Samenstelling Edmond Ottevaere en Piet Thomas
Transit
In deze rubriek publiceren we ‘literaire’ vertalingen in het Nederlands van goede gedichten uit andere talen. Het is o.m de bedoeling het vertalen van gedichten te stimuleren en daarom kunnen vertalingen ter selectie ingestuurd worden naar het redactiesecretariaat Ieder vertaald gedicht moet vergezeld worden van een fotocopie van het oorspronkelijke gedicht en van de bibliografische gegevens van de bundel of het boek waaruit het genomen werd
‘Qu'est devenu ce front poly,
Cheveulx blons, ces sourcils voultiz,
Grant entroeil, ce regart joly,
Dont prenoie les plus soubtilz,
Ce beau nez droit grant ne petiz
Ces petites joinctes oreilles,
Menton fourchu, cler vis traictiz,
Et ces belles levres vermeilles?
Ces gentes espaulles menues,
Ces bras longs et ces mains traictisses
Petiz tetins, hanches charnues,
Eslevées, propres, faictisses
A tenir amoureuses lisses;
Ces larges rains, ce sadinet
Assis sur grosses fermes cuisses,
Dedens son petit jardinet?
Le front ride, les cheveux gris,
Les sourcilz cheus, les yeuls estains,
Qui faisoient regars et ris
Dont mains marchans furent attains
Nez courbes de beaulté loingtains,
Oreilles pendantes, moussues,
Le vis pally, mort et destains,
Menton froncé, levres peaussues.
C'est d'umaine beaulté l'issues!
Les bras cours et les mains contraites,
Les espaulles toutes bossues;
Mamelles, quoy? toutes retraites.
Telles les hanches que les tetes.
Du sadinet, fy! Quant des cuisses,
Cuisses ne sont plus, mais cuissetes
Grivelées comme saulcisses.
Ainsi le bon temps rergretons
Entre nous, povres vielles sotes
Assises bas, a crouppetons,
Tout en ung tas comme pelotes,
A petit feu de chenevotes
Tost allumées, tost estaintes,
Et jadis fusmes si mignotes!
Ainsi en prent a mains et maintes.’
De Franse dichter François Villon zag het levenslicht in Parijs in 1431 en kende een zeer bewogen leven. Tweemaal ontsnapte hij aan de doodstraf en ook verbanning was zijn deel. Van dit alles vinden we de neerslag in zijn poëzie. In zijn Petit en zijn Grand Testament lezen we naast fel uitbundige, ook sarcastische, maar vooral diepgevoelige verzen. Meer vertalingen van Villons verzen vindt u in het boek dat Wim De Cock bij het Davidsfonds/Clauwaert weldra publiceert.
| |
Klacht van de mooie helmsmidsvrouw
‘Waar is het blonde haar gebleven,
Het voorhoofd dat geen rimpels had,
De wenkbrauwboog, de blik waartegen
De knapste geen verweer bezat,
De mooie neus, eens recht en glad,
De kin en beide kleine oren,
't Gelaat dat iedereen aanbad,
De lippen, rood om te bekoren?’
‘De slanke armen, fijne handen,
De knappe schouders, freel en teer,
De tepels om te watertanden,
De heupen rond en zonder meer
Geschikt voor amoureus verkeer,
De ranke benen en de dijen
En 't lustprieel, waar keer op keer
De min zich zachtjes neer kon vlijen?’
‘Gerimpeld hoofd, vergrijsde haren
De brauwen kaal, de ogen, waar
De kooplui destijds dol op waren,
Geen lonk, geen lach, het hele jaar
De oren onder mossig haar
De eens zo mooie neus gebogen
't Gezicht, of ik de dood ontwaar,
En lippen die als leer verdrogen.
Teloorgang van het mens'lijk schone
De armen kort, de handen smal,
De schouders waarop bulten komen;
En borsten van haast niemendal.
De heupen, ach! en het verval
Van Venus' tuin en van de dijen,
Als worstjes, rimpels overal,
En tepeltjes om van te schreien.
Nu treuren wij om vroeger dagen
En zitten hier, zonder verstand,
Zonder bezit, gekromd, verslagen,
Als kluwen bij de stokebrand
Van hennepstro, dat snel ontvlamt,
Maar even snel weer uit zal doven.
Wij waren destijds zo charmant!
Eenieder moet er aan geloven.’
|
|