Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47
(1998)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
In en om de kunstVan ‘La dolce vita’ tot ‘Het goddelijke monster’
| |
[pagina 154]
| |
de anderen een na een het voorbeeld: een vervelende collega, de minnares van vader, een agressieve schooldirecteur... allemaal worden ze slachtoffer van wraakacties die allengs minder en minder subtiel worden. Thérèse, Jan, Gunter en Karen belanden in een negatieve spiraal van wraak per opbod. De gebeurtenissen in De wraakengel zijn niet allemaal even geloofwaardig. Toch slaagt de auteur erin de lezer ondanks zijn twijfels te laten doorlezen. Dat kan, omdat de psychologie van de personages, met hun frustraties en opgekropte woede, klopt. De verwoording is vaak gevat, beeldrijk en vlijmscherp. Vooral daarom stijgt Anneke Helsens debuut, ook al vertoont de roman gebreken, uit boven de middelmaat. In Gitta, de nieuwe roman van Eriek Verpale (uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam), sluit de auteur opnieuw aan bij de eigen belevenissen. Hij verwerkt autobiografische gegevens tot een verhaal over een onmogelijke liefde. De openingsparagraaf vat de situatie bondig samen: ‘In september van het jaar negentienhonderd zesenzeventig was ik drie jaar getrouwd en hopeloos verliefd: niet op mijn vrouw, wél op haar nichtje. Gitta was veertien, ik vierentwintig.’ De ik-figuur (de auteur?) heeft net zijn wederoproepingsbevel gekregen. Hij moet voor drie weken naar Leopoldsburg. Zijn huwelijk is op een dieptepunt beland. Bitterheid en bitsheid sluipen steeds meer in de gesprekken tussen man en vrouw. Emotionele kilte is zijn deel. De ik-persoon wil die van zich afschrijven tijdens zijn verblijf in de kazerne door zijn vakantieherinneringen aan Pierrefonds op papier te zetten. Daar heeft hij met zijn vrouw, haar oom en tante en hun dochter Gitta de vakantie doorgebracht. Maar ‘zijn kamp doen’ valt anders uit dan hij zich had voorgesteld. De maneuvers in Duitsland bieden weinig ruimte tot schrijven. ‘Kou. Honger. Geen eten. Ruzies. Ongedierte. Geen post. Regenen.'s Nachts vriezen. Verhalen over blonde Heidi uit het café. Poepen. Vogelen. Pijpen. Beffen. Braken. Diarree.’ De ik-figuur kan enkel dromen. Dezelfde onmacht spreekt ook uit de brieven die de ik-figuur tussen 1992 en 1997 schreef aan zijn geliefde Merel en waarmee het relaas uit 1976 onderbroken wordt. Het onbereikbare geluk, daar draait het bij Verpale om. Veel verder dan wegdromen bij zijn vakantieherinneringen aan de gezelschapsspelletjes, de boottochtjes en wandelingen met Gitta komt hij niet. Van schrijven komt niets in huis. Gitta is een ‘klein’ boek. Niet pejoratief bedoeld; wel integendeel. ‘Klein’ naar omvang: de roman telt 150 bladzijden. Wie nauwlettend leest, ziet hoe aan de tekst geschaafd is tot enkel het essentiële overblijft. Er staat wat er staat, geen woord teveel. ‘Klein’ ook omdat Eriek Verpale teruggrijpt naar eerder gepubliceerde teksten en naar een thema dat hem nauw aan het hart ligt: de ontroering die gewekt wordt door het jonge meisje. Een boek over een - onbereikbaar - verlangen en in dat opzicht een romantische tekst bij uitstek. ‘Klein’ ten slotte, omdat Verpale in zijn verwoording bewust sober blijft en de gevoelens niet opblaast. Het vleugje relativerende humor en ironie draagt daar ongetwijfeld toe bij. Onderschat Gitta vooral niet omwille van die zelfgekozen beperkingen. Bovendien wisselt Verpale virtuoos van taalregister. Nu eens is de tekst teder-dromerig, dan weer hard en bruut. Deze ‘kleine’ roman vormt een interessant facet van Verpale's oeuvre. De klassieke oudheid is een schier onuitputtelijke inspiratiebron voor auteurs. Eerder vond Willy Spillebeen, voor zijn roman De levensreis van een man, inspiratie in het verhaal van Aeneas. Deze keer put hij zijn verhaalstof uit de Ilias. Hoofdpersonage in de naar hem genoemde monoloog is Thersites, de enige gewone soldaat die in Homeros' boek voorkomt. Spillebeen geeft aan zijn tekst ‘Het bordeel van Troje’ als ondertitel mee. Meteen zet hij daarmee de toon van het werk. De mythe van de rechtvaardige Trojaanse oorlog en van zijn nobele helden wordt ruw ontmaskerd. De Trojaanse oorlog is veertig jaar voorbij. Oudstrijder Thersites leidt Trojanen en Grieken rond door de nog steeds bezette en verwoeste gebieden rond Troje. Hij is één van de weinige overlevenden van de oorlog en heeft dus recht van spreken. En Thersites neemt geen blad voor de mond. Hij neemt de bezoekers mee naar de plaatsen waar het allemaal gebeurd is en aanvankelijk lijkt wat hij vertelt op een lofzang op de helden. Maar de portretten die hij van de helden neerzet worden steeds realistischer en grimmiger. En zijn relaas wordt meer en meer een ontluisterende ontmaskering van de onderlinge machtsstrijd tussen de helden terwijl de nobele en hogere motieven als gerechtigheid, waardigheid en heiligheid slechts maskers zijn die de oorlog met zijn talloze wreedheden en vele opofferingen moeten legitimeren. Achilleus, Agamemnon, Kalchas, Hektoor, Odysseus... allemaal haalt hij ze over de hekel. Ook zichzelf spaart hij niet, ook al was hij slechts ‘gewoon’ generaal in de Griekse oorlogsmachine. Ontluisterend is ook het beeld van die roemruchte oorlog zelf. Thersites schetst de verveling die toeslaat tijdens het jarenlange wachten in de schaduw van de muren van Troje: ‘Kotsbeu waren we het! (...) Negen jaar frustratie van die onneembare stad boordevol vrouwen en voedsel en goud.’ Hij hekelt de smerigheid, de hele vlakte voorbij de tenten die in negen jaar tijds tot één stronthoop was verworden. ‘Dat is de oorlog. Stront, godverdomme!’ Thersites of Het bordeel van Troje (uitg. Manteau, Antwerpen) overstijgt de particulariteit van de Trojaanse oorlog en groeit uit tot een aanklacht van de eeuwig zich herhalende oorlogsgruwel: ‘Maar de gruwel is gebeurd. De gruwel zal opnieuw gebeuren. Altijd weer (..).’ En in zijn hallucinante slottoespraak schreeuwt Thersites ‘Godverdomme, de wereld wordt nooit meer anders... ik heb te veel gezien... De wereld staat nog maar in haar kinderschoenen... (...) Waar zijn wij eigenlijk mee bezig geweest, al die jaren? En waar zullen wij mee bezig zijn? Lijken. Lijken.’ De kracht van Spillebeens ‘Umwertung’ van de Trojaanse oorlog ligt vooral in de gespierde taal, de brutaliteit en nervositeit, de gebalde verontwaardiging van de verteller. Daardoor krijgt de monoloog de kracht van een schreeuw. Een tekst die vooral de lezer die vertrouwd is met de Ilias zal bekoren. Een totaal ander boek is de nieuwe roman van Kris Peeraer. In een vraaggesprek in | |
[pagina 155]
| |
Omtrent stelde de auteur dat ‘(...)wie lang op eenzelfde plaats verblijft, geen reisverhalen schrijft, maar romans.’ Peeraer is geen passant, maar schrijft van binnenuit, vanuit zijn liefde voor én kennis van het Verre Oosten. Daarmee sluit zijn nieuwe roman nauw aan bij eerder verschenen werk als Margaretha Sidonja (1993) en De koningstuin (1995). Opnieuw schetst hij een wereld waarin droom en werkelijkheid, oost en west elkaar ontmoeten en in elkaar overvloeien.
