| |
| |
| |
Bibliotheek
Literair proza
Hugo Claus
Onvoltooid verleden, uitg. De Bezige Bij/Amsterdam, 1998, verspreid door Uitgeverijen Singel 262, Schuttershofstraat 9, 2000 Antwerpen, 200 × 120 mm, 175 blz., paperback 590 fr. - Met Onvoltooid verleden brengt Hugo Claus nadrukkelijk een vervolg op zijn succesrijke roman De geruchten. Het boek verscheen tijdens het najaar in feuilletonvorm in de krant De Morgen. De structuur van beide werken is verschillend. Voor Onvoltooid verleden kiest de auteur voor een vraag en antwoordspel tussen ex-commissaris Blaute en Noël Catrijsse, één van de personages uit De geruchten. Deze quasi-monoloogvorm leent zich bijzonder goed tot verknippen in feuilletonafleveringen. Twintig jaar na de gebeurtenissen uit De geruchten doet Noël - wellicht in de gevangenis - zijn biecht. Zijn vrouw Alice heeft hem in de steek gelaten. Zijn werk als bediende in een boekhandel is hij kwijtgespeeld, nadat hij zijn meerdere geconfronteerd heeft met compromitterende naaktfoto's van een minderjarig meisje. Wanneer Noël daarna erft van de plaatselijke hoer Camilla keert hij terug naar zijn geboorteplaats Alegem. En via een andere erfgename komt hij in contact met Algerijnse terroristen. In De geruchten was Noël een schlemiel. In Onvoltooid verleden komt hij heel wat gehaaider en verbaal sterker voor de dag. Dat geeft aan het verhaal een zweem van ongeloofwaardigheid. Ondanks al Claus' métier haalt Onvoltooid verleden niet echt het niveau en de kracht van De geruchten. Wat rest is een hoogst genietbaar boek van een rasverteller, vol herkenbare elementen voor wie niet blind is voor onze - soms al te droevige - Belgische werkelijkheid.
gs
| |
Stefan Hertmans
Steden. Verhalen onderweg, uitg. Meulenhoff/Amsterdam, 1998, verspreid door uitg. Kritak, Diestsestraat 249, 3000 Leuven, 200 × 125 mm, 256 blz., paperback 698 fr. - Reisverhalen zijn de jongste jaren een populair en veelbeoefend genre. Wat Stefan Hertmans in Steden brengt behoort duidelijk niet tot de gewone soort. Hij blikt terug op zijn bezoeken aan Marseille, Gent, Triëst, Dresden, Sidney, Tübingen, Bratislava, Amsterdam, Venetië... Waarom steden? De (groot)stad is het product bij uitstek van de moderne tijd. Hertmans voelt zich er thuis; de stad is zijn natuurlijk biotoop. ‘Wat onze cultuur werkelijk is, ligt in even zovele steden verstrooid’, stelt hij in het inleidend hoofdstuk. In de veertien teksten waaruit het boek bestaat, tracht hij een en ander in kaart te brengen. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat haast elke stad bij Hertmans reminiscenties oproept aan een schrijver of denker. Het geeft rijkdom en diepgang aan het boek. Soms liggen die associaties voor de hand zoals bij Triëst en James Joyce en Rainer Maria Rilke of Tübingen en Hölderlin. Elders is dat minder het geval. Zo tracht hij de mentaliteit van Wenen en Oostenrijk te verwoorden vanuit het werk van auteurs als Elfriede Jelinek, Peter Handke en Christoph Ransmayr. Een enkele keer vormt een stadsbezoek het alibi om een polemiek uit te vechten: Hertmans ontmaskert Régis Debray's snobistisch afwijzen van Venetië ten gunste van Napels. Steden en reizen zijn confrontaties met het andere, het vreemde, maar stellen de reiziger ook voor de vraag naar de eigen identiteit, naar de plaatsbepaling. Elke stad roept bij Hertmans ook herinneringen op: aan de eigen jeugd, een geliefde, een voorbije episode uit het leven... Precies die melange van reisverhaal, erudiete reflectie én introspectie maken van Steden een uniek boek. Ik zie in ons taalgebied in het
genre geen enkele tekst van dat niveau. Het bevestigt andermaal dat Stefan Hertmans een van onze belangrijkste auteurs is.
