Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47
(1998)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||
InleidingVervallen gebouwen zijn kankerplekken in hun omgeving. Maar, vervallen gebouwen kunnen ook opgeknapt worden en vervolgens functioneren als symbolen van het herleven van een buurt, van het herwinnen van zelfbesef en zelfzekerheid, van het vernieuwend voortbouwen op de ‘roots’ van die omgeving. De ‘waarde’ van een gebouw voor zijn omgeving spruit niet zozeer voort uit de materialen waarmee dat gebouw opgetrokken is, of uit zijn stijl en architectuur, maar wel uit wát er met dat gebouw gebeurt, hoe men het gebruikt, hoe het met zijn omgeving inter-ageert en inter-acteert. Het uniekste historisch gebouw is ‘waardeloos’ wanneer het eenzaam en vergeten langzamerhand verkommert, wanneer niemand er zich om bekommert. Een bescheiden gebouw dat goed en actief functioneert, dat door de maatschappij gebruikt wordt, krijgt door zijn functioneren steeds een meerwaarde.
Manchester (GB): voormalige spoorwegloodsen en werkplaatsen: thans ‘Greater Manchester Museum of Science and Industry’, en gangmakers voor de toeristische en economische ontwikkeling van de oude ‘Castlefield’-wijk.
Gebouwen, maar ook pleinen, plekken, straten, materialiseren en dragen ideeën, inhouden - én tal van sociale, culturele en economische activiteiten. Ze kunnen een buurt, een wijk, een stad, een regio aanzien geven, herkenbaar maken - op voorwaarde dat wij ze die taak willen en kunnen toebedelen. Een eenvoudig kapelletje, het oude station, het verlaten schoolgebouw, de oude kazerne of citadel, maar ook de fabriek die gedurende decennia de buurt werk en inkomen gaf, vormen elk het herkenningspunt van hun nabije of wijde omgeving. De schouw van de oude textielfabriek van Fourmies (Frankrijk) werd het symbool, de herkenbaarheid voor de regio Fourmies-Trelon, een symbool waaraan men zich optrok om in een door werkloosheid en sociale onrust getroffen streek een nieuwe toekomst op te bouwen. Aan de voet ervan zit het centrum voor het sociale, economische en textielverleden van de streek - met boven de ingang van de tentoonstellingsruimte de slogan: ‘we moeten het verleden kennen om het heden te begrijpen en de toekomst te beheersen’. De welvaart en dynamiek van een regio zijn af te lezen van de gebouwen die een regio rijk is, van de wijze waarop ze vervallen of functioneren. Gesloopte vlakten in stedelijke omgevingen, omgevormd tot steriele of geniepige parkeerplaatsen of illegale stortplaatsen, geven aan de stad een deprimerend aanzien - dat potentiële investeerders afstoot. De zorg voor de omgeving (materieel én immaterieel) hangt samen met het denken over bestemming en herbestemming van gebouwde elementen binnen die omgeving. Bestemming (de eenvoudigste oplossing) en her-bestemming van gebouwen kunnen derhalve niet herleid worden tot een architecturaal of stedenbouwkundig probleem, maar drijft op en is een gevolg van een maatschappelijk gebeuren. | |||||||||||||||
Herbestemming: een lang verhaalHerbestemming: van alle tijdenVroeger was herbestemming van gebouwen een ‘normale’ zaak. Gebouwen, die structureel stevig waren, werden steeds aangepast aan nieuwe behoeften, aan nieuwe functies. Dat was zo voor het Colosseum in Rome, en voor andere antieke monumenten. Aan het begin van de 19de eeuw werden kloosters, kerken en kastelen (door de Franse Revolutionairen verkocht als nationale goederen) door de nieuwe nijveraars omgevormd tot fabrieken en werkhuizen. Lieven Bauwens vestigde zijn eerste bedrijf in het Karthuizerklooster van Meerhem (Gent), en het Gravensteen bleef tot het einde van vorige eeuw omgevormd tot textielfabriek, gieterij en woonkazerne. In de loop van vorige eeuw werden stilgevallen textielfabrieken omgevormd tot stapelplaatsen, pottenbakkerijen en woningen. En zelfs in deze eeuw, na de Tweede Wereldoorlog, zag men er geen graten in om een textielfabriek in Gent om te vormen tot kantoren en rectoraat van de universiteit, of een voddenbedrijf in Ingelmunster tot kerk. | |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
Adaptive re-useVanaf de jaren 1970 groeide ‘adaptive re-use’ in de Angelsaksische landen uit tot een nieuwe architectuurdiscipline. De eerste publicaties rond dit thema, met voorbeelden van realisaties, dateren van het begin van dat decennium. Reeds in 1971 werd door de Britse overheid een - voor het grote publiek bestemde - boekje ‘New Life for Old Buildings’ gepubliceerd, dat herbestemming
Manchester (GB): de oude kanaal-pakhuizen worden thans systematisch omgevormd tot woningen, hotel, burelen, horeca, winkels, e.a. In synergie met het verzorgen van de waterwegen-infrastructuur ontstond hierdoor een attractieve buurt, die opnieuw economisch en cultureel leven aantrekt.
