Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 47
(1998)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Adelbert Denaux
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Historische aspectenDe evangeliën vermelden enkel dat Jezus gekruisigd werd. Ze zeggen niets over de vorm van het kruis, hoe Jezus eraan was vastgehecht, welke pijnen hij leed. Het woord ‘kruis’ bepaalt reeds onze voorstelling:
Anti-christelijke graffito (begin derde eeuw) afkomstig van de Palatijnse heuvel. Het beeldt een man uit in gebed, staande voor een gekruisigde man met ezelshoofd. Deze afbeelding toont aan dat nietchristenen zeer vroeg beseften dat christenen de gekruisigde Jezus als een God aanbaden, maar het toont tegelijk aan hoe bespottelijk dit bij hen overkwam (cfr. 1 Kor 1, 24).
we denken aan twee lijnen/balken die elkaar ‘kruisen’. Het Griekse woord stauros en het Latijnse woord crux kunnen nochtans een ruimere betekenis hebben. Ze wijzen op een paal of staak waaraan mensen op verschillende manieren werden vastgemaakt: erop spiezen, hangen, nagelen, of vastbinden. In het Romeinse Rijk werd de straf van de kruisdood vooral toegepast op lagere klassen, slaven en vreemdelingen. Er waren verschillende types van ‘kruisen’: in X-vorm (crux decussata), in T-vorm, waarbij de dwarsbalk bovenaan de rechtopstaande balk werd vastgemaakt (crux commissa), en in †-vorm, waarbij de dwarsbalk de langere rechtopstaande balk kruiste (crux immissa). Voor Jezus' kruisiging werd vermoedelijk de crux immissa gebruikt, omdat de kruistitel zich boven Jezus' hoofd bevond (Mt 27,37). Volgens Joh 19,27 droeg Jezus zelf zijn kruis, waarmee wel de dwarsbalk (het patibulum) zal bedoeld zijn, die gewoonlijk door de veroordeelde werd gedragen. Cicero noemt de kruisdood de ‘meest wrede en walgelijke straf’ en de ‘ergste en ultieme straf voor een slaaf’. In een brief zegt hij: ‘Het woord “kruis” zelf zou niet alleen veraf moeten zijn van het lichaam van een Romeins burger, maar ook van zijn gedachten, zijn ogen en oren’ (Epist. 101.14). Jezus' terechtstelling vond plaats door de kruisdood. Dit wijst erop dat het uiteindelijk de Romeinse bezetters waren die Jezus terdood gebracht hebben. De aanklacht die tegen Jezus werd ingebracht was derhalve politiek gekleurd: men beschuldigde hem ervan de door Rome ingestelde openbare, politieke orde verstoord te hebben. Alle kruisigingen die onder Romeinse procuratoren in Palestina tot aan de joodse oorlog (66-70 A.D.) plaatsvonden, gebeurden immers op politieke gronden. Dit geldt ook voor Jezus. De kruistitel, ‘de koning der Joden’ (Mc 15,26), die gewoonlijk vóór de terechtgestelde werd uitgedragen, laat dit nog zien. Dit opschrift laat ons de juridische causa mortis zien: men verweet Jezus zich het koningschap te hebben aangematigd. Deze Romeinse terechtstelling kwam niet zonder medewerking van de joodse overheden tot stand. De religieuze overwegingen van de regerende hogepriester Kajafas en de politieke belangen van procurator Pilatus vloeiden samen in dit éne punt: beiden hadden er belang bij iemand te elimineren die een gevaar betekende of kon betekenen voor het religieuze of politieke establishment. Jezus' kritiek op bepaalde vroomheids- en wetspraktijken, die mogelijks uitmondde in een profetisch protestgebaar in de tempel, maakte hem gehaat bij joodse leiders. Ook al is er in de christelijke traditie (ook de iconografische) een tendens om de verantwoordelijkheid van de joodse leiders te vergroten en die van de Romeinse bezetter te minimaliseren, toch lijkt het historisch onjuist deze uitsluitend aan de Romeinse bezettingsinstantie toe te schrijven. Jezus zelf was zich bewust van een groeiend conflict met de joodse overheid. Hij hield rekening met een gewelddadig | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
