimba, drums, synthesizers (KORG M 1, KORG O1W, ROLAND U 220), drumcomputer (ROLAND R8) en slagwerk (2 uitvoerders) (22′) |
|
dln.: |
- |
Touch of Steel |
|
- |
My name is Luis Omega C. |
|
- |
Cold Calypso |
|
- |
Iron Leaves |
|
- |
Bolore |
|
- |
Deaf by Techno |
|
t.: Frank Nuyts |
|
i.o.v.: SADEF |
|
aan: Herman Sabbe |
|
cd: SADEF - CVBA HARDSCORE; Hardscore |
|
o.l.v. Frank Nuyts |
|
Valse cassante, voor symfonieorkest (3′) |
|
i.o.v.: Dirk Brossé |
|
aan: Jos Bogaerts |
|
cd: MAESTRO MUSIC PRODUCTIONS - MMP 004, L'Arco Musicale o.l.v. Dirk Brossé |
|
IX. |
|
|
1997 |
Swift Songs, voor sopraan, klarinet en piano (11′30″) |
|
t.: Jonathan Swift |
|
i.o.v.: Jan Raes, n.a.v. 100 jaar Koninklijk Vlaams Conservatorium Antwerpen |
|
aan: Frank De Bruyne en Hilde Verstraeten |
|
Third Symphony, voor kamerorkest (16′) |
|
i.o.v.: Prima la Musica |
|
aan: Luk Vaes |
|
|