Een tiental jaar geleden was dit nog een desolate, vervallen en vervuilde omgeving met hoge criminaliteitscijfers. van oude gebouwen moest aanmoedigen, en dat aan de hand van éénentwintig goedgekozen voorbeelden tips en suggesties gaf voor particulieren, verenigingen en lokale overhedenGa naar eindnoot1. Verschillende publicaties in Engelse en Amerikaanse architectuurtijdschriften in de periode 1973-1975, een aantal lijvige geïllustreerde boeken, en enkele meer gespecialiseerde uitgaven vanaf 1975 - gekoppeld aan de verspreiding van de idee via publicaties in het kader van het Europees Jaar van het Bouwkundig Erfgoed (1975) zorgden voor een doorbraak op internationale schaalGa naar eindnoot2. Na een eerste decennium, waarin herbestemming vooral gezien werd als een architecturaal en stedenbouwkundig fenomeen, en gebouwen op de eerste plaats woon- en commerciële functies kregen, bemerkt men dat vanaf de jaren '80 herbestemming meer en meer gezien wordt als een motor om een aantal gewenste sociale, culturele en economische ontwikkelingen op gang te brengen. Het aanmoedigen van toerisme is daarbij één van de smeermiddelen voor deze motorGa naar eindnoot3. Ook ontstond in die periode de opvatting dat men bedrijfsgebouwen best kan herbestemmen voor nieuwe bedrijfsdoeleinden en bedrijvencentra, zodat er opnieuw (zij het inzake vervuiling en lawaaihinder sterk gecontroleerde) economische activiteiten ontstaan in stedelijke kernen, en aan de rand van deze. De relatie wonen-werken wordt in bepaalde mate hersteld, o.m. vanuit de bevinding dat hierdoor nefaste verkeersstromen (voorlopers van de verkeerscongesties van vandaag) kunnen tegengegaan worden. Herbestemming voor bedrijfsdoeleinden betekende ook een adequater gebruik van de beperkte industriegrond (cf. de toen gelanceerde term ‘vertical industrial parks’) en een optimalisatie van samengevoegde functies vooral voor het kleinbedrijfGa naar eindnoot4. Erfgoed, en herbestemming van dit erfgoed, wordt in deze periode trouwens ook meer en meer gezien als een belangrijke factor van stadshernieuwing en stedelijke herlevingGa naar eindnoot5. Dan verschijnen ook de eerste studies die op de economische voordelen van het conserveren van gebouwen, van het restaureren en herbestemmen wijzen. De kosten-baten-analyse valt globaal genomen positief uit, zonder dat men de ‘niet besombare’ kwalitatieve baten in rekening brengt - zeker op macro-economische schaalGa naar eindnoot6. Recent wordt in grootstedelijke omgevingen (bv. Zuid-Londen, Parijs, New York) herbestemming gezien als een onderdeel van het buurtopbouwwerk. Door het verzorgen van de ruimtelijke omgeving, en door het teruggeven van een economische (en vaker nog sociaal-culturele) bestemming aan leegstaande gebouwen, wil men de buurt en de buurtbewoners nieuwe levenskansen geven. Deze vorm van herbestemmen gaat vaak gepaard met zware kapitaalinjecties in de uitbouw van een verzorgende, educatieve en sociale infrastructuur en maatschappelijke begeleiding. | |||||||||||||||