einde (Mc 10,38; Lc 12,50; 13,33). Toch gaf hij zijn visioen van het aanbod van Gods heerschappij en het herstel van het Godsvolk niet op. Hij vermoedde zelfs dat zijn aanstaande dood ‘voor de velen’ een plaats zou hebben in de voltrekking van Gods heilsplan. Tijdens het laatste maal met zijn leerlingen sprak hij dit vermoeden ook uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Veelzijdige interpretatie van Jezus' dood‘Wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor joden een ergernis, voor heidenen een dwaasheid’ (1 Kor 1,23). Met deze woorden geeft Paulus de spontane reactie weer van zijn tijdgenoten ten aanzien van de christelijke belijdenis dat het kruis van Christus verlossing brengt. Voor heidenen was dit zonder meer dwaas en bespottelijk: hoe kan een terechtstelling gereserveerd voor slaven, een gruwelijke en schandelijke dood, heil brengen aan de Grieks-Romeinse wereld? Voor joden was het een schande iets dergelijks te beweren: kan de verlossing gebracht worden door een dode, van wiens onreinheid men zich zo vlug mogelijk dient te ontdoen (Joh 19,31), door een ter dood veroordeelde opgehangen aan een paal en derhalve vervloekt door God (Deut 21,22V. Gal 3,13)? Men begrijpt dus de spottende opmerkingen van de omstaanders rond het kruis. Maar ook Jezus' leerlingen waren aanvankelijk zwaar aangeslagen door de smadelijke kruisdood van hun Meester. In het licht van de verrijzeniservaring echter gaan ze stilaan de betekenis van het mysterie van Jezus' lijden en dood inzien en verwoorden. Wat op het eerste gezicht absurd en onaanvaardbaar lijkt, krijgt een diepe zin. In de oudst bekende belijdenisformule (ca. 40 A.D.), bewaard door Paulus in zijn eerste brief aan de christenen van Korinte, lezen we: ‘Christus is gestorven voor onze zonden volgens de Schriften’ (1 Kor 15,3). Jezus' kruisdood bewerkt dus bevrijding van zonden (vgl. Rom 4,25; Gal 1,4). Deze soteriologische duiding van Jezus' dood wordt in één adem genoemd met het mysterie van zijn verrijzenis: ‘Hij is opgewekt op de derde dag volgens de Schriften’ (1 Kor 15,4). Beide gebeurtenissen, dood én verrijzenis, zijn geschied ‘volgens de Schriften’, d.w.z. in overeenstemming met Gods heilswil, zoals die ter sprake komt in de heilige geschriften. Het zijn inderdaad de Schriften, d.w.z. wat christenen nu het Oude Testament noemen, die een verhelderend licht werpen op de heilsbetekenis van Jezus' dood en verrijzenis. Naar de overtuiging van de eerste christenen was het de verrezen Heer zelf die hun het mysterie van zijn lijden verklaarde door een herlezen van de Schriften: ‘Moest de Christus dat alles niet lijden en zo zijn heerlijkheid binnengaan? En beginnend van Mozes en alle profeten verklaarde hij hun in alle Schriften wat omtrent hem geschreven staat’ (Lc 24,26-27). ‘Gestorven voor onze zonden’, deze vroegchristelijke intuïtie was ongetwijfeld geïnspireerd door het vierde lied van de lijdende Dienaar van Jahwe, neergeschreven door de profeet Jesaja: ‘Waarlijk, onze ziekten heeft hij gedragen, en onze smarten, hij heeft ze op zich geladen; wij echter beschouwden hem als een getroffene, geslagen door God, en vernederd. Maar hij was doorboord door onze misdaden, onder onze zonden verpletterd; tuchtiging onderging hij tot ons welzijn, en door zijn striemen werden wij genezen’ (Jes 53,4-5). In het jodendom was de gedachte van het plaatsvervangend lijden derhalve bekend. In het besef dat Jezus' leven een leven voor anderen was, een leven van totale dienstbaarheid (Mc 10,45), begrepen zijn leerlingen dan ook zijn sterven in die zin. Die en nog vele andere teksten uit het Oude Testament, waaronder het verhaal over het offer van Isaak (Gen 22,1-19) en de psalmen (in het bijzonder Psalm 22), werden aangewend om aan te tonen dat Jezus' lijden en dood een plaats hadden in Gods heilsplan en dat ze tot heil strekten van de mens. Voortbouwend op deze traditie ziet Paulus (tussen 50-60 A.D.) in het lijden en de dood van Jezus het grote liefdesgebaar van God (Rom 5,8) en van Jezus (2 Kor 5,14; Gal 1,4; 2,20; Ef 5,2). Door het lijden en de dood van Christus, zijn plaatsvervangend levensoffer, werden allen vrijgekocht, met God verzoend, verlost van de zonde, van de wet, van de dood, van alle kosmische machten. Soms gebruiken de nieuwtestamentische schrijvers in dit verband het meer positieve beeld van Jezus als de ‘leidsman ten leven’: ‘De leidsman ten leven hebt u ter dood gebracht, maar God heeft hem opgewekt uit de doden en daarvan zijn wij getuigen’ (Hand 3,15); ‘Hem heeft God aan zijn rechterhand verheven als leidsman en redder, om Israël te bekeren en het van zijn zonden te vergeven’ (Hand 5,31; Vgl. Hebr 2,10; 12,2). Het hoeft
Detail uit een Romeinse sarcofaag (4de eeuw) met de voorstelling van de ‘overwinning op de dood’, bewaard in Rome, Lateranen.
