verwachting. Want die verwachting is cyclisch ingebed. Alles loopt van alfa naar omega. En zo terug naar het begin: ‘Er is niets meer in zicht dan er al was’.
Van Wilderodes sensitivisme is nooit simplistisch, het is eerder gebaseerd op paradoxen. Het boeiendst lijkt mij Van Wilderode als hij de kosmos associeert met iets dat heel klein is. Of liever dat uiterst klein is gehouden. Dat is reeds zo in het allereerste gedicht van Het oudste geluk.
De dichter wordt in een blauwe koets door Rome gevoerd. Maar hij beleeft een achterwaartse beweging: bij ‘elke teugelruk word ik weer armer’, want hij rijdt letterlijk uit de tijd. De kleine ruk aan de teugel en de onmetelijke tijd: zo komt het universele dicht bij het piepkleine. Ook in het gedicht
Een Week. Donderdag zit er veel breedte, maar ook veel precieuze versmalling. Het leven maakt zich klaar voor de winter. Een intensieve incubatietijd. Die waaier van impressies wordt knap ingebed. Het gaat om een tarweberg, om schuren die de dichter een schoot van ruimte toeeigent, het gaat om tonnen waarin een hele wijnoogst aan het gisten is, het gaat om een
Anton van Wilderode in Watou (1995) samen met Gwy Mandelinck.
hele voorraad worsten. Het kan niet op. Een crescendo. En toch blijf je ver van de barok af.
Want Van Wilderodes evocaties zijn minutieus en helder uitgewerkt. Nooit is die poëzie zwaar op de hand. Het gaat blijkbaar om het gewicht van olie die op het water ligt. En wat in beweging komt, en er komt heel wat in beweging, eigent zich het trage toe van een blad dat uit een boom valt. Bij Van Wilderode heeft die nauwkeurigheid de waarde van een plus-ervaring. Ook als hij zegt dat er niks méér is dan er al was. De dichter voegt aan de meeste dingen iets toe zonder die te belasten. Hij bereikt dat door de dingen die hem omringen perfect in evenwicht te houden. Hij geeft die een steuntje, een onzichtbaar surplus: het effect dat rietjes bereiken als stelen te gemakkelijk krullen in een vaas. Ook dat steuntje is een vorm van functioneel sensitivisme.
Is het om zichzelf te beveiligen dat Van Wilderode zich graag de status bedenkt van melancholicus? Die neiging tot melancholie heeft ongetwijfeld te maken met de manier waarop hij het heden verschuift naar een tijd die toch wel een paar decennia voorbij is, en die een des te groter gevoel van veiligheid oproept en koestert. Wat bewaar je nu nog op zolder? Je haalt je boter, je eieren, je ajuinen uit je koelkast. Je houdt rekening met de vervaldatum. En de lakens die van de wasserij komen, die moet je zelf niet meer in de plooi trekken. Service is verzekerd. En toch lijken die wat achterhaalde activiteiten nog aanvaardbaar ook. Je beleeft die poëzie niet in replay, maar live. Je beleeft Van Wilderodes heel persoonlijke ecologie. De zeventigjarige dichter moet het afleggen tegen de zevenjarige knaap. Er doet zich een fascinerende deling voor. De dichter plaatst veel zaken in een verrassend perspectief door de indruk te geven dat hij de tijd deelt door tien. Een eenvoudige bewerking die bij Van Wilderode een maximaal effect heeft: wat van gisteren was, is ook van nu. Er dringt zich een samenzwering met het verleden op. En dat ‘bezweren’ van wat voorbij is, rendeert meer dan de poging om dat verleden zomaar te conserveren.
Het oudste geluk telt 141 pagina's. Je leest die bundel niet op een avond uit. En meestal duurt een gedicht langer dan je van twee of drie kwatrijnen mag verwachten. Ook Donderdag accepteert nauwelijks de begrenzing van twaalf regels. Dat komt wellicht door het volumineuze dat wordt aangebracht. Het gaat daarin om een maximaal aanbod van groenten, fruit, meel, zuivel, textiel, vleeswaren en de wijnproductie van een heel jaar. Een heksentoer binnen twaalf