De eerste stappen in VlaanderenDe herbestemmingsbeweging ging gedurende decennia aan Vlaanderen voorbij, en komt thans laat - te laat - schoorvoetend op gang. In 1985, ter gelegenheid van de eerste editie van Flanders Technology, werd door de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie een eerste studiedag en een eerste tentoonstelling georganiseerd over herbestemming van industriële gebouwen. Het geheel vond plaats in de ‘Gele Zaal’ van het Noordstarfonds in Gent, een tot multifunctionele ruimte omgevormde fabriekshal. Op dat ogenblik waren in Frankrijk (o.m. de Usine Le Blan in Rijsel) en vooral in Groot-Brittannië reeds toonaangevende herbestemmingsprojecten gerealiseerd, en verschenen in architectuurtijdschriften besprekingen van geslaagde realisaties. Het nummer 02.1984 van A Plus was verschenen met op de voorkaft een suggestieve cartoon en de slogan ‘Ne jetez plus, réutilisez!’ De Brusselse Commission Française de la Culture was gestart met haar campagne voor herbestemming van het Brussels bouwkundig erfgoed, en in 1983 verscheen hun eerste dossier met herbestemmingsvoorbeelden en -projecten. In Vlaanderen had een multidisciplinaire vrijwilligers-werkgroep (de inmiddels verdwenen WKIAP - Werkgroep Konservatie Industrieel-Archeologisch Patrimonium) in 1978-79 reeds studies gerealiseerd voor herbestemming van de textielfabriek UCO Ter Platen in Gent (waar een grotere bruikbare oppervlakte kon gerealiseerd worden dan in het Parijse Centre Pompidou... doch thans gesloopt en tot braakland en parkeerplaats getransformeerd) en voor het station van Harelbeke (waar pas onlangs een privé- persoon met de renovatie van start ging). Architectuurstudenten hadden in de jaren 1980-'85 plannen getekend en/of eindprojecten voorgelegd voor de renovatie van o.m. de Gevaert-fabriek in Oudenaarde | |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
(1981, recent door een doe-het-zelf-zaak op pijnlijke wijze verbouwd), de Gistfabriek in Brugge (1979, enkele jaren later gesloopt), de Gelatines-fabriek in Hasselt (1984, sloping in het vooruitzicht) en 's Hertogenmolens in Aarschot (1983, nog steeds in patstelling). Van de in de tentoonstelling in 1985 voorgestelde studentenprojecten leidde slechts één, nl. dat voor de brouwerij Christiaens in Koekelare (1981) mutatis mutandis tot een realisatie.
Terassa (Catalonië): voormalige textielververij, omgevormd tot kleinschalig cultureel en tentoonstellingscentrum.
In 1981 had de toenmalige Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg een grondige renovatiestudie gemaakt voor het straatje ‘De Ring’ in Hamme - thans is dit grotendeels gesloopt. In 1978 reeds werden de eerste renovatie-ontwerpen voorgesteld voor de beschermde vlasspinnerij en latere gloeikousjesfabriek ‘Schultze’ aan de Korianderstraat in Gent, een gebouw waaraan de eerste fase van de renovatie begin 1998 opgeleverd werd... Pas aan het einde van de jaren '80, niet het minst als gevolg van de discussie rond de toekomst van de indrukwekkende gebouwen van de Limburgse steenkoolmijnen (een discussie die eigenlijk tot op vandaag nog nooit ten gronde gevoerd werd), de sloping van de Koninklijke Stapelhuizen in Antwerpen (ondanks internationaal protest) en een reeks andere gebouwen (zoals de oude Gistfabriek in Brugge) kwam er enige discussie op gang. | |||||||||||||||
Wachten op Godot?
