| |
| |
| |
Piet Swimberghe
Volksaardewerk in 19de en 20ste eeuw
‘Het Vlaams aardewerk uit de 19de en 20ste eeuw blijkt internationaal belangrijker dan tot hiertoe vermoed.’
In ons land beheersen twee begrippen het volksaardewerk van de negentiende eeuw: het Torhoutse aardewerk en de zogenaamde Poterie Flamande of Vlaams Aardewerk. Samen dekken ze een enorme lading pottenbakkersgoed dat een productie van bijna een anderhalve eeuw bestrijkt: van rond 1800 tot het einde van het Interbellum. Een woelige tijd die de grenzen van Europa heeft geopend. Meer dan ooit tevoren was er een druk internationaal verkeer van goederen. De traditionele ambachtslui ontdekten nieuwe kunststromingen en technische innovaties. Dus hoort deze pottenbakkerskunst thuis in een ruim kader dat ver over de grenzen reikt. Tot hiertoe werd de internationale plaats van het Torhouts en het Vlaams Aardewerk te weinig benadrukt. Het is boeiend om dat dieper uit te spitten. Daaruit vloeit een opwaardering: dit Vlaamse aardewerk blijkt internationaal belangrijker dat tot hiertoe vermoed. Doordat er nauwelijks aandacht voor bestaat in het buitenland, wordt het belang onderschat. Het Oud Torhouts ontbreekt in de meeste buitenlandse overzichtswerken over keramiek en het Vlaams Aardewerk krijgt nauwelijks een plaats in de geschiedenis van de art nouveau. Ten onrechte, want zowel het aardewerk van Willemyns (= het zgn. Oud Torhouts), Maes (= het zgn. Nieuw Torhouts) als Laigneil doorstaat met glans de vergelijking met gelijkaardig werk uit Franse en Britse manufacturen. We weten trouwens dat er flink wat aardewerk over het Kanaal werd verscheept. Verwonderlijk is dat niet, omdat het perfect aansluit bij de hele Arts and Crafts-traditie van William Morris en tijdgenoten. Waar dit Vlaams aardewerk in Britse collecties opduikt, krijgt het ook een waardige plaats tussen werk van veel beroemdere meesters. Bij ons wordt de artistieke waarde van veel Vlaams Aardewerk geringschat: het wordt teveel als de kitsch van de gewone man beschouwd. Toch is het dat niet helemaal. Laten we daar straks dieper op ingaan.
| |
Torhout
Voor we ons verhaal induiken, merken we op dat de invloed vanuit Groot-Brittannië sterker was dat tot hiertoe vermoed. Het is de verdienste van kunsthistoricus Paul Peremans om te wijzen op de sterke invloed van de Engelse creamware op het Oud Torhouts van Willemyns. Het Verenigde Koninkrijk heeft ook later, in het tijdperk van Maes. invloed laten gelden.
Bij de geschiedschrijving van het Vlaamse Aardewerk bots je altijd weer op Torhout. Dit zorgt voor een vertekend beeld: in de bloeitijd van de stad, de vorige eeuw, waren er heus wel meer pottenbakkerijen in huidig Vlaanderen, waar we weinig over weten. Voor de productie van sieraardewerk zullen ze niet belangrijker dan Torhout zijn geweest. De meeste bedrijven maakten tegels voor vloeren en wanden, dakpannen, vaatwerk, kookgerei en
Een typisch Torhoutse hengselpot uit het atelier Willemyns, versierd met oplegwerk en ajourmotieven in Lodewijk XVI-stijl, uit de eerste helft van de 19de eeuw (Privé-verzameling)
(Foto: Oostkamp, J. Breyne)
afvoerbuizen. Veel ateliers schakelden vroeg in de negentiende eeuw over op industriële productie en lieten het artisanale werk links liggen.
