Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 46
(1997)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Historische achtergrondDe huidige stand van het onderzoek Binnen de productie en verspreiding van tingeglazuurd aardewerk uit Noordwest-Europa neemt Antwerpen een cruciale plaats in. In onze streken vormt de stad immers de belangrijkste katalysator voor de productie van dit oorspronkelijk Zuid-Europees aardewerktype, voor die ook in andere delen van de Nederlanden van start gaat. De fundamentele vraag die moet worden gesteld, luidt: Welke majolica is er in Antwerpen geproduceerd? Of met andere woorden: welke borden, kruiken, tegels, zalfpotten, kommen zijn er in de Scheldestad tijdens de 16de en de 17de eeuw vervaardigd? Deze vraag dient eerst beantwoord te worden, willen we andere probleemstellingen zoals verspreiding, consumptie, artistieke beïnvloeding, productietechnieken en socio-economische achtergronden aan bod laten komen. De interesse voor het ‘Antwerps plateel’ - zoals majolica in de oude literatuur meestal wordt vermeld - gaat terug tot de 19de eeuw. Volgens de oude, uitgebreide literatuur lijkt de productie goed gekend. Men onderscheidt zelfs verschillende fasen en suggereert het gebruik van een eigen kleurpalet. Dankzij enkele gemerkte voorwerpen, archiefgegevens over bestellingen, toeschrijvingen van producten aan welbepaalde pottenbakkers en een aantal opgedolven voorwerpen, zou er nauwelijks twijfel bestaan wat bij de Antwerpse ‘geleyerbakkers’ uit hun ovens kwam. Vandaag bekijken we de Antwerpse majolica niet meer uitsluitend door deze kunsthistorische bril, maar er dringt zich vooral een archeologische benadering op. Welke voorwerpen in majolica worden er in de Antwerpse bodem aangetroffen? Hierbij gaat het niet uitsluitend om afgewerkte producten, gebroken en weggegooid, maar is de informatie die productieafval kan leveren van nog groter belang. Het archeologisch onderzoek in de Antwerpse binnenstad tijdens de voorbije vijfentwintig jaar was hierover zeer succesvol, zodat een nieuw onderzoek naar de majolicaproductie kon starten. Hierbij werken kunsthistoricus, archeoloog en wetenschappers uit andere disciplines nauw samen. De eerste resultaten van een genuanceerder beeld worden in deze bijdrage samengebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aardewerk met tinglazuur in EuropaDe techniek om aardewerk te voorzien van een ondoorzichtbare witte deklaag (tinglazuur) waarop kon worden geschilderd, ontstond vermoedelijk in de 9de eeuw in het Tweestromenland, waarschijnlijk in de buurt van Baghdad (Irak), als imitatie van het veel oudere porselein van buurland China. In het voetspoor van de Arabieren die in korte tijd de gebieden rond de Middellandse Zee beheersen, kent de majolicatechniek een eerste hoogtepunt in Spanje tijdens de 13de tot de 15de eeuw (de zgn. Spaans-Moorse majolica). Vanaf ca. 1450 treedt een vernieuwing op in Italië waar steden als Faenza en Firenze toonaangevend werden. Daarna verspreidt de majolicatechniek zich razendsnel over meerdere steden in Italië, voornamelijk door de uitwijking van majolicabakkers uit Faenza. Zij zoeken nieuwe afzetgebieden buiten het te drukke Faenza en leggen hierbij de grondslag voor een enorme en hoogstaande majolicaproductie tijdens de 16de eeuw in
1. Tegels met de voorstelling van een eenhoorn en een luipaard(?), opgegraven in het Bisschoppelijk Paleis in Antwerpen. (Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
Italië. Maar de Italiaanse majolicabakkers wijken ook uit naar steden buiten Italië, o.a. Antwerpen. Nochtans kende Noordwest-Europa reeds aardewerk met tinglazuur. In de Lage Landen werden reeds vanaf het einde van de 13de eeuw en tijdens de 14de eeuw majolicategels geproduceerd voor kerken, abdijen en kastelen, dus bij de rijken, de machthebbers. De oudste van deze vloertegels zijn teruggevonden in de Duinen abdij in Koksijde (1260-1280). Gelijkaardige vondsten komen o.a. uit Gent, uit de kathedraal van Hamburg (Duitsland) en uit het Engelse Essex. Tussen het afval van twee ovens uit de eerste helft van de 14de eeuw in Utrecht (Nederland) werden enkele met tinglazuur overtrokken en beschilderde tegels teruggevonden. Het best bekend zijn de massa's vloertegels in opdracht van Filips de Stoute, Hertog van Bourgondië, gemaakt op het einde van de 14de eeuw voor zijn kasteel van Hesdin (Frankrijk). Zoals hoger reeds vermeld, overspoelen de Italiaanse majolicabakkers ook Europa. Na Spanje zijn ze met zekerheid aanwezig in 1508 in Antwerpen, in 1512 in Lyon (Frankrijk), in 1517 in Bergen-op-Zoom (Nederland) en ca. 1550 in Utrecht (Nederland), achtereenvolgens ook in Portugal, Engeland, Zwitserland, Zuid-Duitsland, en misschien zelfs Rus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land. Gezien hun herkomst is het begrijpelijk dat hun eerste producten nog geheel Italiaans van inspiratie zijn, maar daarna wordt een regionale, plaatselijke invloed kenmerkend, aangepast aan de smaak van hun nieuw afzetgebied. Deze ingeweken pottenbakkers proberen het patronaatschap, de steun van een invloedrijke persoon ter plaatse te verkrijgen of ze stampen hun atelier op eigen houtje uit de grond en pogen dan een (tijdelijk)