dan ook niet te verwonderen dat een van de oudste iconografische verwijzingen naar het lijden en de dood van Jezus die van het kruis zelf is. Vanaf de Constantijnse wending verschijnt het kruis van Christus als het zegeteken: het viert de overwinning van Hades, zonde en dood, zoals bijvoorbeeld op een sarcofaag uit 340 die bewaard is in het Lateraan in Rome. Aan het andere uiteinde van de nieuwtestamentische traditie (ca. 70-100 A.D.) lezen we de vier passieverhalen uit de evangeliën (Mt 26-27; Mc 14-15; Lc 23-24; Joh 18-19). Binnen de evangeliën vormen ze de langste doorlopende verhaaleenheid. Dit betekent dat het lijden en sterven van Jezus in de laatste drie decennia van de eerste eeuw de bijzondere aandacht van de christenen kreeg. De passieverhalen getuigen vooreerst van de narratief-picturale kwaliteiten van de evangelisten. Hun vrij gedetailleerde beschrijvingen van het verloop van Jezus' lijden en sterven bieden vanaf de vijfde eeuw het materiaal voor het uitbeelden van de passiescènes, zoals blijkt uit de eerste passiecyclus in de reliëfs op de houten deuren van de Santa Sabina (ca 431), of de zesde-eeuwse passiecyclus in mozaïek van de San Appollinare Nuovo in Ravenna. In een aanhangsel geven we een overzicht van de verschillende episodes van het passieverhaal met vermelding van de vindplaatsen in de evangeliën: elke scène werd in de loop der eeuwen talloze keren uitgebeeld. Vervolgens vormen de passieverhalen ook een theologisch-meditatieve bezinning op de betekenis van Jezus' lijden. Elke evangelist biedt zijn eigen ontwerp. Voor Marcus, de eerste van de evangelisten (in de tijd), is het slechts nadat Jezus zijn hele lijdensweg is gegaan, dat het geheim van zijn identiteit kan openbaar gemaakt worden in Jezus' belijdenis voor de hogepriester (14,61-62) en in de belijdenis van de honderdman: ‘Waarlijk, die man was de zoon van God’ (15,39). De leerlingen kunnen dit moeilijk aanvaarden, omdat dit betekent dat ze ook zelf hun kruis zullen moeten dragen, en daarvoor vluchten ze weg. Matteüs ziet het lijden van Christus in het kader van zijn kerkelijke interesse: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De passie- en verrijzeniscyclus van de San Apollinare Nuovo in Ravenna bevat verschillende scènes uit de Passie van Jezus Christus. Daaruit werden volgende taferelen genomen: Judaskus, Christus voor het Sanhedrin en voor Kajafas, verloochening van Petrus en kruisweg (met Simon van Cyrene).
zoals de verrezen Heer het Emmanuël (d.i. God met ons) verlengt in zijn altijd-‘met hen’-zijn doorheen de tijden (28,20), zo wil Jezus dat zijn leerlingen ‘met hem’ zijn in alle omstandigheden van het leven (26,29.36.38.40). Toch is het één van die ‘met hem’ waren (26,51), Judas, die hem overlevert, en Petrus loochent herhaaldelijk dat hij ‘met Jezus’ was (26,69-71). Matteüs beklemtoont dat Jezus zich in zijn passie manifesteert als de gehoorzame Zoon Gods, in vervulling van de Schriften. Hij legt tevens de nadruk op de levenwekkende kracht van Jezus' sterven (27,51-54). Lucas van zijn kant beschrijft de passie van Jezus allereerst als een getuigenis, het martyrium van een onschuldige. Zoals tijdens zijn openbaar optreden, blijft Jezus ook tijdens zijn bitter lijden een man van gebed (22,32; 23,34.46), een ‘redder’ van mensen en een medelijdende filantroop in de ware zin des woords: hij geneest het rechteroor van de slaaf van de hogepriester (22,50-51), hij kijkt Petrus vergevend aan (22,61), hij spreekt de schreiende vrouwen aan (23,27-31). Johannes ten slotte ziet het lijden van Jezus in het licht van zijn verheerlijking bij de Vader. In een theologische vervloeiing ziet hij de verheffing aan het kruis als de intronisatie van Christus, de koning, wiens koningschap evenwel niet van deze wereld is. De smaad van het kruis wordt getransfigureerd tot de verhoging in heerlijkheid. Het afzichtelijke lijden van de mens Jezus wordt overstraald door de heerlijkheid van de Zoon Gods. De passie is de overgang tussen menswording en verhoging, tussen zending in de wereld (afdalen) en terugkeer naar de Vader (opstijgen). In de oosterse iconografie heeft deze theologische visie van Johannes op Jezus' lijden steeds de bovenhand gehad. In de beeldende kunsten van het Westen, althans na een zekere tijd, ging de voorkeur uit naar de voorstelling van de synoptische evangeliën, met hun nadruk op de menselijke zijde van Jezus' lijden, met hun plastische vertelkunst en hun oog voor details. Om een totaalbeeld van de zin van de ‘passio Christi’ te bekomen, dient de aandachtige toeschouwer zich niet te beperken tot één evangelie, één tijdsgewricht, of één geografische regio. Elke benadering is partieel en onvolledig. Elke uitbeelding is per definitie perspectivistisch. Jezus' lijden en dood blijven een ondoorgrondelijk mysterie, van Gods liefde voor elke mens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
AppendixOverzicht van de passiescènes in de evangeliën
|
|