gs
| |
Eriek Verpale
De patatten zijn geschild. Nagelbrieven 1975-1980, uitg. De Arbeiderspers/Amsterdam, 1998, verspreid door Uitgeverijen Singel 262, Schuttershofstraat 9, 2000 Antwerpen, 233 blz., paperback 799 fr. - Wie het werk van Eriek Verpale kent weet dat hij een briefschrijver is. Ze zijn gericht aan familieleden, aan vrienden en kennissen, aan verwante geesten en aan geliefden. Het zijn er intussen duizenden geworden. De ‘nagelbrieven’, waar het hier om gaat, zijn kattebelletjes die Verpale tussen 1975 en 1980 schreef aan zijn toenmalige vrouw, de ‘Gewezen Huisgenote’, zoals hij ze in het Woord vooraf noemt. Het gaat veelal om alledaagse prozaïsche boodschappen: dat hij het gras gemaaid heeft, dat hij lotjes voor de tombola van de kwb gekocht heeft, of zijn vrouw wat rood/blauwe podloden wil meebrengen van de winkel, of zij zijn bril weet liggen, dat het kuiken alweer eens is uitgebroken... Of zoals de titel het goed samenvat: De patatten zijn geschild. Kleine oodschappen, bestemd om aan een nagel in de keuken opgehangen te worden. Oninteressant op het eerste zicht. Maar tussendoor krijg je - haast terloops zicht op datgene waarmee Verpale in die periode mee bezig was: de studie van het Hebreeuws, zijn fascinatie voor Kafka, zijn gezwoeg om een roman af te werken... En daarachter is de stille tragiek voelbaar van een onbegrepene. Verpale moét schrijven, hij kan niet anders. En allengs groeien de wrijvingen met zijn vrouw uit tot aanvaringen en botsingen die hen langzaam maar zeker uit elkaar drijven. De breuk volgt kort na de verhuis naar het nieuwe huis. Rode draad doorheen het boek is de eenzaamheid. Die is eerst heel subtiel aanwezig. Tussen de ogenschijnlijk onbelangrijke huis-tuin-en-keuken-berichtjes door tracht Verpale zijn vrouw te betrekken bij wat hem als schrijver bezighoudt, tracht hij haar onbegrip te doorbreken. Tevergeefs.
Sommige notities spreken in hun beknoptheid boekdelen. ‘Het is nu stil in huis. Ik zal voorzichtig naar boven klimmen en in het logeerbed gaan liggen. Dat heb je het liefst, want anders val ik je toch maar lastig.’ Pas in de laatste brief dringt de waarheid tot hem door: ‘Ik ben moe, doodop, en ik weet thans zeker dat het niet meer zo verder kan: ik voel mij opgejaagd, ontheemd, niet meer thuis.’
De briefjes uit deze bundel laten ook een ander, minder bekend aspect van Verpale zien. Ze worden afgewisseld door soms verrassend gevatte, originele kriebelachtige tekeningetjes, waarin de auteur zijn ziel blootlegt. Eriek Verpale dringt langzaam maar zeker door tot het literaire voorplan. De lezer die daarvan overtuigd is, zal dit ego-document zeker niet willen missen.
gs
| |
Wilfried Hendrickx
Het infrarood en het ultraviolet, uitg. Houtekiet/De Prom, Vrijheidstraat 33, 2000 Antwerpen, 1997, 210 × 130 mm, 329 blz., paperback 690 fr. - Nog geen jaar na zijn interesse wekkende verhalenbundel De grote schoonmaak publiceert journalist Wilfried Hendrickx zijn eerste roman Het infrarood en het ultraviolet (zijn literair debuut uit het verre 1972 De goddelijke etter laten we even buiten beschouwing). Het is het verhaal van een journalist die eigenlijk boeiende reportages over kunst en cultuur wil schrijven, maar door omgeving en toeval meestal verplicht wordt zich onledig te houden met nieuwtjes uit het decadente wereldje van media, mode en showbusiness. Als gewaardeerd journalist bij een bekend onafhankelijk Vlaams weekblad kent Hendrickx dat milieu van binnen en van buiten. Ondanks de vermelding dat elke gelijkenis met bestaande personen toevallig is, bekroop me tijdens de lectuur al vlug het gevoel dat hier en daar flink verwezen werd - en niet toevallig - naar bestaande toestanden, instituten en/of personen. Voor mij niet gelaten zolang de verwijzingen maar niet te opdringerig worden of de lezer te fel gedwongen wordt om overal iets achter te zoeken. Hendrickx beschikt over voldoende fantasie om de grenslijn tussen fictie en werkelijkheid handig op te heffen. Zijn vlotte pen is daarbij een niet onaardige hulp. In de betere gedeelten van het boek slaagt de auteur erin spanning te creëren, de lezer te laten uitkijken naar wat volgt. Zowel zijn taal als zijn thema's (de vrouw in zijn leven, de inwendige roerselen van een getormenteerd man) deden denken aan Eriek Verpale, zonder evenwel diens sublieme tragische humor te evenaren. Helaas haalt het boek op andere plaatsen amper het niveau van een oersimpel soapscript. En dat is meteen de belangrijkste kritiek op deze roman. De schrijver slaagt er niet in de hele tekst van zijn boek op hetzelfde hoog niveau van het sterke
begin te houden. Hetzelfde geldt voor zijn psychologische introspecties. Soms zijn ze boeiend of verrassend, vaak echter oppervlakkig en doen ze denken aan de pseudo-diepzinnigheid van studentengezwets in de late uren in een bruine kroeg. Toch mogen deze randbemerkingen het boek zeker niet kelderen. Hendrickx heeft in een gedreven stijl een niet onaardige roman geschreven. Er zijn meer gerenommeerde auteurs die daar niet steeds in lukken en het doet zeker uitkijken naar toekomend werk.
