Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 46
(1997)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||
Leen van Dijck & Marc Somers
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||
de vermelde publicaties. Daarbij maakten we ook dankbaar gebruik van de bibliografieën, respectievelijk Firmijn vander Loo Proeve van bibliografie van en over de dichter Maurice Gilliams, s.l., Colibrant, 1976 en Paul van Tichelen Bibliografie van en over Emmanuel de Bom, Antwerpen, De Sikkel, 1947. Om de leesbaarheid van de brieven te bevorderen en om het notenapparaat niet nodeloos te verzwaren, werd in een aantal gevallen de tekst tussen vierkante haken geëmendeerd, bvb. waar het namen van personen, verenigingen of tijdschriften betreft.
Antwerpen, 15 Juni 1936
Waarde Heer en Vriend,
Zooals ik U reeds deed verstaan, heeft mijn vrouw mij in de steek gelaten; het moet U zelfs niet verwonderen dan [sic] men poogt mij voor gek te doen verklaren. Die zonderlinge geschiedenis heeft me reeds een stuk van mijn leven gekost; alhoewel er stof voor een roman in steekt mag ik U verzekeren dat het geen niemendal is als ge voor uw ‘verstand’ moet vechten, in een aangelegenheid die ge zelf weet, dat ge ze zónder hebt aangegaan. Wat een hemel en wat een sacrament, het huwelijk! Zaterdag heb ik uit Schilde mijn linnen, enz. laten halen, en daarbij was Uw stuk ‘De Bedelaars’. Gelief in het vervolg aan mijn goed, oud adres te denken = Lange Nieuwstraat, 91, AntwerpenGa naar eind1. Ik haast me U te zeggen dat ik ‘De Bedelaars’Ga naar eind2 - nog niet gelezen heb, doch ik beloof U het zoo gauw mogelijk te doen. Mijn vader heeft het ding doorsnuffeld en zegt, dat het meer is dan het schijnt; dat ge er eens kunt mee lachen, doch dat het een bepaalde weemoed in U achterlaat wegens die ‘verdommesche plicht’ die ieder in het leven moet doen, ook als ge er zelf door belachelijk wordt gemaakt. Mijn boek ‘Elias’ is verschenenGa naar eind3 en ik heb Pelckmans-van-de St. Jacobsmarkt gezegd U een recensieexemplaar te bezorgenGa naar eind4, wat ik hoop dat hij inmiddels heeft gedaan. Verders weet ik geen nieuws; ik kook, dek de bedden, veeg en houd het huis schoon; zoo leer ik een nieuw beroep: schoonmaker. En tusschendoor al die ‘verdommesche’ huiselijke plichten, denk ik af en toe aan Karel van de Woestijne's Ik draag U aan mijn hart al ben ik jaren zwaar. voelt ge niet mijn adem als een vlamke op uw haar?Ga naar eind5 Waarom hebt ge in uw stuk toch geen ‘schoonmoeder’ doen spreken; da was iet hiel schoen gewest, zulle! Met vriendelijke groeten en tot ziens Uw d[ienst]w[illige] Gilliams | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||
Gilliams met Stijn Streuvels in het kasteel van Beauvoorde (1952). (AMVC)
Antwerpen, 23 Juni 1936
Waarde Heer en Vriend,
Beste dank voor Uw bemoedigende, hartelijke woordenGa naar eind1. Het heeft U misschien een oogenblik verwonderd dat ik zoo openhartig over zulke intieme dingen spreek en schrijf; U moet me verontschuldigen, ik heb wel eens behoefte aan een... veiligheidsklep! Ik ben een nieuw werk begonnen, n.l. ‘Het portret van Mevrouw Balthazar’ - autobiografisch als Elias, doch anders want handelend over mijn huwelijksleven en mijn schoonmoeder; ik moet er met veel voorzichtigheid aan werken want het onderwerp is eigenlijk een delicaat pathologisch geval. Ik hoop er iets goeds van te maken, doch op het oogenblik is het nog een vormelooze massa feitenmateriaal en daar ik moeizaam werk zal er nog heel wat water naar de zee loopen eer het toonbaar wordtGa naar eind2. Met vreugd verneem ik dat U aan het schrijven is. Rechtuit gesproken: wij hebben nog steeds het recht van U een flink stuk proza, een Antwerpsche roman, van U te verwachten. Nog pas heb ik in Uw ‘Dagwerk voor Vlaanderen’ gelezenGa naar eind3, naar aanleiding van een pas verschenen bundel critieken, waar o.a. een stuk over Toussaint v[an] Boelaere in staat. En dan moet ik rechtuit zeggen dat Uw stuk... een pracht van een stuk is, en dat wij jongeren U dat niet nadoen en U om het goede voorbeeld dank verschuldigd zijn. Want meer en meer kom ik tot de bevinding dat Uwe generatie, spijts dat ge ieder apart genomen wel een kransken-van-glorie om het hoofd draagt, dat Uw werk niet genoeg gekend is. ‘Het Levende Vlaanderen’Ga naar eind4 heb ik op mijn