2. Tegels met een bloemmotief, opgegraven in het Bisschoppelijk Paleis in Antwerpen. (Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
monopolie van de overheid te verkrijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Majolicaproductie in AntwerpenWaarom Antwerpen? Waarom zijn deze Italiaanse pottenbakkers door Antwerpen aangetrokken? Vooreerst hebben ze er ongetwijfeld reeds voordien een afzetgebied voor hun producten gevonden; al hebben de archeologen deze voorwerpen nog (?) niet ontdekt. Bovendien was Antwerpen toen aan het uitgroeien tot een heuse wereldhaven. Dit betekent ook rijkdom en rijken die zich deze nieuwe luxewaar konden veroorloven: internationale handelaars, rijke plaatselijke kooplieden, verantwoordelijken voor abdijen en kloosters, eigenaars van kastelen, plaatselijke machthebbers, rijkgeworden burgers. Ook kon, dankzij de goede verbindingen over water via de Schelde en de in de stad dringende ruien en vlieten, de aanvoer van grondstoffen en brandstof en de afvoer van afgewerkte producten zeer gemakkelijk verlopen. Ten slotte mochten ze ook rekenen op de steun van de stedelijke overheid, die nieuwe nijverheden graag aantrok. De Italiaanse majolicabakkers gingen zich dus vestigen op de plaats van hun nieuwe afzetgebied, waar ze hun producten gemakkelijk van de hand konden doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Antwerpse majolicabakkersAls eerste mag Guido di Savino, ook Guido Andries genoemd, worden vermeld die omstreeks 1508 reeds in Antwerpen werkzaam is. En gedurende meer dan een eeuw - Adriaen van Hauten was de laatste majolicabakker die in 1626 in het Sint-Lucasgilde wordt ingeschreven - vervaardigt men in Antwerpen majolica. Deze Guido Andries, afkomstig uit het Italiaanse Castel Durante, komt vanuit Venetië zich in Antwerpen vestigen. Hij koopt in 1520 een huis ‘Den Salm’ (nu Kammenstraat 32) dat gedurende ongeveer 100 jaar als atelier zal actief zijn. Zijn twee andere collega's zijn Janne Maria de Capua die reeds in 1513 Antwerpen verlaat om bij de graaf van Milaan te werken en Jan Frans van Brescia die sinds 1513 in Antwerpen verblijft, maar slecht in 1529 als majolicabakker wordt vermeld. Hij sterft reeds vóór 1531, maar zijn zoon Franchois Frans huwt de weduwe van Guido Andries en neemt de leiding van ‘Den Salm’ over van 1543 tot 1561/2. De zes zonen van Guido Andries blijven allen actief in de pottenbakkerssector. Drie ervan blijven in Antwerpen en bouwen elk hun eigen atelier uit: Lucas, de oudste, neemt het vaderlijk atelier ‘Den Salm’ over van 1561/2 tot 1572, Joris vestigt zich elders in de Kammenstraat en Guido II Andries start een atelier op de Oever. Drie broers emigreren: Frans verlaat Antwerpen in 1556 en wordt in 1561 als majolicabakker in Spanje vermeld, Joris vestigt zich in 1565 in Middelburg (Nederland) en Jasper is in 1567 in Norwich (Engeland) te vinden, maar in 1570 bakt hij reeds majolica in London waar zijn broer Lucas zich bij hem voegt in 1572. Op die manier liggen zij mede aan de basis van de verspreiding van de majolicaproductie in de Nederlanden en daarbuiten. Maar ook andere Antwerpenaars wijken uit: Joos Weyts (Antwerpenaar?) naar Gent (1534-1538) en Brugge (1539-1557), Hans Floris naar Spanje aan het hof van Filips II (1553), Jacob Jansen, samen met Jasper Andries, naar Engeland (1567, 1570), Adriaen Bogaerts naar Haarlem (1568), Hans Guldens mislukt in Hamburg (1573), maar vestigt zich in Brugge (1573/4), waar hij in 1576/8 gezelschap krijgt van Carstiaen van den Abeele, die op zijn beurt verhuist naar Amsterdam (1581), Samuel De Meulenaere naar Amsterdam (1594), Hans Barnaert Vierleger naar Haarlem (1594) en Michiel Nouts naar Delft (1609). Al of niet onder invloed van Antwerpen ontstaan er in andere Vlaamse steden, met wisselend succes, majolicawerkplaatsen. Stadsarcheologisch onderzoek en archiefonderzoek hebben tijdens de voorbije jaren de nodige bewijzen hiervan ontdekt. In Mechelen o.a. zou de majolicavloer