Herbestemming in Vlaanderen, anno 1998...
|
- | herbestemming van bestaand gebouwenpatrimonium een toekomstgerichte sector is, doch dat een aantal juridische, fiscale en administratieve factoren de ontwikkeling ervan afremmen; |
- | dat (vooral bij de oudere generatie, met uitzondering van de 68'ers) er een psychologische drempel bestaat tegenover herbestemming van fabrieksgebouwen, eerder dan een financiële drempel; |
- | dat bij jongeren een grote vraag bestaat |
naar ‘oude’ gebouwen - al zijn dit niet noodzakelijk industriële gebouwen of lofts - misschien omdat vele jongeren de financiële middelen voor nieuwbouw niet meer hebben en betaalbare ruimte zoeken die ze met eigen middelen kunnen invullen; | |
- | dat herbestemming te nauw bekeken wordt vanuit een huisvestingsstandpunt, terwijl - zoals uit de ervaringen uit andere landen blijkt - herbestemming véél ruimer moet benaderd worden, en ook bijzondere mogelijkheden biedt op sociaal-cultureel, toeristische en zelfs bedrijfseconomische gebied (cf. de vestiging van bedrijvencentra in herbestemde panden); |
- | dat de technische problemen meestal (en |
vaak op een vrij eenvoudige wijze) op te lossen zijn, doch dat men de oplossing niet vindt door gebrek aan specifieke kennis, en - vooral! - door een volledig gebrek aan doorstroming van de kennis: Vlaanderen blijkt geen weet te hebben van technieken en ervaringen uit de buurlanden. |
Herbestemmen en herbestemmen
Uiteraard kan iedereen een veelheid aan argumenten aanhalen, waarom het herbestemmen van panden kan en moet aangemoedigd worden, zowel esthetische, historische, stedenbouwkundige, ecologische als economische. Enkele jaren geleden bestond de onmiskenbare tendens om aan het herbestemmingsproces een (positieve) kostenbaten-analyse te verbinden, doch tijdens de recentste discussies wordt meer en meer van het economisch model afgestapt. Inderdaad, bij het aanpassen en opnieuw laten functioneren van gebouwen treden vaak niet-besombare baten op (bv. hoe bereken je het ‘zich goed voelen in zijn omgeving’?), terwijl een reeks economische argumenten door recente studies niet meer konden onderbouwd worden. Er ontstaat derhalve een tendens waarbij men het halen van bepaalde vooropgestelde en duidelijk geformuleerde doelstellingen - of deze nu esthetisch, historisch, maatschappelijk, cultuurtoeristisch, of zelfs nostalgisch van aard zijn - laat primeren op een eventuele en / of twijfelachtige positieve financiële balans. Het is duidelijk dat in dit geval de overheid (zowel de nationale als regionale overheden, maar ook de tussenkomsten van de Europese Unie in achtergestelde gebieden) als voornaamste gangmaker optreedt, maar niet noodzakelijk als voornaamste financier.
Argumentaties voor herbestemming zijn veelal onder volgende stellingen terug te vinden:
- | Herbestemming geeft een meerwaarde aan het omgevend gebied (bv. herbestemming van het Zuiderpershuis tot theatercentrum, en van pakhuizen tot respectievelijk Provinciaal Museum voor Fotografie en Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen remde het verderzettende verloederingsproces van de buurt rond de oude Zuiderdokken in Antwerpen, bracht nieuwe activiteiten in de omgeving aan, en deed de grondwaarde stijgen - en dus de stimulans tot het investeren in deze buurt) |
- | Herbestemming is een antwoord op de schaarsheid van de ruimte. Een stelling is dat op dit ogenblik in Vlaanderen zoveel vierkante meter leegstaan of slechts marginaal gebruikt worden, dat een optimaal aanwenden van deze bestaande oppervlakten de nood op het aantasten van de open ruimte wegneemt. |
- | Door multifunctioneel herbestemmen van grote ruimten kan men de multifunctionaliteit van de traditionele stedelijke omgeving revitaliseren, en kan men de band tussen wonen-werken-ontspannen enz. levend houden en versterken. |
- | Herbestemmen is een vorm van rendabele recycling: het bouwen van een pand vereist energie en grondstoffen; het afbreken ervan vereist energie en grondstoffen, en levert véél afval op; het nieuwbouwen |
op dezelfde plek vereist opnieuw energie en grondstoffen. Bij herbestemming zijn de baten op de macro- ecologische balans minstens 30%, meestal meer. | |
- | De ecologische en maatschappelijke, en weldra ook de economische kosten voor het verwerken en storten van bouwpuin lopen zo sterk op dat herbestemmen hét alternatief biedt. |
- | Herbestemming levert een hoge tewerkstelling, en biedt ideale kansen voor opleiding van laaggeschoolden tot stielmannen. |
Ondanks de veelheid aan argumenten pro, dienen ook een hele reeks remmende factoren aangehaald te worden. In Vlaanderen lijken die, op een aantal geslaagde uitzonderingen na, voorlopig nog het overwicht te halen.