In Torhout lag dat anders. Begin vorige eeuw waren in dit stadje drie pottenbakkerijen actief, onder leiding van de families Willemyns, Van Acke en Samyn. Het leeuwendeel van de productie bestond uit gewoon gebruiksgoed: tegels en dakpannen. Vermoedelijk nog onder de Franse bezetting pakt Willemyns uit met sieraardewerk met een uitgesproken stijl en techniek. Op basis van een aantal gesigneerde stukken kon Peremans minstens een zeventigtal stukken aardewerk aan Torhout toeschrijven, versierd met opleg- en boetseerwerk met bruinzwarte, groene, rode en gele klei. Meestal werd witte klei als basis gebruikt. Vooral de ajour-versieringen zijn typisch, uitgesneden in de lederharde klei. We herkennen ondermeer rozetten en rijgsnoeren. Het gaat om pure Lodewijk XVI-stijl met oplegwerk van guirlandes, parellijsten, eikels, maskers en pijnappels. Hier en daar duiken elementen op uit de volkskunst, zoals levensbomen. Het Oud Torhouts aardewerk is verbazend zuiver van stijl. De gehele versiering lijkt, zoals Peremans beweert, geïnspireerd op de Engelse creamware die begin vorige eeuw en masse werd ingevoerd. Er is natuurlijk meer: het is tevens een kleurrijke vertaling van tafelzilver en porselein uit Meissen. De Engelse en Franse creamware vervingen immers ook zilver op tafel.
Willemyns bood een uitgebreid gamma aan, van vuurkorfjes over koffiekannen tot en met wijwatervaatjes, inktstellen, pot-pourri's, terrines en zoutvaatjes. Opvallend veel stukken zijn van uitzonderlijke kwaliteit: het Oud Torhouts overstijgt het niveau van het meeste Europese volksaardewerk. Zuiver volks is het trouwens niet, door de stijl en de fijne afwerking. Deze keramiek was blijkbaar niet bestemd voor Jan met de Pet. De meeste objecten werden ook nooit gebruikt: het zijn siervoorwerpen, vermoedelijk op bestelling gemaakt, bijvoorbeeld voor een huwelijk of jubileum van een welstellende burgerman.
De productie was gering. Laat ons
| |
| |
die schatten, met de stukken die nog kunnen ontdekt worden of verloren zijn, op honderdvijftig à tweehonderd. Verbazend weinig als we ook de productietijd in rekening brengen. Het atelier van Jacobus Josephus Willemyns (hoek Zuidstraat en Rijselstraat) was actief tot 1865-66 en het bedrijf van Jacobus Leonardus Willemyns (Oostendestraat) bleef tot 1867 in handen van de familie Willemyns en werd later, in 1885 doorverkocht aan Auguste Maes.
Dit inktstelletje uit de pottenbakkerij Doolaeghe in Diksmuide is onderaan precies gedateerd: 19 oktober 1861. Je herkent er de volkse Lodewijk XVI-stijl in die ook in Torhout populair was. (Diksmuide, Stedelijk Museum) (Foto: Oostkamp, J. Breyne)
Vanaf de periode Maes werd weer volop versierd aardewerk gemaakt. We weten niet wanneer de stukken Oud Torhouts tot stand kwamen in de periode van ongeveer 1800 tot 1885. Misschien werd enkel in de beginperiode versierd goed gemaakt. In de aan Torhout toegeschreven stukken merken we verschillen in stijl en afwerking op. Dit kan erop wijzen dat niet alles even oud is. De nauwkeurige chronologische indeling van al het materiaal dient nog te worden opgesteld.
| |
Andere centra
Torhout was niet het enige centrum dat versierd aardewerk in Lodewijk XVI-stijl voortbracht. Over de overige centra zijn we minder goed ingelicht, we beschikken over wat archivalia en enkele stukken.
Het eerste spoor leidt ons naar Brugge, naar het bedrijf van Louis François Galens in de Langestraat. De man is rond 1790 geboren en was vermoedelijk tot in de jaren zestig van de vorige eeuw bedrijvig.
Zijn zoon François heeft ooit in Torhout, in het werkhuis van Jacobus Josephus Willemyns als knecht gewerkt. Van Galens worden in het Gruuthusemuseum twee grote waterfilters bewaard, in een stijl die nauw aanleunt bij het Oud Torhouts aardewerk, maar technisch minder verfijnd is.
Het stedelijk museum van Diksmuide bewaart een inktstel uit 1861, uit de pottenbakkerij van de familie Doolaeghe. Het vertoont ook de typische ajourversiering met oplegwerk en is eveneens grover van makelij dat het Torhoutse aardewerk. De late datering is belangrijk: dit zou erop kunnen wijzen dat bepaalde stukken Oud Torhouts eveneens uit de tweede helft van de vorige eeuw stammen.