ft
| |
Fotografie
Steven F. Joseph - Tristan Schwilden - Marie-Christine Claes
Directory of Photographers in Belgium - 1839-1905. Uitg. C. De Vries-Brouwers, Haantjeslei 80, 2018 Antwerpen, 1997 in opdracht van het Museum voor Fotografie/Antwerpen. Twee delen in foedraal: I. Text, 488 blz., II. Album, 86 platen in quadrichromie. Gebonden in linnen; 305 × 245 mm, prijs: 5.750 fr. - Deze directory over de eerste 65 jaar Belgische fotografie is het resultaat van twintig jaar opzoekingswerk en bevat meer dan 6.200 lemma's: fotografen, camerafabrikanten en vaklui uit de fotografiebranche, ook uit het voormalige Belgisch Congo. De luxueuze publicatie bestaat uit twee delen: I is het naslagwerk dat geïllustreerd is met meer dan 300 historische documenten; II is een fraai gedrukt album met 86 vierkleurenreproducties van originele 19de-eeuwse foto's die grotendeels uit de collectie van het Antwerpse fotografiemuseum geselecteerd werden. In de inleiding van de auteurs wordt de integratie van de fotografie beschreven in zes fasen volgens de methode van François Russo (introduction à l'histoire des techniques) Fase 1. (jan. 1839-lente '42) is de experimentele of laboratoriumfase. Fase 2. (maart 1842-'46) is die van de financiering van de uitvinding en het begin van de commercialisering. Fase 3. (1846-'60) wordt gekarakteriseerd door de oprichting van de eerste portretstudio's en het geregeld deponeren van octrooien. Fase 4. (1860-'90) is een eerste bloeiperiode met het succes van de carte de visite-fotografie (die dateert van 1859) dat vooral in de steden te zien is. Brussel is het epicentrum van die expansie. Fase 5. (1890-1900) wordt de kwalitatieve sprong voorwaarts genoemd met het belangrijke Belgische aandeel in de beweging van het pictorialisme. De fotografie dringt ook door in kleinere steden en in de arbeiderswijken; het aantal octrooien stijgt en de amateur-fotografie bloeit open in fotoclubs. (De Ass. belge de photographie
dateert van 1891) Ook toepassingsgebieden van de fotografie worden interessant zoals de cinematografie en de röntgenfotografie.
Ten slotte is Fase 6. die van de universele integratie van de fotografie en haar toepassingen. De fotografie als artistiek fenomeen is in de behandelde periode een typisch Belgisch fenomeen: ze wordt beoefend door de welgestelde bourgeoisie die in de stad resideert, Frans spreekt en het establishment levert. De wetenschappelijke en industriële bijdrage komt uit Vlaanderen met figuren als Leo H. Baekeland, D. van Monckhoven, dr. H. Van Heurck en, natuurlijk, Lieven Gevaert. Hoezeer fotografie een kosmopolitisch medium is, wordt goed geïllustreerd door deze directory die eentalig Engels is, een internationale equipe van auteurs heeft, uitgegeven is door een Vlaamse uitgever in opdracht van het Antwerpse fotografiemuseum, gesponsord door de Duits-Vlaamse Agfa-Gevaertgroep. Bijna gelijktijdig met het verschijnen van het boek kreeg de pu- | |
| |
blicatie de Franse Raymond Lecuyer-prijs 1997 van het Musée de la photographie als het beste wetenschappelijke fotohistorische werk van het jaar. Wat de doorsnee geïnteresseerde voor de geschiedenis van de fotografie in dit naslagwerk niet vindt (daarvoor is het een directory) is de situering van het fenomeen fotografie in de geschiedenis van kunst, cultuur, wetenschap, techniek en industrie. Maar dat valt inderdaad buiten het bestek van deze gids die onmisbaar geworden is voor iedereen die de geschiedenis van de Belgische fotografie bestudeert. Met dit boek wordt daartoe het basismateriaal aangeboden. Alle lof.