zeventiende jaar van mijn vader cadeau gekregen, samen met ‘De Gulden Schaduw’Ga naar eind5; het waren occasieexemplaren, doch ik ben blij U thans te kunnen zeggen dat het een openbaring was, en dat ik er van genoten en aan [sic] geleerd heb. Pas hebben wij Karel v[an] d[e] Woestijne's ‘Over schrijvers en Boeken’Ga naar eind6 ontvangen; wat een geest en wat een proza. Men noemt ‘Het Levende Vlaanderen’ wel eens met toegevendheid ‘goede, uitstekende journalistiek’; neen, er zit vooral weemoedige blijdschap van te leven in. En dan b.v. dat stuk over Frans GittensGa naar eind7. En de opstellen over K[arel] v[an] d[e] WoestijneGa naar eind8, uit de tijd dat er nog niemand iets leesbaars over gezegd had, ook Van Langendonck niet. Maar Antwerpen, oud-Antwerpen, daar moet ge nog van schrijven: dat lezen we zoe geerne. En dan is het vooral de weemoed, de stille, ingekeerde atmospheer à la De Braekeleer waar we naar verlangen, van al het voorbije, het vreedzame dat zich heeft uitgeleefd aan de boorden van de Schelde, in onze stadGa naar eind9. Met stukken en brokken zoek ik er nog wat van bij elkaar, om er van te genieten als een misprezen renteniertje; doch wij weten er nog zoo weinig van, zoo weinig is er van overgebleven in deze gekke, harde tijd. Wij luisteren! Pelckmans heeft natuurlijk voor de zooveelste keer niet gedaan wat ik verlangde, n.l. U ‘Elias’ te sturen. Ik hoop binnen een paar dagen exemplaren van mijn uitgever te ontvangen, en dan stuur ik U dadelijk eenGa naar eind10. Gaarne kom ik U bij gelegenheid bezoeken, als Uw bezigheden het toelaten. Dus tot ziens. Met hartelijke groeten Uw d[ienst]w[illige]
Gilliams | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||
Antwerpen, 4 Juni 1938 Waarde Vriend De Bom,
Ik heb eens over de heruitgave van Sauwen's verzen nagedacht. Vindt U het zelf niet een beetje veel: twee trekpaarden voor zijn wagentje? Ik ben van meening dat een inleiding, als U er eene geschreven hebt voor Dela Montagne, zijn werk naar waarde tot zijn recht doet komenGa naar voetnoot1. Voor wat de keuze betreft zal er met critisch voorbehoud moeten gewerkt worden. Sauwen heeft in veel mindere mate vormkracht dan zijn vriend Dela MontagneGa naar voetnoot2; en niet omdat de meeste hedendaagsche dichters er wel zouden hebben, maar omdat een vers innerlijke structuur moet hebben en organisch te maken heeft met een bepaalde geometrie. Globaal genomen hebben wij hier met tamelijk verouderd werk te doen, en de bezwaren zullen zich directer doen gevoelen dan bij modern werk, omdat men in het werk van de tijdgenoot niet steeds onmiddellijk de tekortkomingen ziet. Ik onderga gemakkelijk Sauwen's bekoring, omdat ik zijn sfeer genegen ben; doch met mijn weten en kennen sta ik voor verzen die niet heelemaal in orde zijn. Neem b.v. ‘Stil, gezellig is 't vertrekje’, uit ‘Gedichten’ of ‘Zij zitten in den sofa’Ga naar voetnoot3; het zijn voor de sfeer Sauwen voorbeeldige stukjes, die het saaie burgerideaal van zijn tijd typeeren. Maar als lyrisch phenomeen, als gedicht: wat zijn zij flauw en zonder creatieve accenten. ‘Het Vaderhuis’Ga naar voetnoot4 is zijn meesterwerk en het is dat, spijts zijn latere rijpere bundels, steeds gebleven. Het vibrato, hoe zwakjes het moge doorklinken in Dela Montagnes's gedichtjes, zal maar zelden in zijn verzen te hooren zijn. Ik twijfel geen oogenblik aan zijn oprechtheid, en toch overtuigt hij mij niet op definitieve wijze. Hij heeft alles om zich heen gezien, doch hij is er niet met huid en haar ingekropen; hij is als dichter ontroerd door wat er zich buiten hem afspeelt, maar hij betrekt er te naïef opzettelijk zich zelf in, en dan gaat het aan [sic] een zedelesje lijken. (Zie b.v. het slot van zijn gedichten) Intuïtief wordt hij de waarde der dingen gewaar, doch hij mist de kracht om alles naar lyrische orde te rangschikken, en daardoor is hij spijts zijn aanleg steeds een schrijver van versjes gebleven. M.i. zou een keur uit zijn werk nadruk moeten leggen op het romantisch karakter van zijn wezen; en daar onder reken ik verzen als ‘Het Vaderhuis’, ‘De Herberg’, ‘Het Kruis op de HeideGa naar voetnoot5, ‘Avond’ (uit De Stille Delling)Ga naar voetnoot6 e.a. Ik vrees dat het door U gesuggereerd aantal (Honderd) verzen te veel zal worden, dat U er niet zooveel bij elkaar zult kunnen lezen. Nu