Onder de tropen (uitg. Davidsfonds/Clauwaert, Leuven) baadt in een mysterieuze sfeer. Maar de toon blijft lichtvoetig, omdat Peeraer zijn verhaal doorweeft met humor en ironie. Hoofdpersonages zijn Ezra Doren en Anna Reiger. Hij is een Engelsman die India heeft doorzworven en yogi is geworden. Anna is van Duitse afkomst en doet zaken. Zij koopt oosterse kunstvoorwerpen in voor een importbedrijf. De twee ontmoeten elkaar op een boot die van Indië naar Maleisië vaart. Toevallig delen zij met twee andere reizigers een kajuit op het tussendek. Het verhaal navertellen is schier ondoenbaar. Er is het verhaal van Es en Anna, een passionele relatie vol sensualiteit en erotiek. Maar terzelfdertijd vertelt de auteur hoe zij samen én afzonderlijk hun weg zoeken in die oosterse smeltkroes, bevolkt door Maleisiërs, Indiërs en Chinezen. Onder de tropen is ten slotte ook het verhaal van de personages waarmee Anna en Es in contact komen. Personages die verhalen vertellen, die zonder verhalen niet kunnen leven; wier leven vorm krijgt door verhalen. Navaratman, Amina, Dilla, Fatima, Hassan.... allemaal krijgen zij een stem in Peeraers kleurrijke kluwen van vertelsels. Rode draad doorheen de roman is de wajang, het eeuwenoude schaduwpoppenspel met zijn mythische verhalen, waardoor Anna Reiger gefascineerd wordt. Dit liefdesverhaal midden een werveling van mythisch-religieuze en magische verhalen boeit van begin tot einde. Kris Peeraer brengt vitaal en verfrissend proza waarin niet de auteur maar de werkelijkheid centraal staat. Het resultaat is een geslaagde kruising tussen avonturenroman, filosofisch sprookje en liefdesverhaal. Kris Peeraer is een auteur in de schaduw; zijn werk krijgt bij het verschijnen meestal niet de aandacht die het verdient. Toch beschouw ik hem als de belangrijkste auteur die de voorbije tien jaar gedebuteerd heeft. Wie over mediabelangstelling zeker niet kan klagen is Tom Lanoye. Zijn bewerking van Shakespeares verzamelde koningsdrama's voor De Blauwe Maandag Compagnie groeide uit tot hét theaterevenement van 1997. En aan Het goddelijk monster (uitg. Prometheus, Amsterdam) werd in Vlaanderen en Nederlands door elke krant die zichzelf respecteert, uitvoerig aandacht besteed. Terecht? Wees gerust, méér dan terecht. De openingsparagraaf is ijzersterk. ‘Katrien Deschryver schoot haar man dood. Per ongeluk. Ze wist dat geen mens haar zou geloven maar het wàs een malheur - dom, abrupt en onherroepelijk. Typisch iets voor jou, zou haar man hebben gebruld. Indien hij nog had kunnen brullen.’ Van dan af houdt Lanoye de lezer in de ban. Hoofdpersoon is Katrien Deschryver, een schoonheid van begin dertig. Verwend van kleins af aan, vindt zij het vanzelfsprekend het middelpunt van alles te zijn. Het onheil dat Katrien aanricht, wordt haar telkens weer vergeven omwille van haar mooi gezichtje. De dood van een oom, het kindje dat te pletter valt in een zwembad dat Katrien net heeft laten leeglopen,... men bedekt het allemaal met de mantel der liefde. Want niemand wil zien dat achter de façade van de mooie vrouw een monster schuilgaat. Wanneer Katrien na een uit de hand gelopen echtelijke ruzie per ongeluk haar echtgenoot Dirk voor een wild varken aanziet en hem neerknalt, keren de kansen. Onderzoeksrechter De Decker bijt zich in de zaak vast als een terriër en arresteert Katrien. Via haar wil hij de familie treffen. Want Dirk Vereecken was hoogleraar fiscaal recht. In die hoedanigheid gebruikte de rijke West-Vlaamse christen-democratische familie Deschryver hem om de mazen in het net van het belastingsrecht te kunnen benutten. Nu hij dood is dreigen tal van onfrisse zaakjes boven water te komen. De clan Deschryver sluit de rangen en stelt alles in het werk om dat te verhinderen: bankkluizen worden stiekem leeggemaakt, schriftelijke bewijzen verdwijnen... Toch kunnen ze niet