kvd
| |
Willy Kessels
Christine De Naeyer. Uitg. Musée de la photographie à Charleroi, 1996, Avenue Paul Pasteur 11, 6032 Charleroi, reeks Archives du Musée de la Photographie dl. 6, geïll. met zw.-w.-foto's, 72 blz., 280 × 215 mm, ingenaaid 750 fr. (+ portkosten). - Het fotografiemuseum van Charleroi heeft een voortreffelijke monografie gepubliceerd van Christine De Naeyer, kunsthistorica en wetenschappelijke assistente van het museum, over de architect-fotograaf Willy Kessels (Dendermonde, 1898 - Brussel, 1974). Voortreffelijk dankzij de volledigheid van de informatie en de serieuze poging tot verklaring van de dubbelheid van leven en werk van Kessels, die ooit lid zou geweest zijn van de communistische partij en in de jaren 30 militant was van het Verdinaso en in 1940 op de spooktrein werd gezet naar Frankrijk. Kessels was een modernist in de geest van de Russische constructivisten, het Bauhaus en De Stijl, was bevriend met Henry Van de Velde, Henri Storck en Joris Ivens, maar maakte ook portretten van volkstypen in een propagandistische stijl. Kessels behoorde in het interbellum tot de avant-garde en was als militant de fotograaf van het Verdinaso. Zo maakte hij o.m. het zeer bekende portret van Joris Van Severen (‘een Memling’) om na de tweede WO en uitgezeten gevangenisstraf zich steeds meer thuis te gaan voelen in de traditie van de Vlaamse Beweging en in (wat je zou kunnen noemen) de geborgenheid van de esthetiek van het Vlaamse landschap. Zoals Georges Vercheval, de directeur van het Musée de la Photographie, in zijn inleiding aanstipt, heeft Kessels ongeveer alles gedaan wat je met fotografie kunt doen. Met zijn opleiding tot architect heeft hij voor toonaangevende architecten van zijn tijd als Bourgeois en Van de Velde knappe architectuurfotografie geleverd. Hij maakte portretten van Paul Valéry, Teilhard
de Chardin, Pater Pire, maar ook van Staf De Clercq en Rachel Baes, de surrealistische schilderes die de levensgezellin van Van Severen was, van Camille Huysmans en Paul Van Zeeland, August Borms en Prosper De Troyer... Het naakt was een genre waarin Kessels' opleiding als beeldhouwer herkenbaar was. Het oeuvre bevat een groot aantal publicitaire foto's die schatplichtig zijn aan de Nieuwe Zakelijkheid. De reportage exploiteert de specificiteit van fotografie, met name haar absolute realiteitsgetrouwheid. Kessels gebruikt ze in een schitterende reeks stills voor de film Misère au Borinage (1933) van Storck en Ivens. De kwaliteit van deze reeks evenaart die van de Amerikaanse fotografen die in opdracht van de Farm Security Administration de armoede op het platteland in beeld brachten. Drie jaar later maakt hij voor het Verdinaso de film Een volk treedt aan. Deze monografie schetst in een vrij kort bestek zeer inzichtelijk het tijdsklimaat, het solidarisme en corporatisme van het Verdinaso, dat anti-communistisch én anti-kapitalistisch was, evenals de theorieën over kunst en samenleving/politiek die destijds opgang maakten. De illustratie bij dit chronologisch verhaal van een memorabel tijdsgewricht en de kunst die dat opleverde, van een leven en een interessant oeuvre, is zeer representatief. Ook op Willy Kessels is de beeldspraak (die ik ooit ergens las) toepasselijk: hij stond op de ijsschots van de Vlaamse Beweging die van links (de Frontpartij) naar rechts (Verdinaso, V.N.V.) is afgedreven; uit loyaliteit is hij er blijven op staan.
kvd
| |
Catalogi
Georges Lemmen 1865-1916
Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het Museum van Elsene, tekst van Roger Cardon, gevolgd door een studie van Prof. Jane Block, uitg. Gemeentekrediet, Pachecolaan 44, 1000 Brussel en Snoeck-Ducaju & Zoon / Pandora, 1997, reeks Monografieën over Moderne Kunst, 1.250 fr. - Naar aanleiding van de tentoonstelling in het Museum van Elsene van 24 april tot 13 juli 1997, verscheen deze catalogus. Georges Lemmen had noch tijdens zijn leven noch na zijn dood een dergelijke retrospectieve meegemaakt. Dit overzicht kon pas tot stand gebracht worden ingevolge het opzoekingswerk van Roger Cardon, die in 1990 een monografie uitgaf over deze kunstenaar en die aldus ook de hand had in deze uitgave. Het siert het gemeentelijk museum van Elsene om met vrij grote regelmaat vergeten kunstenaars een verdiend eerherstel te gunnen. Georges Lemmen, die zich aanvankelijk bij de kring van ‘Les XX’ en ‘La Libre Esthétique’ ontplooide, vertoefde nochtans onder de kunstenaars, die in een vernieuwingszucht tegen het conservatisme, natuur en licht opnieuw lieten zegevieren. Hij laat zich meeslepen door de Franse impressionisten en voelt zich in topconditie bij de pointillistische experimenten van Seurat. Vanaf 1894 zal hij zich op de decoratieve aspecten van de kunst in modernistische zin richten en bij de eeuwwisseling de menselijke figuur, het innerlijke leven van stilte en mijmering in animistische trekken benadrukken. Al deze aspecten komen tenvolle tot uiting in deze verzorgde catalogus.