zijn er nog een paar gedichten die de ‘man’ Sauwen belichten, vooral in ‘Eenzame Uren’ en in ‘De Stille Delling’. Ook een paar landschappen. Maar een omvangrijke ‘keur’ kan het m.i. niet worden, en dat hoeft ook niet. Het doel moet immers zijn, een in Holland onbekend dichter in te leiden, een in Vlaanderen vergeten figuur uit de jaren voor '90 te herdenken, en zoo mogelijk definitief te situeeren. Ik stuur U een ontwerp van een contract. Met De Ned[erlandsche] Boekh[andel] ga ik Dinsdag, indien Pelckmans niet afwezig is, onderhandelenGa naar voetnoot7. Indien deze Firma er iets voor voelt, laat ik U onmiddellijk bericht. Tevens breng ik U dan op de hoogte van haar voorstellen, enz. Doch de definitieve afspraken zouden de Erven Sauwen zelf moeten doen, aan de hand van de door ons voorbereide onderhandelingen. Met hartelijke groeten en tot ziens, Uw d[ienst]w[illige]
Gilliams
Esschen, 28 Maart 1939
Beste NonkelGa naar voetnoot1 en Vriend,
Ik kom thuis van mijn dokterGa naar voetnoot2 en vind Uw kaartje. Ik hoop dat het beter met U gaat dan een paar dagen geledenGa naar voetnoot3. Voor wat mij betreft: er is sinds een paar dagen beterschap. Dat gaat bij mij makkelijk op en af en mijn dokter heeft gelachen: ‘die artisten toch’, want ik gevoelde me vandaag en gister tamelijk overmoedig. Maar volgens hem is die overmoed ook al zenuwachtigheid, en ik heb ronduit gezegd dat, als ik nog langer te E[sschen] moet blijven, er met mijn zenuwen heelemaal geen huis meer te houden is. En - verschiet niet - ik mag Zaterdag naar mijn ‘kot’ terugkeeren, op conditie dat ik 1o veel rust neem en daarvoor op mijn bed ga liggen; 2o geen vrienden ontvang; 3o op tijd eet en 4o regelmatig naar de dokter blijf gaan om me te laten onderzoeken - Zoo niet, vlieg ik dadelijk naar een of ander gasthuis. Als het weer beter wordt moet ik toch naar buiten. Dus moet ik vele dingen in orde | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||
brengen, o.m. zorgen dat ik een bed heb en een matras; een ‘mensch’ zoeken die voor mij wat kookt; mijn kamer laten behangen met een plezant papiertje en deuren en vensters moeten geschilderd worden. Dat is weinig maar toch veel, een heele rommel. Waarschijnlijk gaat ge naar de opening K[unst] v[an] HedenGa naar voetnoot4? Ik moet dat missen van 't jaar, ik durf er niet heen; al die drukte. Als ik nu morgen maar weer niet overhoop lig, met al die goede plannen; ik blijf maar altijd moe, moe, moe, wat een gek gevoel toch, en ik wil heelemaal niet moe zijn, zeg. Mijn hart - och, maar daar zwijg ik liever van; het is in alle geval nog verre van een leeuwenhart, maar de intenties zijn goed en ik zou nog willen een heele vent worden, zulle. Ik ben benieuwd voor het laatste werk van Van Dyck te zien; hij schrijft me, dat hij hard heeft gewerkt en er komt van hem nog een tentoonstelling bij BuyleGa naar voetnoot5. Ik heb niet veel zin in schrijven, het vlot weer niet en ik word er toch zoo ellendig moe en draaierig van. Ik zou een bollenwinkel moeten bezitten; ik zou winkelier moeten worden en schrijven als ik er eens heel veel tijd toe heb en lust. Daar denk ik aan de laatste weken; er moet toch een oplossing komen om boterhammen te koopen, hé. Schrijven om te verdienen, dat is voor mij een marteling: die bestelde dingen, levering op vastgestelde datum en altijd lang op uw geld zitten wachten; neen, hoor; ik zou willen winkelier worden! gelijk mijn vader, hm!!!! Bezoek[t] U me de eerste dagen niet als ik thuis ben. Ik blijf onzichtbaar, onvindbaar: ik kruip in mijn bed.... dat ik nog niet heb; Maar morgen telefoneer ik in de hoop alles in orde te brengen. Dus, tot ziens, beste nonkel; stel het wel op de expositie K[unst] v[an] Heden, schrijf er drie lange artikels over in de N.R.C.Ga naar voetnoot6 Van 't jaar is er jammer geen portret van mij tentoongesteld, zulle. Beste groeten thuis
Maurice
Antwerpen, 2 September 1941
Waarde Vriend Emmanuel,