verhinderen dat de onderzoeksrechter fotokopieën in handen krijgt van de blocnotes die wijlen Wim over zijn zaakjes (louche en andere) bijhield. Het gesjoemel met zwart geld en dubieus verkregen subsidie... het dreigt allemaal aan het licht te komen. Onderzoeksrechter De Decker wordt door Lanoye gelukkig niet geportretteerd als de ‘rechtvaardige rechter’. Hij heeft zijn duistere geobsedeerde kantjes. Die ambiguïteit komt de complexiteit van het boek slechts ten goede. De portretten die Lanoye van de leden van de clan neerzet, zijn spitant en kleurrijk. Er is tapis plain-baron Leo, oom van Katrien: ‘In hem komen alle kwalen van ons volk tot bloei. Naijver. Kleingeestigheid. Het verheerlijken van wat scabreus is, het koesteren van kitsch, van dialect. Leo zwelgt daarin. Hij is de harde werker maar daar is dan ook alles mee gezegd.’ Haar vader Herman is ex-kabinetard en samen met Katriens broer Steven actief in het bankwezen. Zus Gudrun stond en staat altijd in het verdomhoekje. En Bruno die uitkomt voor zijn homoseksualiteit, wordt zonder pardon verstoten, terwijl Steven als homo, ‘deftig’ gehuwd is en stiekem z'n gangen kan en mag gaan. Het goddelijk monster is méér dan een familieportret, méér dan een psychologische roman over een amorele vrouw. Het is ook het portret van een land: België, een land van arrangeurs waar morele principes als politieke pasmunt worden gebruikt. Wie het boek leest, wordt voortdurend herinnerd aan de politieke realiteit van de voorbije jaren. De bedekte verwijzingen naar bestaande politieke figuren en schandalen zijn legio. Geknoei met gewestplannen en subsidies, echo's van Agusta-, Beaulieu- en Superclub-affaires, het is allemaal subtiel aanwezig en door Tom Lanoye handig en zinvol in zijn roman verwerkt. Doorheen de personages herken je moeiteloos de trekjes van bestaande bekende politici..... Net als bij Katrien verbergt de fraaie Belgische façade veel maatschappelijke en politieke verrotting. Het taalpalet dat de auteur gebruikt | |
[pagina 156]
| |
is rijk geschakeerd. Waar nodig grof en komisch; elders subtiel en ernstig. Lanoye geeft daardoor aan elk personage op virtuoze manier een eigen stem. Zijn vertelstijl, waarbij hij niet schuwt zelf aan het woord te komen, is zonder meer meeslepend. Door de vermoorde Dirk Vereecken commentaar op de gebeurtenissen te laten geven creëert Tom Lanoye een sfeer van dubieuze luchtigheid die het hallucinant karakter van het boek nog verhoogt. Sommige critici verwijten de auteur dat hij al te dicht bij bestaande politieke toestanden blijft; dat het anekdotische hindert, dat iedereen intussen wel weet hoe verrot en vermolmd ons land is. Ik ben het daar niet mee eens. Die herkenbaarheid is een pluspunt. Elke grote roman is meteen ook een ‘streekroman’. De realiteit van Het goddelijke monster is niet fraai. Tom Lanoye laat ons erin zien wat er wordt van een samenleving die gebouwd is op scheefgetrokken waarden. De laatste zin onderaan bladzijde 337 luidt einde deel een. Ik kijk alvast uit naar het vervolg. Zes boeken uit het ruime aanbod... Zes interessante boeken van Vlaamse auteurs. En dan is er nog al het fraais van Nederlandse auteurs en de vloed boeiende romans in vertaling. Als 1998 evenveel te bieden heeft, dan staan er de lezer mooie dagen te wachten. | |
René Magritte na honderd jaar
Honderd jaar geleden werd de kunstenaar René Magritte in Lessines, Henegouwen geboren. Hij wordt dit jaar geëerd met twee grote tentoonstellingen en met reproducties op een postzegel en op een bankbiljet van vijfhonderd frank. Hij kreeg zijn eerste kunstlessen in Châtelet, verhuisde in 1912
| |