voor een paviljoentje in het Hof van Busleyden door een plaatselijke majolicabakker zijn vervaardigd. Historische gegevens over de productie van majolica in Antwerpen zijn overvloedig aanwezig en werden vanaf de 19de eeuw bestudeerd en gepubliceerd. Recent archiefonderzoek door Claire Dumortier vervolledigt en corrigeert het beeld dat uit de historische bronnen afgeleid kan worden. Vanaf 1508-1510 is er sprake van majolicaproductie in Antwerpen. Gedurende de hele 16de eeuw zullen de families Frans en Andries een belangrijke rol blijven spelen, die versterkt wordt door de onderlinge familiebanden. Daarnaast ontstaan in de loop van de 16de eeuw pottenbakkersateliers geleid door lokale ambachtslieden, die de techniek overnemen. Enkele andere, uit archiefdocumenten bekende namen zijn die van Hendrik Van Grevenbroeck en Jan Bogaert. Het hoogtepunt van de Antwerpse majolicaproductie, althans wat de kwantiteit betreft, ligt ongetwijfeld in de tweede helft van de 16de eeuw. In de Antwerpse geschiedenis neemt het jaartal 1585, de val van Antwerpen, een belangrijke plaats in met niet alleen politiek, maar ook economisch verstrekkende gevolgen. Zowel uit historische bronnen als archeologische gegevens blijkt echter dat ook na deze datum nog majolicabakkers in Antwerpen actief zijn. Anderzijds zal de uitwijking van Antwerpse pottenbakkers, vooral naar de noordelijke Nederlanden, een belangrijke impuls betekenen voor de verspreiding van de majolicaproductie. Haarlem is een mooi voorbeeld, waar uitgeweken Antwerpenaren met een atelier starten. De ingeweken Italianen weten zich op korte tijd te verrijken en op te werken binnen de Antwerpse samenleving. Hun uniek en kwalitatief hoogstaand product, waartegen de lokale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pottenbakkers geen verweer hebben, vormt een uitstekende basis voor hun succes. Binnen het stelsel van gilden en ambachten worden de majolicabakkers niet tot de gewone ‘eerdenpotbackers’ gerekend, maar maken zij deel uit van het Sint-Lucasgilde, waarin de belangrijkste takken van de kunstproductie verenigd zijn. Franchois Frans, zoon van Jan Frans, wist zich zelfs in 1564 op te werken tot deken van dit gilde, als enige majolicabakker tijdens de 16de en 17de eeuw! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen voor de majolica-productieWillen we de vraag naar de eigen Antwerpse majolicaproductie oplossen, de opeenvolgende stappen in het productieproces beter leren kennen en de organisatie in een atelier achterhalen, dan staan ons volgende bronnen ter beschikking: archivalische bronnen, voorwerpen uit verzamelingen, archeologische en iconografische informatie. Over de eigenlijke productie van de majolicabakkers zijn de historische bronnen eerder schaars en erg vaag. In enkele gevallen zijn gegevens af te leiden uit bestellingen. Die vermelden wel dat het om tegels of vaatwerk gaat, maar laten ons in het ongewisse over de juiste types of de gebruikte versiering. Enkel in het geval van de bestelling van een hoeveelheid tegels door de abdij van Herkenrode (besteld op 25 mei 1532 en te leveren vóór Pasen 1533) kon de verbinding gelegd worden met de materiële overblijfsels. Een groot deel van deze tegels bleef immers tot op de dag van vandaag bewaard in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Een onderzoeksterrein dat nog nauwelijks werd ontgonnen, is de iconografie. Het zal niet eenvoudig zijn om de majolicavoorwerpen afgebeeld op door Antwerpse kunstenaars in Antwerpen vervaardigde schilderijen en grafiek, als Antwerpse producten te herkennen. Voor verdere gegevens over de productie zijn we aangewezen op de studie van de materiële resten, hetzij uit museale collecties, hetzij uit archeologisch onderzoek. De voorwerpen in majolica die in particuliere of openbare collecties bewaard worden zijn vaak uitzonderlijke stukken, die wel aantonen tot welke artistiek hoogstaande creaties de majolicabakkers in staat waren, maar die absoluut geen afspiegeling vormen van de doorsnee productie en waarvan de juiste vindplaats of herkomst niet vaststaat. In sommige gevallen is het mogelijk om deze voorwerpen aan de hand van de aangebrachte datum of initialen aan Antwerpse ateliers of aan bepaalde majolicabakkers toe te schrijven. Ten slotte vormt het opgegraven materiaal een belangrijke, zoniet dé belangrijkste bron van informatie over de eigenlijke majolicaproductie. In de voorbije decennia werd in Antwerpen bij stadsarcheologisch onderzoek een belangrijke hoeveelheid majolica opgegraven. Meestal gaat het om kapot en afgedankt vaatwerk dat in allerlei