Het verheugt me een brief van u te ontvangen, al is het nieuws omtrent uw leveraandoening minder prettigGa naar voetnoot1. Er zijn kwalen die niet onmiddellijk de geestdrift in een mensch aantasten, maar alles wat nieren en lever betreft maakt ons ongelukkig met onszelve. Ik hoop dat ge er gauw weer bovenop zijt en fleurig, kwiek en even jong als altijd te voorschijn komt gekropen uit uw miseries, ter beschaming van uw vrienden, die ouwe pekens aan 't worden zijn. Tot mijn verwondering heb ik uw beloofde roman ‘Het Land van Hambeloke’ niet vermeld gezien op de lijst der aanbiedingen van de uitgeverij StrengholdtGa naar voetnoot2. Het was toch door die firma dat uw werk zou uitgegeven worden, indien ik mij niet vergis? HarryGa naar voetnoot3 wist er evenmin iets naders over te vertellen, zoodat ik veronderstel dat ge er nog steeds aan voortschrijft. Is dit het geval? Graag vernam ik hier een en ander overGa naar voetnoot4. Zelf heb ik de laatste tijd ‘naarstig’ mijn best gedaan. Wat U nog niet wist= ik teeken reeds jaren lang de dingen-van-dedag op in losse cahiers. Al die papieren heb ik nu eens gezuiverd, t[is] t[e] z[eggen] al het overbodige heb ik er uit weggeschrapt zoodat ik nu een klein scherp ding overhoud. Voorloopig is er geen quaestie van publiceeren mee gemoeid natuurlijk. Het doel is: voor mezelf weten hoe ver de dingen staan. Trouwens, alles wat ik schrijf is uit die behoefte ontstaan. Dan heb ik nog gewerkt aan het tweede deel van EliasGa naar voetnoot5; het gaat niet erg vlot, maar het gaat, t[is] t[e] z[eggen] ik gevoel de mogelijkheid er iets van te maken. Ik houd er van, langzaam en moeizaam, pijnlijk en toegespitst te te [sic] schrijven. Ik wil steeds ‘buiten’ het verhaaltje van dit of dat feit, het ergste vinden waar men als mensch aan denken kan. Dit vind ik bij voorbeeld niet bij uw lievelingsauteur Flaubert. (Niet boos kijken, hoor!) Heel de psychologie van Madame Bovary is toch maar een faits divers, met meesterlijke hand geredigeerd. Wat nu betreft ‘Kleine Inez’Ga naar voetnoot6. Het is lang geleden dat ik dit boekje las, en ik heb er indertijd niet dieper over nagedacht, zoodat het toen niet erg mijn verbazing heeft gewekt. Wat ik er thans over denk? Eigenlijk ben ik het heele ding vergeten. Het was in een Simili poëtische stijl, ouderwetsch en traag geschreven met af en toe een stemmige beschrijving, indien ik mij niet vergis. Om u meer beslist te antwoorden zou ik het boekje opnieuw moeten lezen, waar ik op het oogenblik niet erg zin in heb. Nu meen ik wel, dat het een werkje is, dat sommige menschen op een bepaalde tijd des levens met ontroering ontdekken. Critisch speelt dit natuurlijk geen rol. Zooals u wellicht ter oore gekomen is, heeft men mij uitgenoodigd om lid te zijn van de jury tot het toekennen van de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||
Driejaarlijksche Prijs voor Poëzie. Ik heb er voor bedankt en mijn besluit gemotiveerd. Ik vergeet hoe langer hoe meer dat ik in België onder Vlaamsche menschen woon; heel het rommeltje interesseert me niet. Nog voor ik mijn besluit per brief mededeelde, hoorde ik van Pelckmans dat er reeds een naam werd vernoemd waar de ‘openbare opinie’, via bepaalde officieele heeren, mee akkoord ging, nl. Bert Decorte.Ga naar voetnoot7 Ik lach liever met de apenstreken van mijn buren dan mee te helpen aan zoo'n vieze affaire. Er is m.i. geen candidaat. Men moet de Driejaarlijksche Prijs dan maar drie jaar uitstellen, nietwaar? Dit zal wel eigenaardig opgenomen worden, doch ik sta daar allemaal buiten. In de hoop spoedig beter nieuws van u te vernemen, hartelijk uw
Maurice
Antwerpen, 13 November 1941
Waarde Vriend,
Ik zit op mijn kamer naar de radio te luisteren, wanneer ik Uw naam hoor vernoemen naar aanleiding van ‘De Braekeleer en Antwerpen’. Het is zoo gauw en zoo onverwacht geschied, dat ik niet heb verstaan in welk tijdschrift er over uw werk geschreven is. Heeft Cornette in ‘De Gids’ reeds over uw essay een woord gereptGa naar voetnoot1? Eigenlijk schuift die publicatie in stilte voorbij, of vergis ik me en heb ik de bladen niet van nabij gevolgdGa naar voetnoot2? Uit dezelfde radio-kroniek verneem ik, dat Jozef Muls een Inleiding heeft geschreven voor de verzamelde verzen van... Frits FranckenGa naar voetnoot3! Volgens Muls zou Frits miskend zijn, wel te verstaan: zijn poëzie. Ik herinner me, of vergis ik me zoo erg? dat Muls ook wel eens over Van Ostayen heeft geschreven..!Ga naar voetnoot4 Wat kan men nu nog als waarheid aanvaarden in het Vlômsch wereldje? De waardigheid, het gezond verstand, het onderscheidingsvermogen - hoe ziet dit alles er uit. Kunst en Schoonheid (met een hoofdletter) bestaan niet voor mij.