De ervaring leert immers dat herbestemming in de huidige context vaak belangrijke financiële risico's inhoudt en dat rentabiliteit (o.m. door een aantal aan het project externe factoren) niet vooraf kan gegarandeerd worden.
Moet de gemeenschap daarom het herbestemmen van panden met financiële tegemoetkomingen en allerhande subsidies op gang trekken, en verder in beweging houden? Of zijn er andere mogelijkheden, zoals het geven van het goede voorbeeld (door als overheid zelf een herbestemmingspolitiek te voeren) of het vastleggen van een herbestemmings-vriendelijk beleid.
Subsidiëring wordt over het algemeen en in internationale context niet als de beste stimulans beschouwd: een ingewikkelde subsidie-procedure is vaak administratief loodzwaar en daardoor remmend voor kleinere projecten. Een aantal schandalen en schandaaltjes (o.m. in Duitsland) toonden aan dat subsidies tot een zelfbevruchtigend systeem leid(d)en, waarbij het overheidsmanna eerder het doel blijkt dan de effecten van herbestemming.
Voorkeur wordt gegeven aan vlot werkende en eenvoudige fiscale stimuli voor herbestemming, naast een fiscale ontradingspolitiek voor leegstand en verval. De belangrijkste fiscale bevoegdheden in België berusten nog steeds bij de federale overheid, zodat de regionale overheden die bevoegd zijn voor de stedenbouw en landinrichting hiervan onvoldoende gebruik kunnen maken. Ook blijkt dat de fiscale voordelen nog steeds in hoofdzaak gedacht worden in de richting van nieuwbouw. Anderzijds blijkt dat de regionale en lokale bestraffing van leegstand en verkrotting, in plaats van herbestemming eerder sloping en kaalslag bevordert - omdat onwillige en speculerende eigenaars op die wijze de heffingen kunnen ontlopen. Leegstand zal plaats ruimen voor stedenbouwkundige gaten.
Herbestemming wordt in eigen regio onmiskenbaar ook afgeremd door een reeks administratieve procedures, die herbestemmingsdossiers nodeloos ingewikkeld maken, terwijl veel administraties (bv. de technische diensten in de gemeenten) niet openstaan voor herbestemming, of grotendeels onwetend zijn over de mogelijkheden die deze aanpak biedt.
In tegenstelling tot Frankrijk, Groot-Brittannië, en vele andere landen, is in Vlaanderen herbestemming nog steeds geen onderdeel van een totaal-planningproces van de stedenbouwkundige en socioeconomische ruimte. Wanneer al eens herbestemd wordt, gebeurt zulks op initiatief van een particulier, een immobiliëngroep of een bedrijf, en heeft zulks betrekking op één pand of maximaal op één bouwblok. Herbestemming wordt te veel gezien als een op-zichzelf-staand gegeven, los van omgevingsfactoren, niet- geïntegreerd met wat in de omgeving gebeurt of voorzien is.
Bij herbestemming is de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving mee-bepalend voor de kwaliteit van de herbestemming, en is de herbestemming bepalend voor de verdere ontwikkeling en groei van een ruimere omgeving: van sommige voorliggende herbestemmingsprojecten kan men nu reeds voorspellen dat zij tot storende factoren in hun omgeving zullen uitgroeien
(o.m. door het aantrekken van verkeersstromen, of - zoals in sommige marginale zones in Frankrijk - door verstoring van de sociale structuren en het inplanten van maatschappelijke conflicten).
Stedenbouwkundig dient trouwens opgemerkt dat de voor herbestemming interessantste gebouwen meestal op ‘verkeerde’ plaats liggen. Bedrijven gelegen in oude industrie-zones kunnen niet zomaar omgevormd worden tot bv. woningen ofmultifunctionele complexen. De zoneringsidee, zoals dit het huidige stedenbouwkundig denken bepaalt, is in tegenspraak met de multifunctionele bestemming waarin de meeste kansen op een succesvolle herbestemming schuilen.