afvalcontexten aan het licht kwam. Het archeologisch materiaal heeft het voordeel dat de exacte vindplaats wel kan vastgesteld worden, maar dat dit geen uitsluitsel geeft over de juiste herkomst. De kans dat de majolica die in Antwerpen gevonden wordt ook in Antwerpen gemaakt werd, lijkt heel groot, maar is geen noodzakelijk feit. Zeker na het midden van de 16de eeuw is het mogelijk dat majolica uit andere productieplaatsen in de Nederlanden werd ingevoerd. De enige objecten waarvan de Antwerpse herkomst vaststaat, vormt het pottenbakkersen ovenafval. Het grootste deel van het opgegraven materiaal kon tot op heden nog niet aan een gedetailleerde studie onderworpen worden. Slechts enkele vondstcomplexen werden integraal bestudeerd en gepubliceerd. Eerder verwonderlijk is de vaststelling dat er zich tussen de opgegraven majolica relatief weinig vroege vondsten bevinden, dat wil zeggen, vondsten die duidelijk uit de eerste helft van de 16de eeuw dateren. Juist in Antwerpen zou je een relatief hoge concentratie van vroege majolicavondsten mogen verwachten. Dit blijkt niet het geval te zijn. De redenen hiervoor zijn ons niet duidelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het archeologisch onderzoekMajolica wordt op bijna alle sites in de stad aangetroffen, soms in overvloedige hoeveelheden. De context is in de eerste plaats deze van afvalputten en -kuilen, waarin een huishouden haar afval aan etensresten, maar ook aan gebroken of in onbruik geraakt huisraad kon kwijtraken. Andere contexten zijn puin- of nivelleringslagen. Beide types contexten leveren bijna uitsluitend afgewerkte producten. Uitzonderlijk steekt er een halfproduct tussen, zoals in de afvalput onder het Steen. Boeiender zijn de sites waar resten van de productie worden aangetroffen. In korte tijd konden er twee worden onderzocht, weliswaar tijdens noodopgravingen: de Schoytestraat (1991) en de Steenhouwersvest (1993). Samen met vondsten van een derde, de St.-Jansvliet, waar geen onderzoek kon gebeuren, beschikken we over drie in elkaars buurt gelegen productieplaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AfvalcontextenHet belangrijkste vondstcomplex in kwantitatief opzicht werd aangetroffen bij de restauratie van het bisschoppelijk paleis aan de Schoenmarkt, vlak bij de Groenplaats en de kathedraal. Hier kwam in een stortlaag met allerlei bouwpuin een grote hoeveelheid tegels aan het licht. Oorspronkelijk hebben deze tegels de vloeren en wanden van het refugium van de abdij van Hemiksem versierd, dat in 1559 tot bisschoppelijke verblijfplaats werd omgevormd. Deze tegels kunnen zowel chronologisch als typologisch in verschillende groepen worden ondergebracht, maar het grootste aantal kan geïdentificeerd worden als Antwerpse producten uit de jaren 30 van de 16de eeuw. Het gaat enerzijds om tegels met figuratieve versiering, meestal dieren (Afb. 1), en anderzijds tegels met een ornamentale versiering (Afb. 2). De grote stylistische en iconografische verwantschap met de tegels uit de abdij van Herkenrode, is opvallend. Vermits deze laatste kunnen toegewezen worden aan het atelier van Guido Andries, zullen ook de tegels uit het bisschoppelijk paleis ongetwijfeld uit dezelfde werkplaats afkomstig zijn. Verder valt ook een grote verwantschap op met Italiaanse tegels en met deze van de kapel uit het kasteel The Vyne in Engeland, die eveneens afkomstig zijn uit het atelier van Guido Andries. Bij het materiaal uit het bisschoppelijk paleis bevinden zich ook verschillende tegels die deel uitmaakten van een tegeltableau. In één geval kon de afbeelding op de fragmenten van een klein tableau van negen tegels geïdentificeerd worden als een Calvariescène (Afb. 3). Het is één van de uitzonderlijke gevallen waarbij fragmenten van tegeltableaus opgegraven werden. De op deze site gevonden tegels bevestigen bovendien de rol van Guido Andries als leverancier van majolica aan prestieuze centra van politieke en religieuze aard. Een belangrijk geheel vormen de vondsten die tijdens opgravingen in het St.