Uit de steenbakkerij van de familie Stuer uit Temse zijn enkele versierde objecten bewaard, gemaakt vóór 1850, die eveneens aansluiten bij de traditie van Torhout. Het gaat ondermeer om een hengselpotje en een versierde schaal. Het ajourwerk en oplegwerk verschillen van stijl, maar de algemene opbouw en de kleuren zijn aan Torhout verwant. Het zou interessant zijn om vertrekkend vanuit deze stukken een oeuvre te reconstrueren. Het bedrijf was zeker actief tussen 1840 en 1870 en legde zich hoofdzakelijk toe op de aanmaak van bakstenen. Er was een klein atelier voor versierd aardewerk dat bij uitzondering, waarschijnlijk op bestelling, werd vervaardigd.
In deze drie pottenbakkerijen werd zeker siergoed gemaakt, gelijktijdig met de ateliers van Torhout. Vermoedelijk zijn er meer centra waar dit het geval was. Het Gruuthusemuseum bewaart twee objecten die daarop wijzen. Vooreerst een koffiekan van rood aardewerk met wit oplegwerk in de stijl van de Engelse creamware, gesigneerd: M. V(an) Rooij, 1868. Ook hiervan is de datering verbazend laat. Het stuk ziet er qua stijl en afwerking immers veel ouder uit. De collectie bewaart tevens een hengselspot, verwant aan de rode koffiepot, met als opschrift: Anna. Catharina. De. Boy. In Hoboken. 1816. Blijkbaar hadden veel meer pottenbakkerijen in Vlaanderen, Brabant en Limburg dergelijk siergoed in productie.
Ook in aangrenzende regio's vinden we aardewerk met stilistische en technische verwantschap aan het Oud Torhouts. Verschillende Noord-Franse musea bewaren waterfluitjes, wijwatervaatjes, hengselpotten en terrines met gelijkaardig oplegwerk verfraaid. Ze komen ondermeer uit Belle, Valensijn (Valenciennes) en Beauvais. We beweren niet dat er een directe band is met Torhout. Al dit aardewerk behoort, samen met het Torhoutse, tot één grote traditie die opbloeide in de vorige eeuw, toen de volkskunst aan haar zwanenzang toe was.
| |
Maes
Gedaan met het volksaardewerk was het nog niet: de laatste renaissance begon eind vorige eeuw en stierf pas uit in onze eeuw. Voor de wortels van dit verhaal moeten we weer naar Torhout. Nadat Auguste Maes in 1885 de oude pottenbakkerij van Willemyns overnam ondervond het gewone gebruiksaardewerk een groeiende concurrentie van het industriële keukengerei van gleiswerk, gietijzer, blik en email.
Aarden potten en schalen verdwenen uit de keuken. In binnen- en buitenland gooiden traditionele pottenbakkers zich op de fabricage van siergoed. De ambachtslui gebruikten simpel aardewerk met loodglazuur voor bloempotten, vazen en decoratiegoed. Het Nieuw Torhouts van de familie Maes en de gehele Poterie Flamande had nog een voedingsbodem en inspiratiebron. Precies in diezelfde periode, de jaren tachtig, ontwikkelde zich in Engeland de Arts and Crafts Movement. De leidinggevende figuur, William Morris, herstelde de ambachtelijke vormgeving in eer en bestookte de industrie met artisanaal decoratiegoed. De beweging oefende enorme invloed uit op heel Europa en de V.S. De ambachtelijke pottenbakkerij herleefde en evolueerde naar een art nouveau-stijl met internationaal karakter.
| |
| |
Het is verrassend vast te stellen dat de vroege stukken Nieuw Torhouts en het Kortrijks aardewerk uit de fabriek van ingenieur Laigneil diep verankerd zitten in deze moderne traditie. Blader in museumcatalogi en je ontdekt heel wat manufacturen in Engeland, Frankrijk en Nederland die aardewerk produceerden verwant aan onze Poterie Flamande, zelfs met identieke decors en onderwerpen! In Nederland heeft beeldhouwer Chris van der Hoef bijvoorbeeld voor de Eerste Wereldoorlog volksfiguurtjes geboetseerd die sprekend lijken op de Kortrijkse productie. De kunstenaars hebben elkaar via tijdschriften en tentoonstellingen beïnvloed. Van der Hoef heeft begin deze eeuw aardewerk van Maes kunnen bewonderen op tentoonstellingen in Nederland. Ook de keramiek van kunstschilder Alfred Finch was hem niet onbekend. Maar hier glijden we wel af van ons onderwerp: het volksaardewerk. De keramiek van Maes sluit aan bij die moderne stroming, maar hoort inhoudelijk nog thuis in de volkse traditie. Behalve de beginperiode, toen de Kortrijkse ingenieur Pierre Joseph Laigneil Torhout herontdekte. Hij dreef in Brussel een kunsthandel en liet daarvoor de gebroeders Viérin vazen ontwerpen in pure Art and Crafts-stijl die door de pottenbakkerij Maes werden gemaakt. In 1897 sloten Laigneil en Maes zelfs een contract af voor vaste leveringen. De overeenkomst hield niet lang stand. Spijtig, anders was Torhout wellicht nog belangrijker en bekender geworden. Na dit Brusselse avontuur ging het de pottenbakkerij Maes wel nog voor de wind, maar de creativiteit en originaliteit namen af. Maes diende een beroep te doen op minder getalenteerde ontwerpers als Gaston Vallaeys, een academiedirecteur uit Roeselare en decoratieschilder Amand Goddyn. Het verklaart de kwalitatieve verscheidenheid van de productie: Maes leverde zowel puik werk als kitsch af.
