[nummer 272]
Jaak Van Holen
Vier portretten en één zelfportret van hedendaagse Vlaamse componisten
Woord vooraf
Hoort gij geene bronnen stroomen?
Hebt gij geen gezang vernomen?
Span het oor en open 't oog!
Lustig, wachter, steek den horen,
Dat het Oost en West mag horen:
De lente is in het land gekomen.
Deze verzen - de slotverzen uit Prinses Zonneschijn, opera (1901) van Paul Gilson op een libretto (1893) van Pol de Mont - houden in hun oorspronkelijke context geen enkele verwijzing in naar het toenmalige Vlaamse muziekleven maar zijn, een eeuw later, bijzonder toepasselijk op componerend Vlaanderen vandaag.
Sedert Karel Goeyvaerts (1923-1993), pionier van het serialisme, het voortouw nam op de internationale muziekscène trad voor Vlaanderen inderdaad een nieuwe muzikale lente in. Vlaamse toondichters (die niet langer ‘Vlaamse muziek’ schrijven) bepalen sindsdien mee de loop van de muziekgeschiedenis. Ze hanteren een universele taal, hebben voeling met het mundiale muziekgebeuren, bewegen zich in de meest diverse stijlen en richtingen, hanteren de nieuwste technieken...
Vlaanderen componeert. Componeert veel. En goed. Meer dan ooit en beter dan ooit? Wie zal het zeggen? Het nog in minder dan de kinderschoenen staand onderzoek naar de Vlaamse muziek uit de periode 1800-1950 noopt tot grote voorzichtigheid waar het gaat over kwantiteit en kwaliteit van de toenmalige muziekproductie en maakt iedere conclusie niet alleen voorbarig, maar ook bruutweg onmogelijk. Harde cijfers over de kwantiteit ontbreken. Behalve in het geval van Jef van Hoof (1886-1959): Luc Leytens stelde een Thematische Catalogus samen van zijn werken - de enige totnogtoe in zijn soort in Vlaanderen - en telde 278 oorspronkelijke composities. Voor alle andere Vlaamse componisten uit genoemde periode moeten we het stellen met benaderende gissingen. Slechts enkele voorbeelden: Arthur Meulemans (1884-1966), meer dan driehonderd werken; Emile Wambach (1854-1924), ongeveer driehonderdtwintig composities; het oeuvre van Paul Gilson (1865-1942) bevat waarschijnlijk meer dan vijfhonderd nummers.
Net als nu waren de Vlaamse componisten toen nauwelijks te tellen. Een verpletterende meerderheid van hen werd ‘zonder vorm van proces’ in de bodemloze vergeetput van de Vlaamse muziekproductie gedumpt of geniet hooguit plaatselijk en in uiterst beperkte kring enige bekendheid. B. Isenbaert (1812-1881), F. Schermers (1822-1879), F. Uytenhove (1874-1923), C. van den Abeele (1875-1946), H. Van Schoor (1887-1913)... en met deze enkelen honderden, honderden anderen... wie kent hen nog, laat staan hun muziek? Op basis waarvan dan uitspraken doen over de kwaliteit van wat zij schreven?
Al is de situatie voor de Vlaamse componisten vandaag globaal genomen zeker gunstiger, toch is uiterste waakzaamheid geboden. Het cultuurbeleid ten onzent (beleid? we zouden deze bladzijden kunnen vullen met beschamende, ronduit beledigende feiten en toestanden die eerder het predikaat ‘cultuurmoord’ verdienen) gaat al te zeer gebukt onder financieel-economische dwingelandij. Om te voorkomen dat onze huidige componisten hetzelfde onterende lot ondergaan als hun voorgangers moeten de inspanningen voor de verspreiding en de bekendmaking van hun werk drastisch opgevoerd worden. Opdat de geschiedenis ooit het kaf van het koren zou kunnen scheiden, moet de geschiedenis daartoe de kans krijgen: partituren moeten worden uitgegeven, gespeeld en opgenomen. Het werk van onze toondichters moet op alle mogelijke manieren de verdiende aandacht krijgen, uit eerbied voor de noeste arbeid die het kost en omwille van de menselijke (d.i. geestelijke, emotionele en zinnenstrelende) rijkdom die het te bieden heeft.
Voorliggend themanummer wil daartoe een bescheiden (want slechts vijf componisten behandelende) bijdrage bieden. Veel gemeenschappelijks hebben deze vijf kunstenaars niet. Wel dit: ze zijn allen Vlaming (uiteraard), ze zijn allen van het mannelijke geslacht (maar dat is toeval) en ze zijn allen jonger dan vijfenveertig (en dus jong). Frank Agsteribbe (o1968), Kurt Bikkembergs (o1963), Luc Brewaeys (o1959), Geert Logghe (o1961) en Frank Nuyts (o1957) - ook verder komen ze aan bod in alfabetische volgorde. Kwestie van diplomatie - vormen voor het overige een bont en heterogeen gezelschap. Elk bepalen ze op hun manier een stukje van ons pluriforme muzieklandschap; elk kleuren ze met hun specifieke begaafdheid en temperament een stukje van dat landschap in; een klanklandschap dat nog veel caleidoscopischer is dan het beeld dat er met de bespreking van het werk van deze vijf componisten van kan gegeven worden.
Vooraf zijn de internationale context en een aantal algemeen culturele bewegingen het uitgangspunt voor een inleidend futuroscopisch artikel van Yves Knockaert waarin de vraag gesteld wordt naar de taak en de functie van de Vlaamse componist vandaag en morgen. Uit de opeenvolgende bijdragen van Yves Senden (over Agsteribbe), Kurt Bikkembergs (over Bikkembergs), Stefan Van Eycken (over Brewaeys), Yves Knockaert (over Logghe) en Frank Pauwels (over Nuyts) mag blijken dat schrijven over muziek een genre is met een eigen veelvoudig leven, even veelvoudig als de muziek waarover het gaat.
Iedere bijdrage wordt gevolgd door de opgave van een voorlopig volledige (één enkele keer selectieve) werkenlijst van de componist waaraan - opdat de tekst geen dode letter zou blijven - ook de volledige (helaas niet altijd zeer uitgebreide) discografie is toegevoegd. We hopen van harte dat deze discografieën in de kortst mogelijke tijd hopeloos achterhaald zullen zijn.