Dagelijkse dingen reanimerenNa experimenten in de richting van kubisme en futurisme, liep hij aanvankelijk, maar toch stevig, in het spoor van De Chirico. Hoe langer werd hij hoe persoonlijker in thema en uitwerking. Hij werd de uitvinder van de blauwe hemel met de witte wolken en van een hele serie echt surrealistische voorstellingen, zoals een locomotief die uit een schouw in de kamer te voorschijn dendert, tientallen netjes uitgedoste heren die zo maar uit de lucht vallen, uitvergrote paardenbelletjes, brandende tuba's, versneden lichamen, zwevende rotsen, schoenen die voeten worden. Nu en dan schilderde hij daar nog woorden bij; wij zouden denken aan titels voor zijn schilderijen, maar hij zette de kijker hiermee niet weinig op het verkeerde been. Men heeft hem dan ook een farceur genoemd, terwijl hij eenvoudig gewone, alledaagse dingen trachtte te reanimeren en terwijl hij zijn fantasie via een eigen ideeënteelt aldoor aan de praat hield. Het was daarom wel te verwachten dat wereldwijd en tot in de huidige artiestengeneraties zijn invloed zou doorwerken. In dit herdenkingsjaar kreeg hij twee schitterende tentoonstellingen: een overzichtelijke in BrusselGa naar eindnoot1 met ruim 250 schilderijen ontstaan tussen 1920 en 1967, zijn sterfjaar, en aangevuld met documenten, films, foto's, tijdschriften, en een boeiende, confronterende thematentoonstelling in OostendeGa naar eindnoot2 waar getoond en bewezen werd hoe Magrittes denk- en vormentaal in het werk van een zestigtal hedendaagse kunstenaars uit de hele wereld verder leeft. | |
Surrealisme als levensvervullingRené Magritte heeft met het alledaagse van zijn thematiek, tegen alle conventies in, een eigen revolutie ontketend, de revolutie van zijn eigen verwarrende beeldentaal. Zijn vriend Louis Scutenaire zei het kernachtig: ‘Hij bestudeert geen voorwerpen, hij gebruikt ze. Hij stelt ze niet voor, hij voert ze op.’ Met andere woorden: Magritte vereenzelvigde zich met wat hij voorstelde; hij was zijn eigen ‘Verfremdungseffekt’. En zo komt het dat zijn schilderijen vanuit een veelvormige fantasie zijn ontstaan, maar toch steeds de werkelijkheid bleven weergeven. Zijn figuren, zijn toestanden bestaan in feite, of kunnen gedroomd worden. Hem werd vaak gevraagd zijn kunst te verklaren. Het bleef altijd bij pogingen, zei hij zelf, net zoals men poëzie zou willen ‘uitleggen’. Eenmaal heeft hij zich goed bloot gegeven in een lezing in Antwerpen in 1938. Hij had 24 lichtbeelden mee en sprak vijftig minuten voor vijfhonderd toehoorders; de toegangsprijs was 600 fr. Hij begon met ‘Dames en Heren, Kameraden’. Bij dit laatste woord, dat hij in latere versies niet | |
[pagina 157]
| |
meer uitsprak, verlieten maar een paar mensen de zaal. Magritte had toen al stevige communistische sympathieën, zoals haast alle surrealisten; hij werd maar in ‘september 1945’ effectief partijlid. Zijn apologie kwam neer op een vurige verdediging van het surrealisme als levensvervulling en ook als maatschappelijke correctie, vooral dus gericht tegen het burgerdom, dat hij namelijk zo cynisch en striemend in zijn schilderkunst aan het bestrijden was.
Marc Maet, De muze en de Belgische kunst, 1996, acryl op doek, 50 × 50.
Hij citeerde zelfs Lenin die de arbeider gouden urinoirs beloofde, eenmaal de revolutie een feit zou zijn... ‘Probeert zelfs de gewone schilder, binnen de hem opgelegde grenzen, al niet de orde te verstoren, waarin hij de objecten steeds waarneemt?’ gooide Magritte zijn toehoorders voor de voeten. Wilde hij zeggen: zoveel te meer ik, met mijn verschuivingen en versluieringen, met mijn raadsels, mysteries en gewaagde zijsprongen. ‘Alles laat vermoeden’, zo stelde hij ten slotte, ‘dat er weinig verband bestaat tussen een object en de voorstelling van een object’. Deze beste verklaring van zijn plastisch en picturaal levensideaal werd in de Brusselse expositie en in de begeleidende monumentale catalogus met honderden schilderijen, gouaches, collages, objecten, tekeningen, reclames, grondig verduidelijkt. | |