En ten slotte hebben behoud en herbestemming van gebouwen veel te maken met de psychologische beleving van die gebouwen door hun omgeving. Sommige gebouwen hebben, vaak door een veelheid van factoren, een psychologisch odium: omdat de buurt jaren last had van verval, omdat het gebouw verbonden is met een onsmakelijke geschiedenis (bv. de gebouwen die in Bristol getuigen van de vroegere slavenhandel), omdat men de psychologische shock van grootschalige bedrijfssluitingen wil verdringen (in alle oude industriebekkens in Europa, van het Ruhrgebied en het Saarland, tot Wales en Yorkshire, met inbegrip van de Rupelboorden en de Limburgse steenkoolmijnen), omdat men slechts de gevel kent en niet de rijkdom aan details in het interieur, enz. Eens die psychologische barrière overschreden kan het behouds- en herbestemmingsproces zonder grote weerstanden aan de gang gebracht worden. Na tien jaar is de eerste kater van de bedrijfssluiting verteerd, na één generatie is die geschiedenis ‘geschiedenis’ en dus ‘interessant’ geworden. Op dat ogenblik worden de laatste restjes gekoesterd, behouden, gerestaureerd, gerenoveerd - als ze er dan nog zijn. Het verhaal van de mijngebieden in Nederlands-Limburg is daarvan een mooie illustratie.
Wonen in een fabriek?
Uit buitenlandse enquêtes blijkt dat het wonen in een herbestemd bedrijfsgebouw zeker nog niet populair is, en dat blijkbaar een zeer specifieke sociale doelgroep daartoe aangetrokken wordt. In Frankrijk wordt deze omschreven als ‘les soixantehuitards’, de generatie van de 68'ers, met een hogere opleiding, linkse intellectuelen die de wilde haren lieten knippen en thans behoren tot de betere klasse, tijdens de week rijdend in een typische yuppie-wagen en tijdens het weekend met een eend. Of kunstminnende zielen die zich een loft met uitzicht op de Eiffeltoren kunnen veroorloven.
Bij een studie die in 1989-1990 in ons land uitgevoerd werd door de vzw Belgica Nostra gaven slechts 37% van de ondervraagden aan dat zij bereid zouden zijn om te gaan wonen in ‘een groot waardevol gebouw dat gerestaureerd wordt en opgedeeld in gezinswoningen’. Van deze ja-antwoorden was maar 9% gewonnen om een flat te kopen in een gerenoveerde fabriek, 21% wilde eventueel huren, maar 70% stond totaal afwijzend tegenover wonen in een bedrijfsgebouw.
Bewoning is echter niet de enige mogelijke herbestemmingsfunctie voor een groot of een industrieel pand - vaak zelfs niet de meest geschikte. Het verzekeren van bv. de nodige lichtinval in alle ruimten vereist bij de omvorming van een grootschalig pand (bv. een textielbedrijf) te zware ingrepen die het karakter en de structuur van het pand aantasten en kostenvergrotendwerken. Vandaar dat het aangewezen is om vooraleer met het plannenmaken te starten alle mogelijke bestemmingen en hun mix te analyseren, en op basis hiervan de uiteindelijke opties vast te stellen, afhankelijk van de eigenschappen en kenmerken van het gebouw, afhankelijk van de ligging ervan en van de omgevingsfactoren, afhankelijk van de bestaande vraag naar gebouwen, én afhankelijk van een stedenbouwkundig en sociaal-cultureel beleidGa naar eindnoot7.
In de meeste gevallen zal de herbestemming dan niet leiden tot unifunctioneel gebruik van het pand (soms omschreven als ‘getto-herbestemming’), maar wordt een multifunctioneel programma ontwikkeld van mekaar versterkende functies. Dit kan niet (alleen) de taak zijn van de architect of van een project-ontwikkelaar, maar moet gebaseerd worden op een multidisciplinaire analyse van noden en mogelijkheden.
Wie speelt welke rol?
Het is opvallend dat de overheid in Vlaanderen niet het voorbeeld geeft in-
zake herbestemming. Voor veel overheidsprojecten worden herbestembare panden gesloopt.