Karikatuur van Streuvels, getekend tijdens een Academie-vergadering op 19-6-1963. (AMVC)
Schrijven is een quaestie van geweten. De rest is tijdverdrijf, onzin en dwaze hoogmoed. Hebt ge al iets van Streuvel's gedenkschriften gelezen? Toevallig in het Vlaamsche Land las ik een fragment nl. ‘De Heulebeke’Ga naar voetnoot5. Niet kwaad, maar ook niet fameus. Het lijkt me erg anecdotisch, zonder eigen sfeer, en dan wordt zoo'n voorvalletje als b.v. een gestoorde zwempartij een erg saaie boel. Heeft Streuvels niet wat anders beleefd te Heule? Nu, dit zal wel. Ik ben benieuwd, wat er van de drie beloofde bundels mémoires in huis komt. Wat gebeurt er voorts met ‘Hambeloke’? Ik ben aan ‘Elias’ doende. ‘Het’ is komende. Nu hoop ik een stukje af te maken; de schuiven zitten vol aanteekeningen die moeten verwerkt worden; o.a. voor een opstel over Van de Woestijne verzamel ik reeds lang nota'sGa naar voetnoot6. De laatste tijd heb ik heel wat fransche auteurs verwerkt; wat een pracht, die kerels der classiek. Wij bezitten geen literatuur. Ook Holland niet. Wij hebben een paar alleen staande figuren van beteekenis, meer niet; maar zij geven geen collectief beeld van een z.g. literatuur. Kijk nu maar streng op uw neus, mijnheer de voorzitter der Kon[inklijke] Vl[aamsche] Academie! Is de prijs (3 jaarlijksche) voor de poëzie reeds uitgereikt? Kunt ge niet te weten komen welk jonk er mee in zijn zak rondloopt? Het interesseert me (deze keer) daaromtrent iets te vernemen, want ik heb gepronostikeerd. Vergeef me het slordig geschrift; het is het gevolg van een sterk reageerend geneesmiddel dat ik sinds gister ‘inslikkende’ ben. Het gaat me wel. Met een hartelijke groet, ook aan Mw De Bom. Uw
Maurice
- Ge zijt gelukgewenscht met Uw verjaardagGa naar voetnoot7. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||
Antwerpen, 16 Juli 1943
Beste Emmanuel,
Ik heb zoo goed als geen nieuws, ik ben ‘geledigd’ aan voorvallen die het leven versomberen en nu zit ik waar ik zit. Om er toch trilling in te houden verplaats ik mijn meubels, beter gezegd: ik laat ze verplaatsen, want ik gevoel me slap, van binnen opgevreten door een melancholische microob. Er is maar één schrikbeeld voor me, nl. dat ik weer terug naar het gasthuis zou moeten mijn toevlucht nemen. Nu ben ik ingespoten met ‘allergine’; dit zou een crisis moeten voor gevolg hebben. Gelijk een vlootvoogd wanhopig op gunstige wind loopt te wachten, en de wimpels hangen als looden vodden neer aan de mast, zoo wacht ik op de gevolgen der wetenschap. De crisis, die me zou moeten redden of ten minste helpen, blijft uit. Er is geen reactie in mijn corpus humanum. Dan zou ik rust moeten hebben, niets hooren, niets zien waaraan mijn zenuwen zich kunnen pijn doen. Doch dan krijg ik alweer een aardig briefje van de ‘Werbestelle’ om in Duitschland dienst te doen. Na radeloos over-en-weer geloop heb ik het eindelijk gedaan gekregen, dat ik werd vrijgesteld, hoewel men weigert er een schriftelijk bewijs van te geven. Zal ik nu een ‘legitimatie’-kaart ontvangen? Afwachten. Het bezwaar der Werbestelle is in mijn geval... dat mijn inkomen ongeloofbaar laag is. Ben ik een zwartemarkt woekeraar of een terrorist? vraagt men mij. Van wat leeft ge en hoe knoopt ge de twee eindjes aan elkaar? Men heeft me willen verwijzen naar de Generaal-oberartz [sic], voor een medisch onderzoek. Doch mijn aanvallen van borst- en nierkramp laten totnogtoe geen kennelijke sporen na, t.t.z. er is geen vergroeiing der nieren noch van de longen te bespeuren. Dus loop ik het ergste gevaar wanneer ik in een ‘kalm moment’ voor de Generaal-ober-artz [sic] moest verschijnen. In deze omstandigheden kan ik onmogelijk werken, zooals ge wel begrijpen zult. Ik heb de gewoonte niet te ‘compileeren’, zooals Muls en Cornette o.a.; het moet alles uit mijn eigen ribbenkast komen, zoodat de machine in orde moet zijn wil ik iets verrichten. De schoenlappers vallen 's morgens op hun driepikkel en, courage jongens, daar beginnen ze me op het leder te kloppen dat het een aard heeft. Doch ik ben van nature vies van schoenlappers. Dus: ik werk niet aan de vele dingen die liggen te wachten. Het doet vreeselijk pijn. Ik zit vol beelden, maar de uitweg om er mij van te verlossen is momenteel zoo dicht als versteend. Geduldig afwachten, niet in opstand komen is de leus. Over mijn z.g. ‘genot’ van het schrijven vindt u wel meer in ‘de Man voor het Venster’Ga naar voetnoot1. Schrijven is een hel. Ik wilde dat ik er mee ophouden kon. Mijn nieuwe boek is bij de drukker. Na berekening zou het bij de 400 bldz. druk hebben; dit kon er in deze dure tijd niet door, en ik heb het moeten inkorten, wat toelaatbaar is omdat het toch fragmenten zijn uit een groot, t.t.z. omvangrijk geheel. Ik wacht op de drukproeven, om toch iets nuttigs te verrichten; ze blijven alweer onverklaarbaar lang onderweg, en als ik ze eindelijk toch ontvang zal er spoed achter zitten zooals altijd.Ga naar voetnoot2 Het menschdom is een kanker. Ik ben alles beu en mezelf allereerst. Nu weet ge zoo wat alles. De oorlog maakt me kapot, meer dan ik wilde weten;
De dichter Bert Decorte.