Voorbeeldige confrontatieDe stap van Magritte naar de pop art, de conceptuele kunst, de installatie, het briefschilderij is niet groot, is zelfs logisch en in Oostende voortreffelijk geïllustreerd. Als link dienen de sculpturen die in 1967 door Magritte werden geconcipieerd en die in Italië in brons werden gegoten. In die tussentijd was de kunstenaar overleden. Het zijn tastbare voorwerpen uit zijn schilderijen, zoals Madame Récamier of de therapeut, die in drie dimensies vooral de geest van Magritte oproepen. Conservator Willy Van den Bussche heeft het schitterende idee gehad die geest van Magritte op te sporen, te stimuleren en uit te dagen bij kunstenaars van de jaren tachtig en negentig. Aanleidingen werden aangereikt met een kleine lichtblauwe reproductie van een Magritte-schilderij, dat de hedendaagse artiest kon inspireren of vice-versa. Soms is de beschouwer voor een raadsel geplaatst; hij ziet zo waar een repliek of een kopie, of zelfs een reproductie in zwart-wit; soms is het verband ver te zoeken terwijl in andere kunstwerken de titels corresponderen of zelfs de weglatingen. Al deze vergelijkingen of samenspraken kan men terugvinden in hyperrealistische schilderijen, in voorwerpen, in verfavonturen van Nieuwe Wilden, in minieme mythologieën, in installaties, in kitscherige ready-mades, in kleurenfoto's, computergrafieken, andere postmoderne creaties en regelrechte pastiches. Deze tentoonstelling, Magritte honderd jaar later, werd een verrijkende, vergelijkende tocht. Zo'n expositie zou moeten kunnen rondreizen en is alvast een voorbeeld van wat een museum kan betekenen als inleider, opleider, wegbereider voor het grote publiek. | |
Wim van Petegem en Elckerlyc
De wisselwerking tussen de sterk uiteenlopende disciplines in de kunst leidt vaak tot merkwaardige scheppingen. Vooral als de kunstenaar, die geïnspireerd wordt, zich niet zomaar laat verleiden tot een letterlijke weergave van het kunstwerk dat genoeg indruk heeft gemaakt om het vanuit een
| |
[pagina 158]
| |
misdadig en kwaad is - typerend voor een stuk dat geschreven is in de tijd van de rederijkers. De allegorische figuren zijn er o.m. het bewijs van. Elckerlyc betekent zoveel als ‘iedereen’. Het is een beeld, te beschouwen vanuit de leer van de Kerk en het stuk behandelt het verzet van ‘ieder mens’ die de gedachte aan de dood opzij zet, maar zich daarentegen overgeeft aan de aardse genoegens. In het verhaal zelf krijgt Elckerlyc, na het
Wim van Petegem, Elckerlyc 1
bevel van God zelf, de aanzegging van ‘de Dood’, dat hij spoedig rekenschap zal moeten geven. Het sterven op zich wordt voorgesteld als zou hij op pelgrimstocht vertrekken, een terugkeer is niet mogelijk. Elckerlyc zoekt tevergeefs steun bij zijn vrienden en familieleden. Rijkdom kan hem bovendien niet meer redden. Alleen ‘De Deugd’ wil hem helpen, maar die steun is dan weer veel te zwak. Vervolgens moet haar zuster ‘Kennis’ hulp bieden. Zij maakt Elckerlyc bewust van zijn zonden. Automatisch komt hij zo terecht bij ‘De Biecht’ en pas daarna krijgt ‘De Deugd’ de kracht om hem te begeleiden op zijn ultieme tocht. Wijsheid, Schoonheid, Kracht en Kennis verlaten de man. Maar na zijn dood wacht hem desalniettemin de eeuwige vrede in de hemel. Uit Elckerlycs gebed onthouden wij: ‘wil mij vergeven mijn misdaden, want ik begeer van U genade (...) bid voor mij, zodat ik mag gaan in den rechte pade’. Het lijkt mij volkomen logisch dat precies de thematiek in een stuk als Elckerlyc, het zoeken naar de uiteindelijke waarheid, in hoge mate inspirerend werkt bij de kunstenaar Wim van Petegem. Hij is een zeer gevoelig waarnemer van het ‘leven en sterven’ van de mens. Het kon reeds herhaaldelijk geconstateerd worden dat de voorkeur van deze kunstenaar uitgaat naar literaire werken die naar de kern van het bestaan peilen. In zijn werk treffen ons de tegenstellingen tussen vooral de maatschappelijke conflicten en situaties en de religieuze
