| |
| |
| |
Hugo Thoen en Robert Nouwen
De productie van Gallo-Romeins aardewerk bij de Tungri, de Nervii en de Menapii
‘Met de romanisering werd Noord-Gallië geconfronteerd met twee belangrijke technische innovaties op het vlak van de productie van aardewerk: het gebruik van de draaischijf en een meer geperfectioneerde oven.’
| |
Van Keltische naar Gallo-Romeinse samenleving
De verovering van Gallië door C. Iulius Caesar en de organisatie ervan door keizer Augustus betekende een ware omwenteling voor de regio die nu Vlaanderen wordt genoemd. Sindsdien maakte de streek deel uit van het immense Imperium Romanum. En dit bleef niet zonder gevolgen! Langs de Rijngrens bouwden de Romeinen een geweldige verdedigingslinie uit. Duizenden militairen werden er gekazerneerd. Talrijke jonge mannen werden hier als soldaten bij de hulptroepen ingelijfd. De nieuwe rijksgebieden werden vakkundig georganiseerd. Zij werden administratief ingedeeld in provincies en bestuursdistricten of civitates. Als onderdeel van de Romeinse organisatie werd een uitgestrekt wegennet aangelegd, waarlangs zich belangrijke agglomeraties of vici zouden ontwikkelen. Atuatuca groeide uit tot een stad, het municipium Tungrorum. Castellum Menapiorum, het huidige Cassel (Nord) werd de hoofdplaats der Menapii, Bagacum of Bavai (Nord) van het bestuursdistrict der Nervii. De Romeinse militairen brachten nieuwe gewoonten en technieken met zich mee. Hun dagelijkse gebruiksgoederen getuigden van een smaak die de mensen hier niet kenden. Kortom, de lokale bevolking werd geconfronteerd met de Romeinse beschaving. Onder impuls van het Romeinse bestuur trok het romaniseringsproces zich langzaam op gang. De inheemse cultuur ontwikkelde zich tot de Gallo-Romeinse.
De ontwikkeling die hier zo summier wordt geschetst, is duidelijk waarneembaar in het aardewerk dat in al de Gallo-Romeinse nederzettingen van de civitates der Tungri, Nervii en Menapii wordt teruggevonden. Het kent een grote diversiteit. Steeds geïmporteerd is de terra sigillata, het luxeaardewerk bij uitstek. Het onderscheidt zich van het gewone aardewerk vooral door de kleur, die varieert van diep glanzend bruinrood tot roodoranje, door de versieringsmotieven en de algemene zuivere afwerking. Andere luxewaar is het zogenaamde Belgisch aardewerk ( terra rubra en terra nigra), de diverse categorieën van gevernist, beschilderd, gebronsd en gemarmerd aardewerk, evenals (de weinig voorkomende) geglazuurde waar. Ook dit luxeaardewerk is grotendeels importwaar, vooral afkomstig uit het Rijnland en de Moezelstreek, tevens uit verscheidene centra in Frankrijk. Daarnaast treft men een grote variatie gewoon gebruiksaardewerk aan: kookpotten, kommen, borden, kruiken, kannen en bekers. Veel soorten gewoon aardewerk werden vooral ter plaatse geproduceerd.
Verspreidingskaart van de in de tekst vermelde vindplaatsen: 1 Braives, 2 Grobbendonk, 3 Harelbeke, 4 Heerlen, 5 Kontich, 6 Kortrijk, 7 Melden, 8 Nevele, 9 Sint-Denijs-Westrem, 10 Sint-Martens-Latem, 11 Tienen, 12 Tongeren, 13 Velzeke, 14 Waasmunster, 15 Wervik.
Naar dit aardewerk zal onze aandacht uitgaan.
| |
Technische innovaties...
Met de romanisering werd de bevolking in Noord-Gallië geconfronteerd met twee belangrijke technische innovaties op het vlak van de productie van aardewerk. Het gebruik van de draaischijf liet toe nieuwe ‘Romeinse’ vormen te creëren die fundamenteel verschilden van de lokale traditionele vormenschat. Op de tweede
| |
| |
Reconstructietekening van de pottenbakkersoven van Kontich: 1 stookkuil, 2 stookkanaal, 3 stookkamer of haard, 4 bakkamer, 5 tong, 6 rooster of bakplaat. (Tekening AVRA en IAP; uit H. Verbeeck, 1993)
plaats werd een meer geperfectioneerde oven geïntroduceerd, waarin men aardewerk in een gesloten bakkamer kon bakken. Dit liet niet alleen een hogere temperatuur maar ook een bakking in zuurstofrijke (oxidatie) en zuurstofarme (reductie) atmosfeer toe.