rmdp
| |
Valencia - Vlaanderen. Middeleeuwse ceramiek
Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het Gruuthusemuseum in Brugge, z.pl., z.j. (1997), zw.-w.- en kleurenillustr., 280 × 240 mm, 240 blz., genaaid. - Vanaf 14 april tot en met 29 juni 1997 liep in het Gruuthusemuseum in Brugge een tentoonstelling over Spaans-Moorse keramiek. Deze culturele manifestatie kaderde in het programma Civitas Europa, waarbij de organisatoren ‘materiaal’ proberen te putten uit het nog levendige culturele Europese verleden om de toekomst van Europa op een stevige basis uit te bouwen. Meteen kunnen gemakkelijk de innige historische banden tussen Valencia en Brugge worden geïllustreerd. En niemand twijfelt aan deze middeleeuwse contacten. De tentoonstelling toonde ons een waaier aan Spaanse keramiek die ook in Vlaanderen tijdens de late Middeleeuwen gretig werd geapprecieerd. De meeste van die voorwerpen werden vervaardigd via de draaitechniek van de pottenbakkersschijf. Daarna gingen ze een eerste maal de oven in en verkreeg men het zgn. biscuit. Vervolgens werden ze voorzien van een vernislaag met tin. Ze werden met koper- (groen) of mangaanoxyde (zwart- of paarsachtig) beschilderd en vervolgens voor een tweede maal gebakken. Zo kregen ze hun uiteindelijk glasachtig uitzicht. Het overgrote deel van de stukken voor deze tentoonstelling werden in bruikleen afgestaan door de musea van Barcelona, Bilbao, Madrid en Valencia. Enkele uitzonderlijke objecten kwamen ook uit het Louvre, uit het Museum O.-L.-Vrouw-ter-Potterie in Brugge en het St.-Janshospitaal van Damme. Ter gelegenheid van deze expositie verscheen een fraai uitgegeven catalogus. Deze studie wordt door twee artikels ingeleid. M. Paz Solar heeft het over het Middeleeuws Valenciaans Aardewerk en S. Vandenberghe handelt over de Relaties tussen Brugge en Spanje. Vervolgens worden de verschillende tentoongestelde kommetjes, borden, olielampjes, kannetjes, kruiken, schalen, tegels en
albarello's besproken en in kleur op groot formaat afgebeeld. Spijtig zijn de storende drukfouten die misschien te verklaren zijn door de vlugheid van de samenstelling en de afwerking van het boek. We betreuren ook de beknopte beschrijving van het bord van Spaans-Muselmaanse oorsprong uit het Damse St.-Janshospitaal en verwijzen naar de catalogus van de tentoonstelling 800 jaar Spermalie (Brugge, 1986, p. 310-311, nr. 73). Naast de Nederlandstalige tekst werden de bijdragen in het Spaans en het Engels vertaald.
jlm
| |
Marcel Jole & Marie-Anne Gheeraert
George Grard. Monografie/ Oeuvre-catalogus, uitg. Stichting Kunstboek, Blankenbergse Steenweg 14, 8000 Brugge, 1995, rijk geïll., gebonden. - Terecht krijgt dit luxueus boekwerk de ondertitel mee van zowel monografie als van oeuvre-catalogus. Inderdaad een eerste deel bevat essayistische bijdragen over de persoon en het werk van de beeldhouwer George Grard (1901-1984), gevolgd door een biografie en een lijst van tentoonstellingen, om in een tweede deel een volledige catalogue raisonné te geven met foto en beschrijving van 217 gecatalogeerde beeldhouwwerken. Heelwat gipsen vormen zijn thans in de zalen van de stichting George Grard in Gyverinkhove opgesteld en enkele monumentale bronzen afgietsels sieren de tuinen van het domein. In zijn viertalige inleiding schetst Marcel Van Jole de bijdrage die Grard aan de beeldhouwkunst heeft geleverd. Als dertiger ontvluchtte hij Doornik om in Sint-Idesbald zijn intrek te nemen in een vissershuis, waar het gezelschap van Paul Delvaux, Pierre Caille en Edgard Tytgat hem stimuleerde. De beelden die hij creëert, omschrijft van Jole als ‘indrukwekkend, verrassend door de uitstralende kracht, de levensechtheid, de volumes zijn vol en compact, de dijen van zijn fraaie modellen zijn als reminiscenties aan griekse en romeinse sculpturen’. De kunstenaar wordt in een bijdrage in het Nederlands benaderd door Marie Rose Bentein-Stoelen, terwijl Eugénie De Keyser het in het Frans doet. Over de vorm en de materie in het werk buigt Marie-Anne Gheeraert zich in een tweetalige bijdrage. Uitzonderlijk maakte Grard mannennaakten. Zijn talrijke vrouwenfiguren zijn eenvoudig gemodelleerd maar groots. Liggend of staand is hun sensualiteit volledig geïntegreerd in de natuur van de kuststreek. Ze strelen het oog. Grard is steeds Grard gebleven, ook na de Tweede Wereldoorlog. Voor hem was de abstracte kunst niet voorbijgekomen. Zijn ‘waternimf’ heeft in 1950 ten