-Elisabethgasthuis aan het licht kwamen. Vooral het groot aandeel aan kruiken en zalfpotten in dit vondstcomplex maakt het tot een uitzonderlijk geheel. Eén van de mooiste voorbeelden is een typische siroopkan met een monochrome ‘a foglie’-versiering. Interessant zijn ook de kruiken en kruikjes met een monochroom of gevlekt blauw of paars oppervlak. Ze werden ook gevonden bij de opgravingen aan de Steenhouwersvest, waarop verder nog uitvoerig wordt teruggekomen. Meestal bestaat de majolica die in afvalcontexten aan het licht komt hoofdzakelijk uit borden en zalfpotten. Kommen, kruiken en andere vormtypes komen in veel kleiner aantallen voor. Een typisch, eerder rijk vondstcomplex wordt gevormd door de voorwerpen in majolica die in een afvalput in de Kaasstraat aangetroffen werden en te dateren zijn op het einde van de 16de eeuw. Enkele voorbeelden van borden zijn representatief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor deze context, onder meer met een schaakbordmotief, met ornamentele motieven of ook nog een bord met een ‘a frutti’-decoratie (Afb. 4). Uitzonderlijk in dit vondstcomplex zijn voorbeelden van zeer grote en slanke albarelli die een monochroom blauwe kleur hebben (Afb. 5). Typologisch lijken deze sterk verwant met Spaanse voorbeelden, maar of het om Antwerpse producten gaat is niet duidelijk. Onlangs werden ze ook bij opgravingen in
3. Fragment van een tegeltableau met Calvariescène, opgegraven in het Bisschoppelijk Paleis in Antwerpen (Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
4. Bord met een ‘a frutti’-versiering, opgegraven in de Kaasstraat in Antwerpen. (Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
de Engelse stad Colchester ontdekt. We beperken ons bij deze afvalcontexten tot de drie vermelde vindplaatsen: het bisschoppelijk paleis omwille van de uitzonderlijke vondst aan tegels, het St.-Elisabethziekenhuis, omdat er naar verhouding meer zalfpotten en siroopkannen werden ontdekt en de afvalput uit de Kaasstraat als een rijk, maar typisch, voorbeeld van huishoudelijk afval. Wat de identificatie van het vaatwerk uit de eerste helft van de 16de eeuw uit afvalcontexten betreft, hebben we vaak de neiging om een aantal bijzondere vormen als altaarvaasjes, kruiken of drinkschaaltjes tot deze productie te rekenen. Fragmenten van drinkschaaltjes in majolica werden onder meer aangetroffen in een onduidelijk te dateren context aan de Nationalestraat. Een tweede voorbeeld bevindt zich tussen het materiaal uit de Schoytestraat dat wat datering betreft, eerder thuishoort in het laatste kwart van de 16de en in het begin van de 17de eeuw. Fragmenten van zogenaamde altaarvaasjes worden buiten Antwerpen vaak tot de vroege majolicaproductie gerekend. Helaas werden tot op heden in Antwerpen relatief weinig voorbeelden opgegraven. Bij gebrek aan nauwkeurig gedateerde vondstcomplexen of productieafval uit deze periode, is het niet eenvoudig de vroege majolicaproductie te isoleren. Enkel door vergelijkend onderzoek en iconografische studie kunnen dateringselementen aangedragen worden. In de geschreven bronnen, meer bepaald de bestelling van een grote hoeveelheid ‘gemarmde potten’ bij Thomas van Minden in 1549, is wel sprake van voorwerpen in majolica, maar wordt niet duidelijk om welke vormen of om welke versiering het precies gaat. Vooraleer naar de productiesites over te stappen, dienen we als overgang nog te wijzen op een bijzonderheid bij de Antwerpse majolicavondsten. Het archeologisch onderzoek op meerdere sites in de binnenstad leverde occasioneel ook scherven van majolicabiscuits, met andere woorden van halfproducten. Deze vondsten bewijzen dat majolica ook onder de vorm van halfproducten in omloop was. Het aantal vondsten is te groot om op toeval te kunnen berusten. Ook in Italië zijn streken gekend waar halfproducten majolica circuleerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ProductiecontextenOp de site St.-Jansvliet werden bij graafwerken onder een keldervloer bij toeval tegels in rood aardewerk (afgewerkte producten, misbaksels), majolicategels (tweede keus, misbaksels, een halfproduct) en enkele proenen gevonden. Opmerkelijk hierbij zijn een aantal majolica kwadraattegels van opvallend slechte kwaliteit (doorgelopen kleuren en glazuur, blaasjesvorming in het glazuur) (Afb. 6) en enkele gave tegels in rood aardewerk met motieven als arabesken en slingers in witte slib die verwijzen naar gelijkaardige op majolicategels, o.a. met leeuwenkopmaskers. De misbaksels, de slechte kwaliteit en de proenen verwijzen naar een atelier. Volgens archiefonderzoek bevond het zich in het huis ‘De Tennen Pot’. Ach- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tereenvolgens waren volgende majolicabakkers er actief: van 1577 tot 1587 Guido II Andries en van 1587 tot 1613 Andries Eynhouts. Enkele tegels met de afbeelding van dieren hernemen de stylistische kenmerken van de oudere tegels uit de productie van de familie Andries. Daarnaast werden enkele tegels met florale motieven gevonden, evenals één exemplaar met arabesken. Deze vondst vormt het duidelijkste bewijs dat een type tegel dat vaak als een NoordNederlands