Potten in ‘kustaardewerk’ uit het grafveld van Oudenburg. (Opgravingen IAP)
Een Gallo-Romeinse pottenbakkersvorm bestond in essentie uit drie delen: een stookkuil, een stookkanaal en de eigenlijke oven. De oven zelf was onderverdeeld in een bakkamer en een onderliggende stookkamer of haard. Het vaatwerk werd opgestapeld op een doorboorde bakplaat of rooster. Stookkun, stookkanaal en naara werden in de bodem uitgegraven. Bovengronds had de oven het uitzicht van een koepel uit klei. Tijdens het bakken kon de temperatuur oplopen tot 900 à 1000 graden. Wanneer de pottenbakkersoven niet langer voldeed, werden koepel en ovenplaat afgebroken en werd de vrijgekomen kuil met afval volgestort.
| |
... en traditioneel ambacht
Tijdens de 1ste eeuw van onze jaartelling gebruikte de autochtone landelijke bevolking rond Tongeren lokaal geproduceerd aardewerk dat terugging op tradities uit de late ijzertijd (La Tène-periode). Ondermeer bij het onderzoek van de villa's in Zuid-Limburg vonden archeologen handgevormd aardewerk. Een gelijkaardige situatie stelt men vast bij de keramiek aangetroffen in de Haspengouwse tumuli. In de civitas Nerviorum en de civitas Menapiorum vindt men hetzelfde beeld.
Het gaat om kommen en potten in grijsbruine tot grauwe klei, verschraald (dit is vermengd) met grof zand, organisch materiaal en/of potgruis, en meestal uitgevoerd in een vrij poreus baksel. Het doorgaans dikwandige aardewerk werd soms op een boetseer- of draaischijf bijgedraaid. Borstel- of kamstrepen, vingernagelindrukken, groeflijntjes, gladding en glacering zijn de meest voorkomende versieringswijzen. Wegens de traditionele behandeling van de klei en vanwege de primitieve bakwijze en versiering werd dit aardewerk vroeger in de voor-Romeinse tijd gesitueerd. Hoewel dit zogenaamd ‘prehistorisch aardewerk’ volop in het teken staat van de tradities van de late La Tène-periode, bleef dit handgevormde aardewerk in bepaalde regio's nog lange tijd in gebruik, onder meer in de civitas Menapiorum, waar het nog voorkomt tot in volle derde eeuw. Recente informatie voor de kuststreek, het Meetjesland en de regio tussen Leie en Schelde wijzen er zelfs op dat de productie van handgevormde waar in vergelijking met het gedraaide aardewerk in de loop van de 3de eeuw nog toenam. Dit wijst ongetwijfeld op een economische recessie, karakteristiek voor het einde van de hoge Keizertijd.
Tijdens de late Keizertijd stelt men een heropleving vast van het traditioneel ambacht. Tegelijk wordt de laat-Romeinse samenleving geconfronteerd met een nieuw element: de invloed van de Germaanse wereld. De germanisering van onze gewesten, die een aanvang neemt op het eind van de 3de eeuw en zich gestaag zal doorzetten in de loop van de 4de eeuw, vertaalt zich ook in de aardewerkvormen en -technieken. Tekenend hiervoor is de introductie van handgemaakt Germaans aardewerk, dat volgens mineralogisch onderzoek van de
| |
| |
Grondplan oven van Waasmunster-Pontrave. (Tekening ADW; uit ADW Jaarverslag 1992).
klei afkomstig is uit de Over-Rijn en getuigt van de vroegste Frankische landname van onze gewesten.
| |
Lokale pottenbakkersateliers...
De aanwezigheid van aardewerkindustrie kan men op twee manieren vaststellen: via pottenbakkersovens en/of door de aanwezigheid van misbaksels. Men mag er van uitgaan dat in de talrijke Noord-Gallische centra van enige omvang een belangrijke aardewerkproductie is geweest. Bekende voorbeelden zijn: Keulen, Trier, Heerlen, Nijmegen, Bavai, Braives, Liberchies... Ook in Vlaanderen hadden de meeste centra een plaatselijke aardewerkproductie, zowel bij de Tungri (de stad Tongeren zelf en de vici van Tienen, Grobbendonk, Kontich), de Menapii (vici Waasmunster-Pontrave, Wervik) als bij de Nervii (vicus Velzeke). Doch lang niet overal heeft men sporen van pottenbakkersateliers teruggevonden. Daarom kan men de productie van sommige types aardewerk enkel lokaliseren op grond van hun verspreiding. Op die manier kunnen immers meerdere groepen lokaal of regionaal geproduceerd aardewerk worden onderscheiden. Voorbeelden zijn onder meer de in de Scheldevallei talrijk voorkomende rode amforen en het zogenaamde kustaardewerk.