(Foto: Jan Van der Perre / AMVC) de omstandigheden, het verleden, het heden, de toekomst maakt me kapot. Voor alle dingen is er nog enkel walg en het besef, dat het allemaal nutteloos is waarvoor wij leven. En in welke voorwaarden moet er dan nog geleefd worden? Zooals u, zou ik me willen verheugen om de ‘escholzia’ en de Christusoogen of lychnissen, de spiraene en de phloxenGa naar voetnoot3. Doch ik zit in het nuchter proza verzonken. Ik trek me de dingen te erg aan, en ik zwijg over de dingen waar ik door verteerd word. Niemand weet welke naam de ‘dingen’ hebben waar ik onder gebukt ga. Het is alles luizige onzin wat men er over zeggen kan. Een mensch draagt zijn ongelukken in het bloed en een ander heeft er geen last van; dus is het beter van maar niet te knoeien met woorden en nog eens woorden. Ik herlees ‘Het Land van Rembrandt’, door Busken HuetGa naar voetnoot4. Naar wat u me schrijft over eigen werk, vermoed ik dat het u welvarend gaat, dat we binnenkort iets nieuws van u mogen ver wachtenGa naar voetnoot5. Is het ‘Hambeloke’ dat van stapel loopt? Ik hoop dat het waar mag wezen. De Calmpthoutsche heide, stille peinzende avonduren, wind, regen en zonneschijn hebben er vele jaren aan mee geholpen om uw herinneringen aan uw Antwerpsche verleden te koesteren met een trage, schrijnende pijn wellicht. Laat hooren wat het geworden is, Emmanuel. Er wordt verteld, dat Vermeylen een ‘roman’ heeft voltooidGa naar voetnoot6. Ik zit op verrassingen te wachten. Geboortehuis met uitgespreide bedden
waarin men kind mag blijven èn vergrijzen.
In kamers waar de dood ons scheidde, stijgen
de doornenwingerds die de droefnis dekken.
Met hartelijke groeten
Maurice
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||
Antwerpen, 29 Juli 1943
Beste Emmanuel,
Vannacht kon ik niet slapen door de naweeën in mijn linker nier; ik heb dan een boek ter hand genomen om er de trage, kruipende tijd mee te korten, en dit boek was ‘Dagwerk voor Vlaanderen’Ga naar voetnoot1. Vanmorgen moet ik U mijn indruk mededeelen. Met lust heb ik het opstel ‘Lijsternest’ herlezen, ik heb het eigenlijk twee malen achter elkaar hernomen om er des te beter van te genieten. En ik moet U eerlijk en ronduit bekennen: het is een stuk melodieus proza, zooals er in ons landje zelden werd geschreven. Als werkelijk proza is het beter dan dat van Karel van de Woestijne, en geheel verschillend van het gepeuter à la Herman Teirlinck. Het is minder kloek dan dat van Vermeylen, doch het bezit een mildheid en in zijn beste momenten, een kleur en een geur gelijk een malsche Vlaandersche weide. Dat soort proza wordt er bij ons niet meer geschreven, - en zeer weinigen schijnen het te merken, helaas. Waarom toch vindt men telkens in een bloemlezing de minder goede fragmenten uit het oeuvre van een auteur? Reeds dikwijls is het me gebeurd, dat ik Emmanuel de Bom in een gesprek te verdedigen krijg tegen de philistijnen, - o kleine Bachusknaap, Herman OosterwijkGa naar voetnoot2! - en ik merk dan dat ze enkel op die fragmenten voortgaan waar de bètere De Bom niet in te vinden is. Een stuk als ‘Lijsternest’ is door een Zondagskind geschreven, terwijl het schijnbaar maar te spelen zat. Wat een atmospheer van vrije en argelooze liefelijkheid, als men zoo een reisje ondernemen mag om een verre vriend te gaan bezoeken. Kan dit heden nog zoo geschieden, met onze onrust en onzekerheid van gister en vandaag? Ik geloof het niet. Dit proza van U hoort thuis in een stille, vroede en vroome tijd, toen appels geheel-en-al appels waren; slooten en akkers en boerderijen, vogels en hazen en kikkers, koebeesten en paarden en menschen behoorden tot een grootsch geheel, een admirabel spel van de natuur. Dit spel zien en hooren wij niet meer in ons heden, het ligt geheel teruggeschoven, verwijderd, onaanraakbaar in het verleden, dat niet eens ons verleden is geweest. Ik lees Uw ‘Lijsternest’ alsof het in een verre tijd was ontstaan, zoo maar gul-weg tijdens een wandeling, onder de hand van een natuurvriend. En als ik zeg ‘in een verre tijd’, dan bedoel ik niet het minst dat het verwelkt of oudbakken aandoet, doch het verplaatst mij in een sfeer die ik enkel door middel van de verbeelding construeer, waar het zingt en dauwt, waar alles moet waargenomen worden doorheen een blinkend, smetteloos glas van een wonderbril. De aarde was schoon. Hebt ge werkelijk gezien, hoe schoon ze wàs? Ik heb ze als