Een pijnlijk voorbeeld is de sloping door OVAM, in Mechelen, van een monumentaal en goed-renoveerbaar meubelbedrijf om dit te vervangen door een weinigzeggende nieuwbouw: dit is duidelijk in flagrante tegenspraak met alle filosofieën inzake recyclage die door OVAM de wereld ingestuurd worden... Ook het pilootproject van de Vlaamse Regering, ‘Technopolis’, dat oorspronkelijk in een oud industrieel gebouw zou komen (nl. in de oude zegeldrukkerij in Mechelen) blijkt naar een nieuwbouw buiten de stedelijke kern verbannen te worden - op basis van een betwistbare kosten-baten-analyse die geen rekening hield met socio-culturele waarderingen en stedenbouwkundige aspecten. Of hoe de overheid zich gedraagt als de spreekwoordelijke Belgian dentist die zijn spaarcenten in Kiwi-dollars belegt, omwille van de ogenschijnlijk hogere intrestpercentages die door geldontwaarding opgevreten worden.
De rol van de overheid is, zo blijkt uit alle buitenlandse rapporten, toonaangevend bij de houding die haar burgers aannemen tegenover architectuur, stedenbouw, monumentenzorg. Niet alleen en zelfs niet op de eerste plaats door de wettelijke en administratieve bepalingen die deze overheid uitvaardigt, niet alleen en zelfs niet op de eerste plaats door financiële tegemoetkomingen en fiscale ingrepen, maar vooral door de houding die deze overheid tentoonspreidt, door het goede of slechte voorbeeld dat zij haar burgers voorhoudt. De overheid zal aldus (gewild of ongewild) een katalysator-functie vervullen, ten goede of ten kwade. Wij zijn daarom ten stelligste van oordeel dat zonder gerichte initiatieven van de Vlaamse overheid het herbestemmingsproces in Vlaanderen zal blijven achterophinken ten opzichte van de omgevende landen en regio's.
Hoe kan zij dat doen?
Uiteraard door de idee van herbestemming zelf toe te passen op haar projecten: administratieve centra doen oude industriële gebouwen en wijken herleven, als zij goed geconcipieerd, ingeplant en uitgevoerd worden. Door een stedenbouwkundig beleid te voeren dat hergebruik aanmoedigt en sloop zonder vooruitzicht ontmoedigt. Door een herbestemmingspolitiek te koppelen aan een opleidings- en tewerkstellingspolitiek. Zij kan een aantal herbestemmingsstudies (mogelijke alternatieven, haalbaarheid, enz.) laten uitvoeren voor cruciale en representatieve gebouwen en zones, en op basis daarvan de privé-sector aanzetten om de herbestemming te realiseren (het voorbeeld van het Amerikaanse Lowell kan aangehaald worden). Ofwel dient er een (eventueel achteraf door de overheid terug recupereerbare) toelage verstrekt te worden om dergelijke studies te maken: de zwaarste kosten zijn nl. de opmetingen van het gebouw en de tijd nodig om de structuur te analyseren.
Zij kan vooruitzien, en nu reeds herbestemmingsstudies uitvoeren voor bedrijven die op termijn uit de stedelijke kernen moeten verdwijnen: bedrijven investeren bv. niet meer in die voor hen marginale gebouwen, zodat ze snel gaan aftakelen. Een visie op de toekomstmogelijkheden voor dergelijke gebouwen zou de aftakeling stoppen.
Het is daarmee ook duidelijk dat herbestemming van gebouwen niet mogelijk is zonder medewerking, steun en participatie van de privé-sector. De Amerikaanse successen bewijzen dat een gezonde public-private-partnership een noodzaak is. Er dient dan echter een goede terreinafbakening en verdeling van taken, verantwoordelijkheden en kosten vastgelegd te worden - bij voorkeur voor een lange termijn.
De privé-sector heeft vaak te weinig oog voor de architecturale en inhoudelijke waarden binnen een project. Die worden onderworpen aan winstoogmerken (bv. het Pottelberg-project in Kortrijk), zodat bestaande kwaliteiten verwateren, onleesbaar of vernietigd worden. Enkele uitzonderingen (zoals de CM in Eeklo) tonen gelukkig dat het ook anders kan. De overheid dient te waken over de kwalitatieve aspecten van de herbestemming.