onrechte de Doornikenaren geschokt. Nu sieren zijn levenslustige naakten parken en pleinen. De animist van onze beeldhouwkunst heeft het pleit gewonnen
rmdp
| |
Jan de Smedt of het getemperde zomerlicht
Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling van 4/7 t/m 24/8/97 in C.C.A. Spinoy, Minderbroedersgang 5, 2800 Mechelen, 1997, opgesteld door Raphaël de Smedt, met voorwoord van Rudolf van de Perre en inleiding van André Moerman, met gedichten van P. Buckinx, Fa Claes en A. van Wilderode, 240 × 170 mm, zw.-w.-illustraties, genaaid 250 fr (rekeningnr. 000-0914124-93) t.n.v. R. de Smedt. - Het is de tweede catalogus, die dit jaar verschijnt naar aanleiding van een tentoonstelling van het werk van de intimistische schilder en beeldhouwer Jan de Smedt van Mechelen (1905-1954). Meteen zou men kunnen denken dat dit overlapping betekent. Niets is minder waar. Zijn zoon Raphaël, die de promotor is van deze manifestaties, slaagt er wonderwel in om steeds nieuwe aspecten uit het oeuvre van zijn vader te belichten. Terwijl de catalogus van de musea in Verviers en in Doornik hoofdzakelijk schilderijen met portretten, landschappen en heelwat beeldhouwwerken omvatte is deze tentoonstelling met bijhorende catalogus uitgegroeid tot een ware retrospectieve met 67 olieverfschilderijen en amper 3 tekeningen en 3 beelden, zodat diverse aspecten van stillevens en landschappen aan bod kwamen. Naast tuinlandschappen zijn er opmerkelijke kust- en polderlandschappen te zien met zichten op de haven van Blankenberge, op Lissewege en Knokke. De catalogus van de werken zelf is een voorbeeld van wetenschappelijkheid.
rmdp
| |
Marten Melsen
Catalogus n.a.v. de tentoonstelling ‘Marten Melsen. Kunstschilder, Brussel 1890-Stabroek 1947’,
| |
| |
uitg. Archieven Marten Melsen e.a., 1997, geïll. met zw.-w.-foto's, 295 × 210, z.p., geniet. - Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van het overlijden van kunstschilder Marten Melsen (o 1890 Brussel- † 1947 Stabroek) richtte de familie Melsen in samenwerking met de gemeente Stabroek een tentoonstelling in met 75 waterverf, gouache, pastel en kleurtekeningen. Hierbij hoort een catalogus. Aldus maken we kennis met een volksfiguur en schilder van boerentaferelen. Hoewel hij opgeleid was in de Brusselse Académie des Beaux-Arts vluchtte hij vrij spoedig uit de mondaine stad naar de Nederlandse grens, waar hij een houten atelier in de tuin bouwt, er zijn vrienden ontvangt en de ‘echte’ mens uittekent. Zijn ‘dorpsboemelaars op de kermis’ of ‘processie in de kerk’ getuigen van een eigentijds talent. Reden waarom zijn vriend Emmanuel de Bom hem geregeld in de bloemetjes zette en hem in 1942 een monografie opdroeg. Het is dan ook boeiend dat deze uitgave naast bio- en bibliografisch materiaal een selectie brengt uit de kunstkritiek van destijds. Hierbij springen de namen van Karel van de Woestijne ‘Bruxelles malgré lui’, Paul van Ostaijen ‘Karikatuur en gebrek aan picturale logica’ en Pol de Mont ‘Marten Melsen vs Eugeen Laermans’ in het oog. Elke tijd heeft zijn helden. Laten we ze niet te vlug vergeten.
rmdp
| |
Francis Smets
Het doodsmotief bij Jan de Smedt, uitg. Vrienden van Jan de Smedt, Mechelen, 1997, reeks Cimelia Jan de Smedt van Mechelen, geïll. met zw.-w.-foto's, 175 × 125 mm, 24 blz., geniet 150 fr. (rek. nr. 000-0914124-93 t.n.v. R. de Smedt). - De cimelia Jan de Smedt van Mechelen zijn aan hun zeventiende editie. Bij deze gelegenheid behandelt Dr. F. Smets, die reeds het elfde nummer voor zijn rekening nam, het doodsmotief. Ter inleiding vergelijkt hij de themata in het werk van de Smedt met die van Cézanne. Deze laatste schilderde ook hoofdzakelijk stillevens, landschappen, portretten en bracht slechts terloops het motief van de dood ter sprake. Dit doodsmotief komt bij Jan de Smedt als thema niet voor, wellicht omdat dit morbide niet paste bij het levende koloriet dat zijn oeuvre kenmerkt, hoewel, de laatste jaren van zijn leven hierop een uitzondering maakten. Ziekte, tegenslagen en de nakende dood zijn er uiteraard de aanleiding toe. Dr. Smets brengt het doodsmotief onder in drie categorieën. Bij het academisch studiewerk horen een vijftal beelden van rouwklagers naar Klaas Sluter. Bij het gelegenheidswerk valt de band eros-thanatos, de erotische kracht van de voorstelling op. De cirkel is rond met de eigenlijke doodsmotieven in beeld en in tekeningen vanaf 1949.