5. Hoge blauwe albarello, opgegraven in de Kaasstraat in Antwerpen.
(Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen) product wordt gezien perfect Antwerps kan zijn. Uiterst belangrijk was het onderzoek dat in 1993 kon uitgevoerd worden op een werf aan de Steenhouwersvest. Tijdens de graafwerkzaamheden konden de resten van een majolicaoven gelokaliseerd en onderzocht worden, dit in relatie tot een stortlaag waarin zich pottenbakkersafval bevond (Afb. 7). Op de technische aspecten van de productie komen we verder nog terug. Hier willen we enkel de productie kort bespreken. Uit historische bronnen kon achterhaald worden dat het pand waarin de oven zich bevond toebehoorde aan Lucas Andries, één van de zonen van Guido Andries. Waarschijnlijk moet de productie gedateerd worden in de periode na zijn inschrijving in het Sint-Lucasgilde (1556) en vóór Lucas het atelier van zijn vader overnam in 1562 of anders ten laatste vóór 1572, het tijdstip waarop hij zijn naar Londen uitgeweken broer Jasper volgt. Deze historische gegevens geven onmiddellijk een nauwkeurige datering van het opgegraven productieafval in het derde kwart van de 16de eeuw. Het afval bestaat uit halfproducten (de zgn. biscuits), misbaksels en hulpstukken uit de oven. Uit het opgegraven materiaal blijkt dat driekwart van de productie bestond uit borden. De albarelli vertegenwoordigen ongeveer 10 procent en de overige vormen (kruiken, kommen en tegels) slechts enkele procenten van de totale productie. Elk vaatwerktype vertoont daarenboven een grote uniformiteit. Alle borden zijn te herleiden tot één basistype met daarbinnen een aantal varianten. Hetzelfde geldt voor de albarelli en de kommen. Helaas bestond het merendeel van het pottenbakkersafval uit ongeglazuurde halfproducten. Het aantal fragmenten van afgewerkte producten met versiering is relatief klein. De informatie over de gebruikte versieringstechnieken en motieven is daardoor beperkt. Bij wijze van voorbeeld kunnen we alleen enkele typische motieven aanhalen. Zo is er onder meer het voorkomen van versieringen in graffitotechniek. Op de blauwe ondergrond zijn in meerdere gevallen eenvoudige decoratieve elementen aangebracht, zowel op tegels als borden. Opvallend is ook de aanwezigheid van drie parallelle, schuin geplaatste streepjes, vaak afgeboord met een lichtblauwe of gele band. Dit motief vinden we op tal van majolicavondsten uit de Antwerpse bodem. De kruikfragmenten zijn versierd met een monochroom blauwe of mangaankleur met een vlekkerig uitzicht. Andere fragmenten zijn voorzien van over elkaar aangebrachte strepen blauw, mangaan en bruin. Dit versieringstype kan ongetwijfeld in verband worden gebracht met de ‘gemarmde potten’ beschreven in 1549 in een bestelling van meer dan twintigduizend potten bij vijf Antwerpse majolicabakkers. Enkele tegels
6. Kwadraattegel met de voorstelling van een dier, opgegraven in St.-Jansvliet. (Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
vertonen interessante motieven. Drie fragmenten zijn versierd met leeuwenkoppen, omringd door fruit en bladeren. Dit motief komt op Antwerpse majolica voor van omstreeks 1540. Leeuwenkoppen met slingers werden als afboording gebruikt voor de bekende oogtegels die als vloertegels in het Nassaukasteel van Breda werden aangebracht
7. Kruik en bord (halfproducten) opgegraven in de Schoytestraat. (Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een Antwerps product van omstreeks 1530 zijn. Een muurtegel met leeuwenmasker van omstreeks 1550 is bewaard in het Museum Vleeshuis (Afb. 8). Deze tegel hoort bij dezelfde productie: het gebruikte model is sterk gelijkend, zelfs bijna identiek. De tegels van de Steenhouwersvest zijn waarschijnlijk tweede keus, misschien zelfs misbaksels, wat de eerder grove uitwerking zou verklaren. We weten dat het atelier ‘Den Salm’ luxeproducten