gedroomd in Uw opstel mogen vinden. Beste Emmanuel, ik vertel aan vrienden dat Uw ‘Land van Hambeloke’ zijn voltooiing nadert en ze antwoorden me: dat er nog twee andere werken van U aangekondigd zijn in de krant. Ik krijg geen dagbladen onder het oog en val uit de lucht als ik zooiets verneem. Is het waar: komt er zóóveel ineens los uit het ‘Huis ten Heuvel’? Laat het allemaal vliegen in de wind, en dat het mij kome vinden tot bate van mijne ziel. Voor de tweede maal word ik door de ‘Werbestelle’ verontrust. Hoe zal het deze keer afloopen? Vanwege de ‘Propagandastelle’Ga naar voetnoot3 wordt mij steun toegezegd, zoodat er kans bestaat dat het ook deze maal niet al te erg tegenvalt. Doch blijven duren doet het niet: ik moet de een of andere dag vertrekken om reden dat mijn inkomen onvoldoende wordt geacht; daar kan de ‘Propagandastelle’ niets aan verhelpen. Zij hebben sinds 3 jaar reeds! wist ge daar iets van?!.. een behoorlijke plaats voor mij in hun Rijk, en tegen heug en meug willen ze er mij gelukkig mee maken. Wanneer zien we elkaar nog eens? Met hartelijke groeten van uw d[ienaa]r
Maurice
Zaterdag, 23 Juni 1945
Beste Vriend Emmanuel,
Zooals u verlangt, stuur ik uw bijdrage over Zielens onmiddellijk naar Toussaint; voor wat er nog verder te regelen valt, kunt u zich dan rechtstreeks tot hem wendenGa naar voetnoot1. - Met de moraal is het niet zooveel beter als een tijdje geleden: er is geen reden toe. Moest ik er niet in slagen mijn huis, of beter gezegd: de ruïne-van-een-huis, te behouden, dan is het wel mogelijk dat ik naar buiten trek. Alles in deze quaestie is erg onzeker, spijts de beloften van staatswege in de krant. Dat ik er die rompslomp nog bij moest krijgen, schenkt me geen ‘opbeurende’ gevoelens tegenover de maatschappij, om eens een dwaas woord te gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||
Een dezer dagen ontmoette ik uw neef JanGa naar voetnoot2, uit Rotterdam. Hij ziet er niet goed uit: innerlijk versleten, vermoeid, ondervoed, etc. Het is een brave, prettige man, die ook nog van Antwerpen is blijven houden, wat mij steeds aangenaam aandoet al ben ik in schijn een Sinjoren-hater. En zoo hebben we over ‘Hambeloke’ gepraat. Is er kans, een afschrift ter lezing te ontvangen? 1o Ben ik zeer, zeer benieuwd uw werk te kennen, 2o ben ik een beetje geschrokken over de omvang, en alsof het een stuk van me-zelf betrof maak ik mij zorgen over die 400 à 500 bladzijden. Dit laatste mag u niet slecht gehumeurd doen kijken. Ik zeg u liever rechtuit mijn meening. En het is mogelijk dat ik het aantal bladzijden absoluut niet overdreven vind, wanneer ik het geheel doorloopen heb. Moest ik niet zóó begaan zijn met het ‘meesterstuk’, - dat ik van u ‘eisch’, - dan deed ik niet de moeite u over deze aangelegenheid te schrijven. Ik ben in deze quaestie nogal voorzichtig gestemd tegenover uw andere vrienden, neem het me a.u.b. niet kwalijk maar er is reden toe. En zoo zei ik nog aan uw neef Jan: indien ‘Hambeloke’ zóó goed wordt als de beste bladzijden uit ‘Het Levende Vlaanderen’, dan ben ik fier op ‘onze’ De Bom. De Antwerpsche roman zou dan eindelijk geschreven zijn. Ik begin me oud te gevoelen, dat ik zoo met de dingen uit het verleden van mijn stad en uit het verleden van de menschen die er woonden ingenomen ben. Emmane: doe uw best om het zéér goed te doen, zulle. Altijd even knorrig ontmoette ik Richard BaseleerGa naar voetnoot3, en toch ook droogjes comisch: een curieus verschijnsel. - Reeds geruime tijd word ik lastig gevallen door SuikerjanGa naar voetnoot4: hij lijdt aan verzamelwoede en daar wilde ik met u eens over praten, alvorens u hem ontmoeten zoudt. Hij heeft u wel reeds over die aangelegenheid gepolst, nietwaar. Wanneer ge in de stad komt, loop dan a.u.b. eens aan in de Prinsesstr[aat] 44Ga naar voetnoot5; beter ware, indien u mij verwittigen kon, dan ben ik zeker thuis. Ik gevoel me physisch uitstekend, t.t.z. bestendig afgemat gelijk een grieplijder; doch wanneer dit uiterlijk nauwelijks te merken valt, ben ik tevreden. Toussaint heeft een bundel persklaar over Van LangendonckGa naar voetnoot6. Ik heb een aantal stukken uit mijn jongelingsjaren teruggevonden, nu ik de berg rommel in het verwoeste huis verplicht was te doorzoeken. Zoodra mogelijk tracht ik ze te bundelen en uit te geven, want het komt er op aan mijn financies wat te verstevigen. Het geheele honorarium van Elias (2de uitgaaf) is geblokkeerd bij GuthGa naar voetnoot7,... en ik had er jaren zitten op wachten, toen het op de Emissiebank die minister in handen viel alvorens men tot de uitbetaling was overgegaan. Heil Guth, Sieg-Heil! Met hartelijke groeten, ook aan uw Vrouw. van