rmdp
| |
Beeldende kunst
Luca Melegati
Glas, uitg. Tirion-Baarn, 1996, verspreid door uitg. Lannoo-Tielt, 250 × 150 mm, geïll. met kleurenfoto's, 192 blz., gebonden 990 fr. - De reeks ‘De Antiek Bibliotheek’ - onder de redactie van Jan Pieter Glerum - werd uitgebreid met een nieuw deel. Het boek is helemaal op dezelfde manier uitgewerkt als zijn ‘broertjes’, die handelen over zilver, meubelen en aardewerk. Het heeft dus ook dezelfde kwaliteiten, zeker wat de presentatie betreft: prachtige kleurenillustraties, naast verhelderende zwart-wit afbeeldingen, kader-artikeltjes die op speciale facetten i.v.m. de glasproductie wijzen, chronologische indeling van het tekstgedeelte e.d.m. Dit tekstgedeelte leest heel vlot en brengt indringende beschouwingen rond de productie van glas als gebruiksvoorwerp en sierobject door de eeuwen heen. De leek, zowel als de (gespecialiseerde) verzamelaar zal er zijn gading in vinden en daarbij zijn die kader-artikeltjes met detailonderwerpen bijzonder boeiend. Een paar voorbeelden; ‘vervalsingen van Egyptisch glas’, ‘archeologisch glas en de markt’, ‘emailleren en vergulden’, ‘gemonteerd glas’, ‘herkenning van Venetiaans glas’, ‘glas en aristocratie’, enz. Er wordt ook aandacht besteed aan het ‘moderne glaswerk’ (zij het eerder summier!), waarbij de productie uit de V.S., Groot-Brittannië, de Scandinavische landen, Duitsland, Nederland, België, Tsjechoslowakije, Italië, Frankrijk en Japan aan bod komen.
Achttien bladzijden (waarvan de helft ingenomen door illustraties) lijkt me toch niet erg royaal: voor België bv. beperkt het boek zich tot een notitie over Val-Saint-Lambert met Charles Graffart als artistiek directeur. Interessant is het glossarium (2 blz.) met verklaring van een aantal begrippen uit de glaskunst. Tevergeefs zocht ik in die lijst naar ‘pâte-de-verre’, een techniek die in de 19de eeuw een niet onbelangrijke rol speelde in de glaskunst en veelvuldig toegepast werd door de Franse glasmakers Gallé en de gebroeders Daum (summier vermeld op blz. 186).
rd
| |
Hugo Brutin & Phile Deprez
Achiel Pauwels, uitg. Lannoo, Tielt, 1997, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 270 × 230 mm, 112 blz., gebonden 1650 fr. - Achiel Pauwels (Gent, 1932) is een van de pioniers geweest van de keramiekkunst in Vlaanderen. Hij behoort nu nog steeds tot de beste kunstenaars in deze discipline. Na een voorwoord van Lieven Daenens en een inleiding van Gerard Gaudaen, schrijft Hugo Brutin een zeer geslaagd essay over leven en werk van deze artiest. Alles is begonnen als een spel met verkleedpartijen en een poppenkast, waarvoor de jonge Pauwels zelf de poppen sneed. Na de middelbare school volgden zeven jaar Sint-Lukas. Hij behoorde tot de eerste lichting door deze kunstschool afgeleverde keramisten. Vóór hem stonden als lichtende voorbeelden figuren als Joost Marechal, Pierre Caille, Olivier Strebelle. In 1954 was hij als sierkunstenaar afgestudeerd. Hij werd leraar aan de Antwerpse Academie 1965-1992, aan het Hoger Instituut aldaar 1985-1986 en aan de Academie van Eeklo 1957-1992. Hij werd herhaaldelijk onderscheiden en hield een hele reeks tentoonstellingen; ook dit wordt in deze monografie vastgelegd. Pauwels is een meesterlijk boetseerder en had de technieken van de keramiek al van in den beginne onder de knie. Zijn thema's zijn legio en altijd des mensen: vrouwen, madonna's, religieuze werken, vertedering, sensualiteit, mystiek. ‘De dood van Franciscus’, 1989 was een van de mijlpalen. Voorts verschijnt de mens in alle staten: politici, generaals, kardinaals (‘De Oligarchie’, 1981). Met de composiet-installatie ‘Sarajevo’ (1993), een geheel van tien beelden van diep menselijk leed, werd hij internationaal bekend en vereerd. Hugo Brutin heeft dit allemaal voortreffelijk beschreven: de techniek, de thematiek, de uitstraling. Met diep inzicht onderzocht hij hoe een Pauwels-kunstwerk tot stand komt, wat de kunstenaar bezielt en beïnvloedt voor, tijdens en na de creatie.