8. Tegels met de voorstelling van een leeuwenkop uit het Vleeshuismuseum in Antwerpen.
(Foto: Antwerpen, Museum Vleeshuis) vervaardigde, meestal besteld door adel en geestelijkheid. Het pottenbakkersafval van de Steenhouwersvest wijst erop dat naast een prestigeproductie de familie Andries ook meer gewone producten vervaardigde die dan bestemd waren voor een doorsneepubliek. Een laatste site waar productieafval teruggevonden werd vormt een terrein aan de Schoytestraat. De opgraving dateert van 1991 en betekende op dat ogenblik de eerste vondst van een relatief grote hoeveelheid afval van een majolicabakker. De grootste problemen met betrekking tot de verwerking van het materiaal waren de onduidelijke chronologie en het probleem van de identificatie van het atelier waaruit het afval afkomstig kon zijn. Zowel de opgravingscontext als de typologie maken een datering van dit materiaal in het laatste kwart van de 16de en het eerste kwart van de 17de eeuw waarschijnlijk. Net als bij de vondsten uit de Steenhouwersvest bestaat het pottenbakkersafval uit fragmenten van halfproducten, uit misbaksels en uit hulpstukken die in de oven gebruikt werden. Bekijken we de typologische indeling van het materiaal dan blijkt dit grote overeenkomst met dat van de Steenhouwersvest te vertonen. Bijna driekwart van de vondsten bestaat uit borden, gevolgd door zo'n tien procent zalfpotten en tegels en slechts occasioneel enkele kommen, kruiken of minder gebruikelijke vormen, zoals drinkschaaltjes. De chronologie van het verzamelde materiaal strekt zich uit over een langere periode dan bij het materiaal van de Steenhouwersvest. Typologisch kan ongeveer de helft van de borden geïdentificeerd worden als een vroeg type, verwant met de productie uit de Steenhouwersvest, de andere helft als een later type. De versiering op misbaksels en op fragmenten van afgewerkte producten werd tot op heden niet in detail bestudeerd. Belangrijk voor de kennis van de gebruikte motieven en versieringstechnieken zijn een reeks voorwerpen in majolica die geen echt pottenbakkersafval zijn, maar wel in dezelfde vondstcomplexen opdoken. De kans is dus groot dat deze voorwerpen deel uitmaakten van dezelfde productie. Zeer belangrijk was de vondst van enkele fragmenten van echte misbaksels met Chinese motieven. Van deze motieven wordt vaak aangenomen dat het een typische Noord-Nederlandse innovatie is als reactie op de massale import van Chinees porselein. Het feit dat deze motieven reeds opduiken te Antwerpen in een context die nog uit het eerste kwart van de 17de eeuw dateert, bewijst niet alleen dat tot in de 17de eeuw in Antwerpen nog majolica werd geproduceerd, maar dat de concurrentie van het porselein zich ook hier deed voelen en de pottenbakkers een vernieuwd en aangepast product op de markt probeerden te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het productieprocesTen slotte moet nog één belangrijk onderwerp, namelijk het productieproces en een aantal technische aspecten, besproken worden. Van uitzonderlijk belang was in dit verband opnieuw de opgraving van de resten van een majolicaoven aan de Steenhouwersvest. Spijtig genoeg kon maar een stuk van de oven opgegraven worden (Afb. 9). Onder een meer recente baksteenvloer werd de onderkant van de oven vrijgelegd waarvan de muren slechts tot op een hoogte van 25 cm bewaard gebleven waren. De binnenzijde van de muren, evenals de bevloering onder de oven, toont duidelijke sporen van verbranding evenals een
9. Tekening van een majolica-oven, opgravingen in de Steenhouwersvest in Antwerpen. (Tekening: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
glasachtige laag van glazuurneerslag. Alhoewel de totale grootte van de oven niet kon vastgesteld worden, kunnen we deze vergelijken met een aantal historische gegevens. Van de oven van Guido II Andries, gelegen aan de Oever, kennen we de afmetingen: ongeveer 2,30 m breed en 2,90 m lang en hoog. De afmetingen van de oven van Lucas Andries op de Steenhouwersvest zijn te vergelijken met die van majolicaovens uit Italië. Zoals Piccolpasso vermeldt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruiken de Italiaanse majolicabakkers gewoonlijk ovens van vijf voet breed op zes voet hoog. De tekening uit zijn werk is een mooie illustratie van een oven in volle activiteit. Een gelijkaardige oven is ook in Deventer ontdekt. Majolica is in principe een witbakkende aardewerksoort. Toch bestaat driekwart van het pottenbakkersafval uit de Steenhouwersvest uit fragmenten roodbakkend aardewerk. Deze kleurvarianten kunnen op twee wijzen veroorzaakt
10. Kannetje uit een afvalput. (Stadsparking)
(Foto: Antwerpen, Afd. Opgravingen)