In Tongeren (Atuatuca Tungrorum) is enige productie van aarden vaatwerk geattesteerd. Langs de Oude Kerkhofweg en de Linderstraat werden resten van pottenbakkersovens evenals misbaksels teruggevonden. Kenmerkend zijn de zogenaamde Tongerse bekers, waarvan de productie langs de Oude Kerkhofweg werd vastgesteld. Het zijn ruwwandige tonvormige bekers met een eivormig profiel en gebakken in een bruingrijze klei. Zij worden gedateerd vanaf het laatste derde van de 2de tot in het begin van de 4de eeuw. Ruwwandige kommen met naar binnen verdikte rand werden waarschijnlijk in dezelfde ateliers gebakken. Het betreft imitaties van de bekende importwaar uit de Eifelstreek.
Typisch voor het Midden-Maasgebied zijn de Haspengouwse kruiken. De productie hiervan werd in Tienen en verder ook in Braives (provincie Luik) en Heerlen (Nederlands-Limburg) geattesteerd. Ze worden zo genoemd omdat zij overvloedig in de Romeinse villa's, grafvelden en nederzettingen van Haspengouw worden weergevonden. Kenmerkend voor deze producten, die vooral tussen het midden van de 2de en het midden van de 3de eeuw werden vervaardigd, is het bolronde tot peervormige buikprofiel en de insnoering van de tuit. Deze gladwandige kruiken werden in witte tot geelwitte klei gebakken. Ook iets zandige geelbruine of fijne oranjebruine klei werd aangewend. Licht ruwwandige producten in een wat grijze klei komen zelden voor.
Een belangrijk atelier van aardewerkproductie
Selectie van terra nigra-vaatwerk uit de oven van Kontich. (Museum Kontich; tekening IAP; uit H. Verbeeck, 1993; schaal 1:3)
kon in 1981-82 worden onderzocht bij het station in Tienen. De goed bewaarde pottenbakkersoven met ronde stookkamer en de naburige afvalkuilen en werkplaatsen leverden een groot aantal misbaksels op van gewoon aardewerk, vervaardigd in een geelbeige tot lichtoranje klei, verschraald met kwartszand en potgruis. De opvallend grote verscheidenheid van gewoon aardewerk omvat o.m. verschillende types van borden, kommen, kookpotten en kruiken, verder ook bekers, deksels en zelfs mortaria (wrijfschalen), rookschaaltjes en zogenaamde honingpotten. Opmerkelijk is de imitatie van Rijnlands gevernist aardewerk en Eifelwaar. De hoofdactiviteit kan worden gesitueerd tussen het einde van de 2de en het midden van de 3de eeuw. In de jaren 1937-39 werd op de plaats Schelpheuvel tijdens bouwwerken een gelijkaardig atelier aangetroffen, dat in hoofdzaak in de 2de eeuw wordt gedateerd. Hoewel het hier een oude vondst betreft, blijkt uit de voorhanden gegevens dat het om een gelijkaardige productie gaat, bestaande uit rookschaaltjes, snavelkruiken, kleine vaasjes en wellicht zelfs terracotta-lampen. Behalve de vicus zelf behoorden de villa's rond Tienen tot de regionale afzetmarkt.
In de artisanale wijk van de vicus van Grobbendonk waar eerder talrijke overblijfselen van smidse-activiteiten werden ontdekt, kwam in 1966 een ronde pottenbakkersoven aan het licht, waarvan de
| |
| |
Tongerse bekers. (Gallo-Romeins Museum Tongeren)
stookkuil, het stookkanaal en de haard misbaksels bevatten van oxiderend gebakken gewoon aardewerk. Overheersend zijn een eenvoudig kookpot- en komtype, geproduceerd voor de plaatselijke afzetmarkt, zoals de grafgiften van het nabijgelegen grafveldje getuigen. Dit atelier was werkzaam op het eind van de 2de eeuw.
In 1985 werd tijdens archeologisch onderzoek in Kontich een pottenbakkersoven ontdekt, waarvan de stookkuil, het stookkanaal en de eigenlijke haard goed identificeerbaar waren. In een klein rechthoekig gebouwtje op de westrand van de vicus werd het ‘atelier’ van de pottenbakker
Haspengouwse kruiken. (Gallo-Romeins Museum Tongeren)
herkend. In de oven vonden archeologen nog een vijfendertigtal stuks aardewerk, dat in twee pakketten werd aangetroffen: onderaan terra nigra-vaatwerk en erboven het gewone, licht ruwwandige aardewerk, gebakken in een bruine tot okerbruine klei. Wij mogen aannemen dat het atelier, dat volgens het vormengoed werkzaam was in het laatste kwart van de 1ste tot in het begin van de 2de eeuw, voornamelijk op de lokale markt was gericht.