Achiel Pauwels is een kunstenaar die dicht bij de mensen staat en blijft staan; hij observeert ze voortdurend, roept houdingen, gebaren op in de vormen en in het altijd verfijnd coloriet van zijn sculpturen. Tekst en beeld (foto's van Phile Deprez) werden in een fraaie lay-out samengebracht tot een schitterende publicatie.
fb
| |
Lexicon van Westvlaamse beeldende kunstenaars 5
Red. Fernand Bonneure e.a., uitg. Vereniging van Westvlaamse Schrijvers, Sint-Euwoudsstraat 34, 8200 Brugge 2, 220 × 155 mm, geïll. met zw.-w.-foto's, 142 blz., genaaid 550 fr. (rek. nr. 380-0429604-62). - Het vijfde deel van het lexicon van de West-Vlaamse beeldende kunstenaars bevat zoals in de vorige nummers, enkele inleidende overzichtsbijdragen. Nu zijn we beland bij de 19de eeuw, waar het architectuurgebeuren beschreven wordt door J.P. Esther, de schilderkunst door N. Hostyn, de beeldhouwkunst door R. Ramon en de kunstnijverheid, waar het Torhouts aardewerk en de Brugse kant hoge toppen scheren, door W. Leloup. Het zelfportret van Leon Spilliaert behoort echter reeds tot de volgende eeuw. Het lexicon is opgebouwd met bio- en bibliografieën, die een samenvattend beeld geven van een vierhonderdtal kunstenaars uit West-Vlaanderen alfabetisch gerangschikt van A t/m Y. Minder gekende namen soms, wat binnen het opzet des te waardevoller is. Toch ontmoeten we in dit deel: Joannes Bakker, de vroegere bewoner van het P. Delvauxmuseum in Sint-Idesbald, Louis Clesse, Georges Grard, Joris Minne, Stijn Streuvels als fotograaf, Medard Tytgat en het ten onrechte gecontesteerde echtpaar Depuydt-Canestraro, van wie de uitgaven zowel over hun majestueuze beeldengroep op 't Zand als over de ware historiek van de stadhuisbeelden ongekend blijken te blijven.
rmdp
| |
Varia
Geert Bekaert
Facetten 1 (Hoofdredacteur Geert Bekaert - Eindredacteur Marc Dubois) Redactie Groeningestraat 37, 8500 Kortrijjk - Los nummer 350 fr. - De 16de Biënnale van ‘Interieur’ zal plaatsvinden in Kortrijk in oktober 1998. Als terugblik op de 15de editie verschijnt een nabericht in de publicatie ‘Facetten’ die hiermee aan zijn eerste nummer toe is. Het tijdschrift bevat bijdragen van Geert Bekaert (over Design vandaag), Marc Dubois (over C. Kieckens) en Max Borka (Over Ann Demeulemeester). Tweetalige editie, knappe lay-out, rijke illustraties.
jv
| |
Poëzie
Gwij Mandelinck
Overval. Gedichten, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1997, verspreid door de Uitgeverijen 262, Schuttershofstraat 9, 2000 Antwerpen, 210 × 130 mm, 43 blz., genaaid 599 fr. - Het is intussen alweer van 1989 geleden dat Gwy Mandelinck nog een dichtbundel publiceerde. Acht jaar na De buitenbocht, toen verschenen bij Lannoo, maakte Mandelinck net als enkele illustere collega's de overstap naar een gerenommeerd Nederlands uitgevershuis; De Arbeiderspers, waar hij zich bij Erik Spinoy, Erik Heyman, Herman de Coninck, Luuk Gruwez en Koen Stassijns kwam voegen. De nieuwe bundel Overval bevat een tweetal afdelingen, en elk gedicht bestaat uit twee kwatrijnen. Gelijkmatige structuur en opbouw dus, en in een eerste cyclus wordt de geliefde op een lichtjes ironische wijze in beeld gebracht, terwijl achter hoek en kant - ook in de gedichten - relationele aspecten als overvallers op de loer komen te liggen. In het tweede deel van de bundel komt de dichter vers per vers tot de vaststelling dat hij op zijn eigen vader is gaan lijken, en het beeldmateriaal dat hij daarbij hanteert is op zijn minst aardig te noemen, indringend, vaak verrassend. Elke spiegeling aan de contouren van de vaderfiguur veroorzaakt min of meer ontreddering en lichamelijke herkenbaarheid. Uiteindelijk hoort ook het sterven geërfd te worden, en voelt de dichter hoe zich de vaderlijke figuur in hem komt te manifesteren.
De poëzie van Gwy Mandelinck - ook al publiceerd hij ze met een karige regelmaat - blijft uitermate belangrijk voor onze letteren. Keer op keer krijgt men de indruk dat deze verzen belegen zijn, doordrenkt van intrinsieke kracht, doorleefd, zodat ze haast probleemloos nieuwe betekenislagen kunnen genereren.
svdb
De recensies werden geschreven door:
fb: |
Fernand Bonneure |
ft: |
Frank Tubex |
gs: |
Geert Swaenepoel |
jlm: |
Jean Luc Meulemeester |
jv: |
Julien Vermeulen |
kvd: |
Karel van Deuren |
rd: |
Robert Declerck |
rmdp: |
Raoul M. de Puydt |
svdb: |
Stefaan van den Bossche |
|
|