Maar het bedrijf werkte voort. Torhouts aardewerk van Maes werd een begrip in de volksmond. In de begintijd spraken de beste stukken art nouveau-keramiek de hogere burgerij aan die dweepte met de beweging. Begin deze eeuw is het Torhouts aardewerk een trapje van de sociale ladder afgedaald: het werd siergoed voor de landman en kleine burger van de stad. In 1922 werd Leo Maes opgevolgd door zijn zoon Amand. Er braken moeilijke tijd aan, de concurrentie van de industriële pottenbakkerijen uit Kortrijk en Brugge was groot. In de eigen stad kwam er een tegenstrever bij, de pottenbakkerij Embrechts-Genouw die vaklui wegkaapte. De crisis van de jaren dertig en de nakende oorlog zorgden in 1939 voor het einde van dit beroemde huis. In de schaduw van Torhout ontwikkelde zich vóór de oorlog in Roeselare nog een concurrent, een klein bedrijf, onder leiding van Benoni Bucquoy en met een van de beste pottenbakkers van Maes als drijvende kracht.
| |
Kortrijk
De Poterie Flamande uit het bedrijf van Laigneil verdient een opwaardering. Amper één jaar na het afspringen van het contract met Leo Maes startte de ingenieur
Een greep uit het aanbod van pottenbakkerij Laigneil uit Kortrijk. Er werd zowel pure art nouveau als siergoed voor het volk gemaakt. (Foto: Brugge, De Baere-Deman)
in Kortrijk een eigen pottenbakkerij.
Het verschil met het aardewerk van Maes werd steeds duidelijker. De ontwerpers van Laigneil verkozen sobere kleuren en vormen in pure art nouveau-stijl. Begin deze eeuw kende het bedrijf een serieuze bloei.
Volgens Werner De Baere die de hele geschiedenis heeft bestudeerd, waren er toen meer dan dertig pottenbakkers werkzaam. In de artistieke omgeving van het be- | |
| |
drijf defileerden bekende namen, zoals Stijn Streuvels, Jozef De Coene, Victor Verougstraete, Josue Dupon en Gustave van de Woestijne. Zoals andere Vlaamse keramiekbedrijven voerde Laigneil uit naar verre landen, zelfs naar de V.S. In tegenstelling tot Maes, evolueerde de fabriek van Laigneil, na de oorlog naar een soort art deco-stijl. Tijdens het interbellum werd meer gewerkt voor Jan Modaal, de productie was groot en minder
Karakteristiek voorbeeld van de art nouveau-keramiek van het Torhoutse bedrijf Maes, versierd met de spreuk ‘Hertens genoeg maar pykens te kort’. Het draagt de initialen LMV: Leo Maes-Vereenooghe.
(Foto: Oostkamp, J. Breyne)
kwalitatief. Er werden ook beeldjes gemaakt van ondermeer kantklosters en straatmuzikanten. Ook de concurrenten spitsten zich daarop toe. Met dit soort keramiek werd de Poterie Flamande een begrip. Het bedrijf van Laigneil sloot de deuren in 1926.