Wim van Petegem, Elckerlyc 8
beleving. De twaalf lino's die hij gemaakt heeft naar het middeleeuwse toneelstuk Elckerlyc leggen hiervan getuigenis af. Het is overigens zeer belangrijk te weten dat Wim van Petegem, in de periode dat hij aan deze reeks werkte, in totale eenzaamheid leefde: persoonlijk was hij na een zwaar ongeval immobiel en bovendien werd hij geconfronteerd met de ongeneeslijke ziekte van zijn moeder. Het heeft zonder twijfel invloed gehad op de inhoud en de expressiviteit van zijn werk. Het is opvallend hoe op twaalf lino's vooral de grote handen, maar ook het gezicht van de figuren, uitgebeeld worden. De rest van het lichaam blijft van ondergeschikt belang. Wim van Petegem zorgt er op die manier bewust voor dat de toeschouwer al zijn aandacht moet concentreren op handen en gezicht. Die handen vooral drukken de gevoelens uit van de personages, van God, van de Dood, van Elckerlyc. Met bijzonder veel kracht werd in de verschillende taferelen het gemis, de onmacht, de berusting, hoop en angst, uitgebeeld. De uitvoering, streng zwart-wit, accentueert daarenboven de onrust en zorgt ervoor dat de spanning wordt opgedreven. Overigens heeft Wim van Petegem zich trouw aan de eigenlijke tekst gehouden. Opvallend in de eerste lino is de bijzonder ‘vaderlijke’ typering van God, die aan de Dood - de figuur met absolute macht, die niemand spaart - de opdracht geeft om Elckerlyc te verwittigen dat hij ‘op pelgrimage’
Wim van Petegem, Elckerlyc 9
moet gaan. Bedoeld is hiermee dat Elckerlyc zich moet voorbereiden op de ultieme tocht. Niets in de gelaatsuitdrukking van de twee figuren wijst op een zo wreed bevel. De ogen en de mond van God drukken helemaal niet uit dat het om een eis gaat. De blik drukt veeleer een wens uit. Ook de grijns van de Dood is niet zo afschuwelijk als we zouden verwachten en zijn handgebaar lijkt eerder op een wuivend aanvaarden, menselijk, maar toch bewust van zijn macht. In de volgende lino's, die te maken hebben met de boodschap, zien we hoe Elckerlyc aanvankelijk verrast, verwonderd, reageert. Hij begrijpt meteen dat hij rekenschap zal moeten geven van zijn daden, ofschoon hij daarop niet is voorbereid. Angst, onzekerheid en radeloosheid zullen zich langzamerhand van hem meester maken en ook dat wordt zichtbaar in de uitdrukking die Wim van Petegem geeft aan zijn personages, terwijl in die eerste lino de twee sterke figuren a.h.w. een zegenende kracht bezitten. | |
[pagina 159]
| |
In een tweede reeks van vier lino's geeft de kunstenaar nog duidelijker uitdrukking aan de stijgende wanhoop. Elckerlyc is er uiteindelijk van overtuigd dat hij van niemand hulp mag verwachten. Niet van zijn vrienden, niet van de ‘Maghe en de Neve’, die wellicht reeds op een erfenis zitten te wachten. Uit de figuur van ‘De Deugd’ (lino acht) leert de toeschouwer dat alle hoop moet opgegeven worden. De Deugd staart voor zich uit, ziet duidelijk geen uitkomst meer en heft de handen op in een gebaar dat zoveel betekent als: ‘ik geef het op’. Elckerlyc beseft reeds dat hij voor eeuwig ‘verloren’ is. Hij schreeuwt als het ware de groeiende wanhoop uit en in zijn ogen staat een smeekbede te lezen. Een gebaar om hulp van buitenaf blijkt eveneens uit het handgebaar.
In de laatste vier lino's wordt een boodschap gebracht van vrede (aanvaarding) en bekering (verzoening met Gods wil). De Biecht staat Elckerlyc bij (negende lino) en troost hem, hoewel in de gelaatsuitdrukking nog altijd radeloosheid en ontzetting te lezen staan. Elckerlyc wordt enkel getroost, omdat ‘ghi met Kennisse tot mi sijt comen’. Deugd, Kracht, Wijsheid en Schoonheid verliezen in de volgende lino's elke greep op het gebeuren en dat leidt tot de volledige berusting in wat komen moet. Telkens weer blijven de handen en de gezichten de weespiegeling van de innerlijke gevoelens.
