[nummer 267]
Stefan van den Bossche
Voorwoord
Dit themanummer van Vlaanderen werd gewijd aan de figuur en het werk van de auteur Maurice Gilliams. Het is met name vijftien jaar geleden dat deze fijnzinnige literaire stylist in Antwerpen overleed. Om zijn nagedachtenis met gepaste schroom en aandacht voor zijn oeuvre te eren werd geopteerd om Gilliams' proza en poëzie, én zijn persoonlijkheid multidisciplinair te benaderen. Als geen ander bleek hij interartistiek bedrijvig, veelzijdig ook als hij was, met een uitmuntend oog voor esthetiek, vormschoonheid en muzikale verfijning.
Het kunstzinnige ideaal waarrond hij schreef - of beter: waar hij naartoe wou schrijven - heeft Gilliams nooit kunnen bereiken. Het lag te hoog, bleef te on-menselijk. Het ging immers om een ‘nagestreefde bovenpersoonlijke volmaaktheid van de vorm’ waartegenover ‘de hopeloze onvolmaaktheid van de menselijke existentie’ stond, zoals Martien J.G. de Jong het noemde in zijn essay ‘Droom bezit geen erfgenaam. Mythe en werkelijkheid bij Maurice Gilliams’ (1993). Veel symboliek en intensiteit steekt dan ook in Gilliams' werk. Het getuigt van een omzichtig hanteren van de vormen, een intrigerende raadselachtigheid en tegelijk karigheid in woord en beeld. De naaktheid van het koele, winterlijke landschap, zowel innerlijk als uiterlijk.
De aangrijpende melancholie in zijn literaire werk en het zelfbeklag contrasteren met de scherpte van andere, meer expliciet autobiografische teksten en aantekeningen, waarbij een zeker gevoel van aandacht voor de eigen schrijfact en persoon geenszins ontbrak.
Voor een dergelijk voor onze letteren belangrijk figuur is het goed om - anderhalf decennium later - een stand van zaken op te maken. Van zijn invloed, van de door hem beoefende tekstgenres, van zijn indrukwekkende persoonlijkheid en pluriforme capaciteiten.
Wie zich aan de biografie van Gilliams interesseert zal een kluif hebben aan de bijdragen in dit nummer van Luc Decorte en Frans Baudouin. Het eerste een globaliserend artikel en het tweede een veeleer persoonlijk getuigenis.
De tekst van Paul de Wispelaere daarentegen is een soort pleidooi voor Gilliams, en daardoor ook een akte van zelfverdediging van De Wispelaere en het eigenlijke autobiografische schrijven.
De gedichten van Gilliams - een verfijnde, niet zo omvangrijke reeks - werden benaderd door Mark Insingel. Gilliams' poëzie is een ogenblik van stilstand, en door het poëtische karakter van zijn proza ook is bij de auteur een en ander niet altijd in welomlijnde teksthokjes onder te brengen.
Martien J.G. de Jong, die eerder al enkele essays publiceerde over Maurice Gilliams, belicht de figuur van de auteur als dagboekschrijver, en Hans Vandevoorde en Lut Missinne bekijken Gilliams vanuit Karel van de Woestijne. Gilliams maakte een viertal stukken over hem, terwijl in zijn werk verschillende - rechtstreekse en onrechtstreekse - ontleningen aan Van de Woestijne te detecteren zijn. Ook wat stemmingen en woordenschat betreft, valt Gilliams qua toonaard in diens omgeving te situeren.
Vervolgens wordt, gelet op Gilliams' reeds genoemde veelzijdigheid, een interartistiek beeld opgehangen door Lut Pil (beeldende kunst) en Yves Knockaert (muziek). Of hoe het kunstwerk op organische wijze verbonden kan zijn met de makende boodschapper.
Leen van Dijck en Marc Somers ten slotte brengen een voorpublicatie van hun studie van de briefwisseling tussen Gilliams en Emmanuel de Bom.
Dit themanummer verschijnt op het moment dat uitgeverij Manteau haar derde deel in de mooie en prestigieuze reeks ‘Klassieken uit Vlaanderen’ wijdt aan Maurice Gilliams. Het boek met de dagboeknotities van Gilliams werd bezorgd door Martien J.G. de Jong en ingeleid door Paul de Wispelaere. Het kreeg de titel ‘Journaal van de Dichter’.
De aanzet tot dit Vlaanderen-themanummer werd gegeven door de Stichting Vita Brevis. De illustraties erin zijn afkomstig uit het Gilliams-archief in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven in Antwerpen. Hopelijk kan dit Gilliams-nummer een actualiserende en blijvende waarde verwerven. Maar dat oordeel is aan de lezer. De essays, poëzie, literair proza en dagboeken lezende lezer.