Laigneil zorgde in Kortrijk voor het ontstaan van een keramiekindustrie. In 1908 richtte de pottenbakker Alfons Noseda, die het vak bij Laigneil leerde, met steun van de gebroeders Caesens een eigen bedrijf op. Na de Eerste Wereldoorlog gingen Caesens en Noseda elk hun eigen weg door nieuwe bedrijven op te richten. De bloeitijd van Caesens situeerde zich in de jaren twintig toen het Laigneil niet voor de wind ging en ook Noseda's nieuwe bedrijf, het vennootschap ‘Céramiques d'Art’ een moeilijke start kende. Bij Caesens werden ondermeer de beroemde straatmuzikanten en de bruiloftsstoet geboetseerd. In de jaren dertig kwamen de meeste grote bedrijven in moeilijkheden, Caesens stopte in 1937. Ondertussen begon de getalenteerde Noseda, in 1924, met hulp van andere investeerders een nieuwe sociëteit. Caesens en Noseda waren directe concurrenten die elkaars modellen nabootsten. Ook de productie van Noseda was veelzijdig, van pijperekken, bierflessen tot en met sierborden met spreuken en beeldjes. Ook dit bedrijf was geen lang leven beschoren: het verkeerde reeds in 1927 in moeilijkheden. Het werd heropgestart als de Société Belge de Poterie Flamande en ging in 1931 definitief op de fles. Het overzicht van deze gehele Kortrijkse keramiekgeschiedenis houden we beperkt: het verhaal werd reeds uitgebreid gepubliceerd door Werner De Baere.
| |
Bredene
In de schaduw van Torhout ontdekken we nog bedrijven die meer aandacht verdienen, zoals de pottenbakkerij Bourgoignie uit Bredene.
Ook dit atelier dankt zijn herontdekking aan verzamelaar Werner De Baere. Het was een buitenbeentje, met wortels in het Meetjesland. In Eeklo was midden negentiende eeuw de grote pottenbakkerij Van Waesberghe actief. Er werd gebruiksgoed en siergoed geproduceerd, maar we weten niet precies wat. Ambachtslui uit dit bedrijf trokken na veel omzwervingen naar Bredene om daar in 1858 de pottenbakkerij Bourgoignie te beginnen. Guillaume Bourgoignie was in Oostende handelaar in gleiswerk. In 1900 werd het bedrijf overgenomen door de Société anonyme des Poteries Flamandes. In 1910 werd de vennootschap ontbonden en hield de bakkerij op te bestaan.
Het Bredens aardewerk onderscheidt zich van de overige Poterie Flamande. Veel stukken zijn vermoedelijk ouder. Het gros werd vóór 1900 vervaardigd, misschien zelfs in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De scherf van het aardewerk is zalmkleurig, waardoor het kleurenpalet anders van tint is. Bredense vazen hebben vrij bizarre vormen: ze zijn groot en versierd met sgrafitti. Vogels, vissen, vlinders en maantjes behoren tot de karakteristieke motieven.
| |
Brugge
Ook Brugse ovens bakten veel Vlaams aardewerk. Omstreeks de eeuwwisseling gebeurde dit in de pottenbakkerij van Hendrik Van Humskerke in de Smedenstraat. Een oud bedrijf met diepe wortels in het verleden: Van Humskerke nam de manufactuur die minstens anderhalve eeuw ouder was, over in 1897. De nadruk lag op kookpotten, vergieten, kruiken en kandelaars overtrokken met groen glazuur. Als ontwerper sprak hij Flori Van Acker aan, die onder invloed van Maes voor de art nouveau-stijl koos. De kwaliteit van Torhout werd niet geëvenaard. Het bedrijfje werd in 1913 overgenomen door Oscar Cordy met de bedoeling verder te werken, wat door oorlogshandelingen werd verhinderd.
Verder in de Smedenstraat vestigde Karel Paresys in 1899 de pottenbakkerij Sint-Eloi: een modern bedrijf met een heuse stoommachine. Het handwerk werd tot een minimum beperkt. Paresys was eerder werkzaam als steenhouwer en legde zich toe op bouwkeramiek, zoals geglazuurde bakstenen en tegels. Voor enkele jaren kwam bij verbouwingen de oven bloot. Het atelier in de Sint-Maartensbilk staat nog overeind. Van de productie weten we weinig af. Slechts enkele vazen met de initialen ‘PK’ zijn bekend, waarvan de stijl weerom aanleunt bij Torhout.
Een paar jaar later, in 1909, werd Brugge nog een pottenbakkerij rijker, De Uil, gelegen aan de Steenkaai, langs de vaart van Brugge naar Oostende. Eveneens
De pottenbakkerij Caesens in Kortrijk was gespecialiseerd in dergelijk volks siergoed dat straatmuzikanten en bruiloftstoeten uitbeeldde.