De boodschap die Wim van Petegem brengt in deze sterk getekende en met veel kracht gesneden reeks lino's is dat we het lot van Elckerlyc als het onze moeten beschouwen: ‘neemter exempel aan’. Feitelijk is het niet mogelijk de ene lino los te maken van de andere. De kunstenaar heeft inderdaad zeer gewetensvol de tekst van het middeleeuwse toneelstuk gevolgd. De twaalf lino's moeten daarom als een geheel beschouwd worden. Dat heeft voordelen, maar uiteraard ook nadelen, vooral voor de verzamelaar. Maar het past volkomen in het oeuvre van de kunstenaar, die zich bij herhaling aan een dergelijk indrukwekkende reeks heeft gewaagd: Voorlopig vonnis, Sint-Jan Berchmans, De Werken van Barmhartigheid, Exodus.
De eerste schetsen die aan de uitvoering van het werk vooraf zijn gegaan, dateren reeds uit de periode 1978-1979. Het werk van Wim van Petegem wordt altijd in een zeer beperkte oplage uitgebracht. Elckerlyc (1980) bestaat in twee uitvoeringen, waarvan één op linnen. Het is trouwens deze reeks die in 1997 geschonken werd aan de Stad Diest. Daar zal ze permanent te bewonderen zijn in de monumentale traphal van het stadhuis. In 1982 werd de reeks trouwens een eerste keer tentoongesteld in Diest. Van de achtste lino, waarin de Deugd haar onmacht uitspreekt, ‘vercrepelt en de al ontzet’, ontvingen de gevierden van het C.V.K.V. tijdens de jaarvergadering in 1996, een afdruk als geschenk. Wie goed kijkt, zal ontdekken dat Wim van Petegem in dit werk, met veel kracht en overtuiging, een stukje van zichzelf heeft gelegd. Verder komt het tot uiting dat hij als geen ander de techniek beheerst om het geschreven woord om te zetten in de grafische uitbeelding. | |
Twee berichten uit het Van Gogh Museum
| |
VerbouwingVanaf 1 september 1998 wordt het Van Gogh Museum wegens verbouwing en uitbreiding gesloten. Een deel van de vaste collectie zal te zien zijn in het Rijksmuseum. De heropening is gepland voor mei 1999. De openingstentoonstelling zal gewijd worden aan Theo van Gogh (1857-1891) als handelaar, mecenas en broer van Vincent. | |
Mai 98
Van 21 mei tot 19 juli 1998 vindt in de Josef-Haubrich-Kunsthalle in Keulen een tentoonstelling plaats met de naam ‘Mai 98 - Positionen zeitgenössischer Kunst seit den 60er Jahren’. Een honderdtal kunstwerken van 25 kunstenaars uit Europa en de Verenigde
| |
[pagina 160]
| |
ken. Daarom zien zij kunst veeleer als een gebeuren, minder dan als een eindproduct. Zij betrekken de toeschouwer in een kunstvormingsproces. Het beeld, de vorm, wordt een functioneel voorwerp, een ruimte waar de toeschouwer in binnentreedt en aan wie een handeling of gebaar gevraagd wordt. Zo brengt deze tentoonstelling duidelijk het artistieke inzicht van de jaren 60 in beeld: de betekenis van een kunstwerk wordt meebepaald door voorwaarden en omstandigheden bij het schouwen. Die overtuiging wordt vandaag met nieuwe accenten verder uitgediept. Mai 98 is geenszins een overzichtstentoonstelling van de laatste 30 jaar (zoals de Westkunsttentoonstelling nu bijna 20 jaar geleden, die een uitstekend overzicht bood van de Westerse kunst na de Tweede Wereldoorlog). De verdienste van deze expositie is wel dat werken worden samengebracht van kunstenaars die sceptisch staan tegenover onveranderlijke kunstprincipes en kunstmodellen. Het zijn tevens kunstenaars die logischerwijze ook hun eigen werk in vraag blijven stellen. Bij deze expositie verscheen een verzorgde catalogus bij de uitgeverij Oktagon in Keulen (48 DM). | |
Eeuwig kwetsbaar
| |
Albert de Longieprijs 1998Het bekroonde gedicht werd geschreven door Marianne Van Remoortel uit Sinaai. urenlang volgt zij
de schaduw die
langzaamaan
de dag afglijdt
tot zelfs
de slanke cederhaag
alleen nog
uit gedachten oogt
pas dan zoekt zij een plek
om moe te worden
daar waar overdag
zijn huis staat
laat zij 's nachts
haar adem rusten
|
|