Maurice
- De bezwaren tegen mijn candidatuur voor het Conservatorium, vanwege De VochtGa naar voetnoot8, zijn o.m. ik ben geen echte Antwerpenaar,
Handschrift van een brief aan De Bom. (AMVC)
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||
Antwerpen, 14 Maart 1947
Beste Vriend, Ik ben een lastig, - en Toussaint schrijft: een zelfzeker, - persoon. Daarmede wilde ik beginnen, et voilà: nu weet ge't, et c'est tout. Het zware pak met ‘druksels’ dat u me ter inzage hebt gebracht, heb ik op mijn beurt zonder dralen opengemaakt om te kijken en me er van te vergewissen welke verrassing er mocht te voorschijn uit komenGa naar voetnoot1. Beste Emmanuel, nobele nonkel: ge moogt niet vergeten wie ge zijt, wat en hoe ge reeds jaren geleden geschreven hebt over allerlei figuren en bij allerlei gelegenheden. Dit wil zeggen: herhaal niet wat ge op twee, drie andere plaatsen zooveel beter hebt gezegd, over Benoit, over Gittens en zooveel andere koppen en kopjes, hoofden en hoofdjes. Woensdagavond heb ik uit uw ‘Levende Vlaanderen’ aan vrienden voorgelezen, om ze van ‘iets’ te overtuigen, want dàt moeten ze nog altijd, voor u, voor anderen, voor allen die de pen voeren of hebben gevoerd. En uw ‘malsch’ proza maakte indruk. Doch in het ontvangen pak zit te veel eentonig gelegenheidswerk, zonder kleur noch drang op het papier geworpen. Er moet zonder genade gezift en gezuiverd worden, en wees niet bevreesd: wat overblijft zal voldoende zijn om er een aardig boek mede te vullen. In détail kan ik er u thans niet over mijn meening zeggen, nog een beetje geduld. Laat al vast dingen vallen die geen belang bezitten dan voor wie ze leest in een dagblad; en ook alles wat in zooveel andere boekjes is gezegd en ieder reeds voldoende weet. Die V[an] N[u] S[traks]-indigestie moet beslist geschrapt: of ge moest er één volledig stuk van maken; doch dit telkens er op terugkomen wordt vervelend om te lezen en kinderachtig. Bewaar het definitieve beeld er van voor en in uw mémoires. Andere dingen nog moeten door kleine trekjes opgefleurd en compleet worden gemaakt. Ik weet hoe en wat gij kunt: dit mag niet verloren gaan. Zooals het er nu ligt is het te vluchtig, te min, te zeer vast aan de opdracht van een ogenblikje. Wees nu niet ONTMOEDIGD a.u.b. Veel werk is er niet aan, mits ge er u methodisch aanzet. Binnen enkele dagen deel ik u de inhoud mede zooals ik hem zie. Een karrevracht bedrukt papier is nog geen boekje om lief te hebben en te bewaren. ‘Sinjoor, ge zijt van edel bloed’Ga naar voetnoot2! Daarom, er met een gedrilde pen en een flinke schaar aan gewerkt, er op in-gegaan gelijk een ridder met zijn lans. En neem me niet kwalijk dat ik er zoo over denk: het is oprecht gemeend wat ik zeg. Het beste zou zijn: Het Levende Vlaanderen te herdrukken en aangevuld met bepaalde dingen die in het pak zitten. Dat kan een fraai en beteekenisvol bezit worden. Laat me thans uw meening er over hooren, want gij zijt de baas over het heele boeltje, natuurlijk. Van harte uw
Maurice Gilliams aan De Bom
12 october 1947
Waarde Vriend,
Inderdaad, men heeft me onlangs om een spreekbeurt voor radio ‘Kerksken’Ga naar voetnoot1 verzocht en omdat mijn eischen niet met de officieele tarief overeenkomen, komt er niets van in huis. Doch ik doe het voor niet minder, ook... voor me-zelf niet, ook niet als ik dus uit eigen werk eventueel voorlezen zou. Want ik kan me geen 14 dagen werken veroorloven voor de som van fr 360., en ik word door de Staat op geen enkele manier geholpen om door het leven te komen. Dus: ik bespreek uw boek niet. Als een bureauventje opschrikt omdat ik f 1.000 vraag en die ik in het beste geval toch slechts een paar keeren in het jaar zou kunnen verdienen! - dan moet de knaap maar aan zijn eigen wedde van + 100.000 fr. denken. Om die gezellige directeursplaats te bekomen heeft hij geen unieke praestaties moeten leveren. Dat ik er ook nog ben vergeten zelfs zij die zich mijn vrienden heeten. En ik heb met die radiowinkel schoonschip gemaakt. - Paul de VreeGa naar voetnoot2 zal eventueel uw boek bespreken en er zijn best voor doen of IndestegeGa naar voetnoot3. Van harte gegroet
Maurice |
|