11. Tegeltableau met de voorstelling van de ‘Val van Saulus’ uit het Vleeshuismuseum in Antwerpen.
worden. Enerzijds is het de gewoonte dat de pottenbakker meerdere soorten klei mengde, bijvoorbeeld een goedkopere rode klei met een ingevoerde meer witte klei. Anderzijds blijkt bij experimenteel onderzoek dat de rode biscuits na een tweede bakking op 1050 oC eveneens een witte kleur krijgen. De manier waarop het aardewerk gedraaid wordt, vertoont opnieuw zeer duidelijke overeenkomsten met die uit het boek van Piccolpasso. De albarelli worden gedraaid op een licht bolle draaischijf, waarvan hun concave bodem getuigt. Anderzijds toont de basis van kleine zalfpotten een soort spiraalvormige navel. Waarschijnlijk betreft het sporen van een metalen blad waarmee het voorwerp werd losgemaakt van de draaitafel. Deze werkwijze wordt in de verhandeling van Piccolpasso duidelijk afgebeeld. De manier waarop borden gedraaid en de standring gevormd werden, vertoont eveneens overeenkomsten met de Italiaanse voorbeelden. Tussen de opgravingsvondsten werden hulpstukken aangetroffen gebruikt bij het bakken van de voorwerpen in de oven: kleirolletjes, proenen, fragmenten van kokers en tegels van rood aardewerk. Kleirolletjes werden gebruikt om bij het vullen van de oven te beletten dat de geglazuurde tegels elkaar raken. Gelijkaardige rolletjes steken ook tussen het pottenbakkersafval van de Schoytestraat. Proenen dienden als steun tussen borden, schotels en kommen. Ze vertonen geen uniformiteit, maar werden naar gelang de noodzaak in verschillende formaten gemaakt. Opmerkelijk zijn de - zeer fragmentaire - resten van kokers. Het zijn cilinders waarbinnen borden, schotels en kommen werden gestapeld om ze tegen rechtstreeks contact met het vuur en de vlammen te beschermen. Ze zijn op onregelmatige plaatsen doorboord met ovale en in mindere mate hoekige openingen. Hun vorm onderscheidt ze duidelijk van de latere kokers met driehoekige openingen uit de Noordelijke Nederlanden. Ze tonen wel gelijkenis met deze afgebeeld bij Piccolpasso, die openingen met verschillende geometrische vormen toont. Tussen het pottenbakkersafval steken er ook dakpannen die in de oven bij het stapelen werden gebruikt. Hierop wijzen de aanwezige baksporen en het glazuur. Het onderzoek van de resten van de oven bevestigt de duidelijke Italiaanse invloed bij de majolicaproductie aan de Steenhouwersvest. Deze invloed is te merken zowel aan de vorm van de oven als in de productietechnieken, maar ook op het niveau van de vormen en de versiering waarbij werd geput uit een vocabularium gemeenschappelijk bij de productiecentra in Italië. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit (Afb. 10)Rest ons nog enkele conclusies te formuleren. Het stadsarcheologisch onderzoek van de laatste jaren heeft onze kennis van de Antwerpse majolicaproductie duidelijk in een stroomversnelling gebracht. Meer inzicht in typologie en versiering en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de technische aspecten van de productie waren een welkome aanvulling op de rijke hoeveelheid historische informatie. De archeologische gegevens leidden zelfs tot de identificatie van nieuwe ateliers. De Antwerpse majolicaproductie is het succesverhaal van enkele uitgeweken Italianen die zich niet alleen een vaste plaats op de keramiekmarkt wisten te verwerven, maar de ontwikkeling van de keramiekproductie in de Nederlanden zeer
12. Een zestiende-eeuws papkommetje in majolica. (Antwerpen, Maagdenhuis)
sterk hebben beïnvloed. De cruciale rol die Antwerpen hierbij speelde als katalysator en doorgeefluik van de nieuwe technieken, ook buiten de Nederlanden, kan niet genoeg worden onderstreept. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix:Proeve van toeschrijving producten aan een bepaald atelier.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Recente bibliografie
|
|