(Foto: Brugge, De Baere-Deman)
| |
| |
een modern bedrijf met een moderne oven en machines. De productie was heterogeen, naast gebruiksgoed ook Poterie Flamande. De art nouveau-stijl bleef er tot in de jaren twintig in zwang. De meeste objecten waren monochroom groen geglazuurd. De ontwerpers schrokken er niet voor terug vormen over te nemen van andere bedrijven. De nadruk lag op kleine objecten als bloempotjes, kaarsenpannen, vaasjes, olielampen en luciferdozen. Ook grote stukken
Het aardewerk van de Oostendse pottenbakkers heeft een volkomen eigen stijl. Sommige kruiken zijn Moors van vorm. De versiering werd altijd ingekrast.
(Foto: Brugge, De Baere-Deman)
verlieten het atelier. In dit bedrijf werden zelfs de rococo-schouwen van Hendrik Pulinx gekopieerd. Het bedrijf sloot zijn deuren in 1929. In De Uil kwam ook Achille Vande Voorde over de vloer. Deze getalenteerde beeldhouwer en boetseerder runde een klein bedrijf, de Fabrique de Poteries Flamandes Artistique en terre cuite. In 1912 vestigde hij zich in de Biezenstraat in Brugge. Voordien liet hij zijn werk overal bakken, ondermeer in De Uil. Vande Voorde maakte geen potten, maar figuren van uitzonderlijke goede kwaliteit. Zijn uitbeeldingen van straatventers, muzikanten, ambachtslui, kantwerksters en spinsters behoren tot de beste van het genre. Daarnaast maakte hij ook souvenirartikels zoals tabakspotten, asbakjes, borden en Halletorens voor de toeristische industrie. Zijn bedrijfje bloeide tot 1938.
In 1928, toen de meeste pottenbakkerijen in moeilijkheden raakten, richtte Robert Willemyns, afstammeling van het vermaarde Torhoutse geslacht, een nieuw bedrijf op in de Sint-Pietersgroenestraat. Naast klassiek siergoed werd allerlei bouwkeramiek gebakken. schouwbuizen, tegels en geglazuurde dakpannen. Het bedrijf overleefde de oorlog en werkte tot het einde van de jaren vijftig door souvenirs te produceren. Hiermee sloot de laatste producent van Vlaams Aardewerk zijn deuren.
| |
Sint-Niklaas
Ook buiten West-Vlaanderen werd Poterie Flamande gemaakt, in het land van Waas. Van oudsher een streek met een belangrijke keramieknijverheid. In 1905 startte Leon Scheerders in Sint-Niklaas een pannen- en steenbakkerij. Hij was handelaar in bouwmaterialen. Daarom is zijn initiatief goed te verklaren. In die tijd kende ons land een ware bouwwoede: veel eclectische façades werden verfraaid met geglazuurde bakstenen, tegels en sierpannen. Deze handelaar legde de basis voor een groot bedrijf dat naam maakte als de vennootschap Scheerders van Kerchove's Verenigde Fabrieken beter bekend als S.V.K. Naast bouwkeramiek werden er bloempotten
Een koffiekan in Torhouts aardewerk. (Torhout, privé-verzameling)
en keukengerei gemaakt. Het bedrijf kon rekenen op goede boetseerders en ontwerpers, zoals Henri Lauwers. De productie stond trouwens onder invloed van de vele West-Vlaamse ambachtslui die er werkten. Ook hier werden volksfiguurtjes geboetseerd en vazen gedraaid. In tegenstelling tot in Kortrijk en Brugge werden er minder kandelaars en sierborden gebakken. Na 1930 ging alle aandacht naar de industriële pottenbakkerij die voorzag in bloempotten en drinkbakken voor vogels. Een paar jaar later werd de productie gestaakt.
| |
Slot
Als we de gehele productie van het Vlaams Aardewerk beschouwen, merken we een kwaliteitsverschil op dat samenhangt met een sociale evolutie. In de beginperiode, tot rond 1905, is het peil hoogstaand. Nadien komt de vervlakking en wordt de afstand met de art nouveau groter. De oorlog zorgde voor een forse klap. Nadien kozen grote bedrijven voor massaproductie bestemd voor alle lagen van de bevolking. Uiteindelijk werd soms nog enkel veredelde kitsch gemaakt. Toch zit zelfs daartussen, vooral wat de vazen en de plastiekjes betreft, verrassend puik werk dat een betere plaats verdient in onze musea.
|
|