Binnen de privé-sector zullen kleinere panden (bv. brouwerijen, maalderijen,...) gemakkelijker een herbestemming vinden, omdat een particulier of een samenwerking van een aantal gelijkgezinde particulieren een dergelijk project financieel aankunnen.
Herbestemming van grote panden (bv. een textielfabriek, een havenpakhuis, een gieterijhal,...) kan, omwille van de schaal van het project, slechts geschieden door kapitaalkrachtige (immobiliën) groepen of door de overheid. Indien zulks aangepakt wordt door projectontwikkelaars, bestaat er voorafgaand geen enkele garantie over de architecturale kwaliteiten van hetgeen uiteindelijk afgeleverd wordt.
Aan het einde van de twintigste eeuw staan wij thans op een punt waar andere regio's een tweetal decennia geleden van start gingen. Wij moeten het warm water niet uitvinden, maar even uit hun ervaringen en ideeën putten, en deze naar Vlaanderen optimaliseren.
En nagaan of wij in volgende eeuw (nog) een toekomst weggelegd zien voor ons industrieel erfgoed, en ook voor ons ander vergeten groot en monumentaal patrimonium, waaronder kerken, schoolgebouwen, gevangenissen, kazernes en citadellen,...
Nuttige adressen:
Forum Herbestemming:
Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie, Postbus 30 Gent XII, 9000 Gent-12 (internet: http://www.conservare.be/vvia/vviahome.htm)
Onderzoeksgroep Herbestemming Industrieel Erfgoed, Hogeschool voor Wetenschap en Kunst, departement Architectuur St.-Lucas, Zwartezustersstraat 34, 9000 Gent
- eindnoot1
- New life for old buildings (London, Her Majesty's Stationery Office, 1971, z.pag - uitgave gerealiseerd door het Department of the Environment, samen met het Scottish Development Department en de Welsh Office).
- eindnoot2
- bv. - Cantacuzino, Sherban: New Uses for Old Buildings. (London, The Architectural Press, 1975, 264 blz.):
‘Because their structure tends to outlive their function, buildings have continuously been adapted to new uses - a fact which has enabled generation after generation to derive a sense of continuity and stability from their physical surroundings (...) The dissatisfaction expressed by the users of so many new buildings has directed attention back to some fundamental ecological and sociological problems and has forced governments to make more money available for conservation. Yet it is unfortunately true that the process of wholesale and indiscriminate destruction will go on as long as there are local authorities who continue to see redevelopment as a matter of prestige, or find in the developper's proposals an irresistible opportunity to increase their revenue from rates...’ (p.viii)
- Kidney, W.C.: Working Places. The adaptive use of industrial buildings. (Pitsburgh, Ober Park Associates - Society for Industrial Archeology, 1976, 170 blz.)
- eindnoot3
- Cf. Weiler, J.: Our Working Past. Couserving industrial relics for recreation and tourism. (Toronto, Ontario Ministry of Culture and Recreation, 1982, 224 blz.)
- eindnoot4
- Cf. Eley, Peter & Worthington, John: Industrial Rehabilitation. The use of redundant buildings for small enterprises. (London, The Architectural Press, 1984, 184 blz.)
- eindnoot5
- Bv. - Re-using Redundant Buildings. Case studies of good practice in urban regeneration. (London, Her Majesty's Stationery Office, 1987, 115 blz. - studie uitgevoerd door URBED voor het Department of the Environment)
- Heritage and successful town regeneration. Report of the Halifax Colloquy. (Strasbourg, Council of Europe, 1989, 100 blz. - Architectural heritage. Reports and Studies, No. 14)
- eindnoot6
- Cf. - Hanna, Max & Binney, Marcus: Preserve and Prosper. The wider economic benefits of conserving historic buildings. (London, SAVE, 1983, 36 blz.) - Pearce Michael: Conservation. A credit account. (London, SAVE, 1988, 54 blz. + bijl.)
- eindnoot7
- Zie o.m. Peter Nijhof en Ed Schulte: Herbestemming in Nederland. (Zutphen, Walburg Pers, 1994, 191 blz, en een aantal sprekende voorbeelden in: Tessel Polman: Monumentale Gebouwen Herbestemd. Restauratie, transformatte en hergebruik van grote complexen. (Den Haag, SDU Uitgeverij, 1994, 124 blz.)