bekering. Aan de mens-wording gaat de strijd met de engel vooraf. Onze wanhoop vecht met de Engel van het leven.
Tussen vijfde strofe en zesde ligt een strook niemandsland, een grensgebied. Het oude is voorbij. Is dit het eindpunt? Is er niets nà dit ‘niet meer weten’? Is dit de leegte van het laatste woord?
Het vraagt geduld, en eerbied voor de openbarings-functie van het woord, om het gedicht zijn tijd te laten. Elk gedicht is een proces. De dichter staat op. Dit is de opstanding. Hij gaat naar buiten. Dit is de uittrede uit de grafkamer. Hij wordt opgeroepen ‘Kom uit’ (Joh. 11:43). Het Leven roept.
De slotstrofe is geen zin, geen geordende en verstandelijk-bedachte reeks van woorden. Het is een uitroep van verrassing, het plotse besef van een totaal andere werkelijkheid. Een wereld, ‘oeroud’ en altijd nieuw. De ommekeer kan niet groter zijn. In vijf woorden ligt elk denkbaar geluk vervat. Water, bomen, vogels, zon, zomer... Na het versteende en beperkte ‘ik zit’ en ‘de kamer’: de bevrijdende los-bandigheid van de eigen natuur, geïntegreerd in de tijdloze stroom van het leven.
Deze hollistische kijk van de nieuwe mens laat zich het zuiverst verwoorden in symbool-taal, in poëzie.
Het ‘oeroude water’ is het geboortewater waaruit alle leven ontspringt (dé Bron) en waarin het leven tot wasdom komt. Het is het doop-water dat ons in hevige top-momenten overspoelt, meesleept, overweldigt om ons op nieuwe ‘overoevers’ aan land te werpen. Het is het ‘panta rhei’, het principe, het positieve-onbewuste, het vrouwelijke. Het oeroude water is het leven-gevende dat de ‘amforen en offerschalen’ en de ‘brede bokalen’ en kruiken vult tot aan de rand, opdat het leven een bruiloftsfeest zou zijn.
De ‘oeroude bomen’ staan voor het aan-het-licht-gebrachte leven. De boom is de geopenbaarde, zichtbaar-geworden volgroeidheid. Het mannelijke. Gegrond en geworteld in het ‘oeroude water’. Het doorgronde. Het ontplooide leven, het uiteindelijke evenwicht tussen wortelstelsel en bladerkroon. De ‘oer-oude bomen’ zijn de onwankelbare zekerheden. ‘Vogels’ worden in dit oer-landschap tot mythische gevleugelde wezens. Het zijn de bevruchters. Zij verschijnen hier als ziel, geest en boodschappers. Hermes. Dé duif. Dé nachtegaal. De engel. De stemmen. ‘Vogels’ staan in het oeuvre van deze dichter ook symbool voor menselijke aanwezigheid. De mede-mens doorbreekt onze eenzaamheid. Zijn medeleven maakt de wereld tot warme woonplaats. De samen-spraak is een op-luchtende bezigheid. Het gesprek van vrienden neemt moeiteloos een wijde vlucht.
De warmte van ‘de zon’ begroet de op-gewekte mens. De verrezene. Na een periode van pijn en donkerte de ‘zon’ terug vinden is een wonderlijke gebeurtenis. Het kijken van de mens wordt erdoor naar omhoog gericht. Zij is het mysterie, het goddelijke onverklaarbare dat ons trekt. Aan alle godsdiensten voorbij, is de ‘zon’ het uiteindelijke oer-symbool van alle leven, ‘de zon van de lange zomer’ verwijst naar de eeuwigheid, naar ‘de lange tijd van God’ (De Vlinderboom p. 99). De uittrede wordt nu inwijding. De terug-gekeerde weet meer. Tot die nieuwe zekerheid behoort het onwrikbare geloof in een over-oever, want in het dieptepunt van zijn verlatenheid heeft de dichter de schimmen gezien en de stemmen gehoord.
Daarna begint de reis doorheen een ander landschap.
1980: Publicatie van de uitgebreide Verzamelde gedichten. Monografie over de schilder Gustaaf van Loon. Vondelprijs Stiftung F.V.S. zu Hamburg door Universiteit van Münster. |
1981: De overoever. Publicatie van Luisteren naar fluisteren (met Jef van Valckenborgh en foto's van Rik Daze), poëzie rond het mentaal-gehandicapte kind. Erepenning van de Marnixring. Lid van de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde in Leiden. Opname in het Guido Gezellegenootschap. |
1982: Publicatie van Het werk van Publius Vergilius Maro; van Terra dell'Amen/Het land van Amen (een keuze uit zijn poëzie vertaald in het Italiaans) en van Moerbeke-Waas toen en thans. Grootofficier in de Kroonorde. Edelgast in de Ridderorde van 't Manneke uit de Mane. |
1983: Daar is maar één land dat mijn land kan zijn, honderdtwintig gedichten bij foto's van Jan Decreton. Uitgave van de studie Van moerbeiboom tot overoever over het werk van Anton van Wilderode door Lieven Rens. Uitgave van een dubbelnummer van het tijdschrift Vlaanderen over het werk van de dichter (samenstelling Rudolf van de Perre) Redactielid van Vlaanderen. |
1984: Een tent van tamarinde, gedichten uit Griekenland. |
6/8