In de artisanale zone van de vicus van Waasmunster-Pontrave, omwille van het brandgevaar wat verwijderd van de woonzone, werd in 1992 door de Archeologische Dienst Waasland een vrij goed bewaarde pottenbakkersoven ontdekt met rechthoekige stookkuil, stookkanaal en ronde haard met centrale tong. In de haard bevonden zich talrijke misbaksels van terra nigra-achtige ceramiek, die wijzen op een productie tijdens de tweede helft van de late tot in het begin van de tweede eeuw. Men veronderstelt dat deze producten in de eerste plaats bestemd waren voor lokaal gebruik.
Bij een onderzoek in 1950 door de Nationale Dienst voor Opgravingen in Wervik werden belangrijke overblijfselen van de Romeinse vicus Viroviacum aangesneden op het Sint-Janshospitaal en de nabij gelegen Steenakker. Hierbij kwam onder meer een goed bewaarde pottenbakkersoven aan het licht met ronde stookkuil, stookkanaal en ronde haard waarin zich een tongvormige steun aftekende. Stratigrafisch behoort de oven tot de oudste fase van de vicus, die rond het midden van de 1ste eeuw kan worden gedateerd. Enkele afvalkuilen die bij deze structuur aansluiten bevatten terra rubra, wat deze vroege datering schijnt te bevestigen. Een misbaksel in verwante techniek wijst trouwens op de productie van dit oxiderend rood gebakken Belgisch aardewerk.
Over de productie van aarden vaatwerk in het Vlaamse gedeelte van de civitas Nerviorum ten slotte komen de jongste jaren ook gegevens aan het licht in de vicus Velzeke. Pottenbakkersactiviteit wordt er ondermeer geattesteerd door de aanwezigheid van misbaksels van kleine rode kruikjes. Ze zijn hoofdzakelijk afkomstig uit een 2de-eeuwse context. Ook voor het grijze, zowel hardgemaakte als gedraaide aardewerk, wordt een lokale oorsprong verondersteld.
| |
... en regionale afzetmarkt
Hoewel langs de kust nog geen pottenbakkersovens werden weergevonden is het zogenaamde kustaardewerk zo karakteristiek dat dit gebruiksvaatwerk vroeger als ‘Menapisch aardewerk’ werd omschreven en op basis van de ‘prehistorische’ techniek en versieringswijze vaak in de voor-Romeinse tijd werd gedateerd.
Typologisch gaat het voornamelijk om kookpotten, kommen, bekers, borden en deksels in grijs reducerend gebakken aardewerk, veelal handgemaakt. Vaak zijn de potten overdadig versierd met allerlei motieven zoals kamversiering, vingerindrukken, lijnpatronen, gladding of glacering, enz. Hierdoor werd een grote variatie bekomen. Dit aardewerk werd vanaf ca. 70 tot ca. 270, het einde van de Romeinse occupatie van de kustvlakte, geproduceerd.
Het verspreidingspatroon van onder meer de ‘kookpotten’ bestrijkt het hele Bel- | |
| |
gische, Noord-Franse en Zuid-Nederlandse kustgebied en de aangrenzende regio. Het is ons inziens dan ook zeer de vraag of deze potten werden verhandeld om de inhoud dan wel om de pot zelf, waarbij uiteraard in de eerste plaats wordt gedacht aan een typisch lokaal kustproduct.
Een andere technisch en typologisch duidelijk definieerbare groep die een nog grotere verspreiding kende, zijn de rode amforen, waarvan het productiegebied vermoedelijk in de Scheldevallei moet worden gesitueerd. Het zijn grote kruiken, in een oxiderende oranjerode tot bruinrode klei gebakken, doch met een grijze tot blauwgrijze kern. Bij vele stukken zijn op de buitenwand nog restanten zichtbaar van een bleke sliblaag. De randprofielen vertonen een grote verscheidenheid en bootsen onder meer de typische lipvormen na van mediterrane olijfolie-, wijn- en vissausamforen. De meeste randvormen wijken echter af van deze zuidelijke amforentypes.
Het verspreidingsgebied omvat vooral Oost- en West-Vlaanderen, maar ook op de sites in het Nederlandse rivierengebied komen de rode amforen zeer talrijk voor. De hoofdproductie kan in de 2de eeuw worden gesitueerd.
Technisch is er een grote overeenkomst met de voor het Waasland beschreven productie in Rupeliaanse klei. Anderzijds komt dit materiaal ook talrijk voor in zuidelijk Oost-Vlaanderen, onder meer in Velzeke en in Melden, vlakbij de Schelde gelegen. Het is tevens opmerkelijk dat deze beide sites de enige plaatsen zijn waar gestempelde producten aan het licht kwamen, namelijk arcvs fecit (= ‘Arcus heeft dit gemaakt’) en [...]dica in Melden, ivstvs fecit (= ‘Iustus heeft dit gemaakt’) in Velzeke. Daar momenteel nog geen ovens gekend zijn en wij evenmin over misbaksels beschikken, kunnen we slechts gissen naar de plaats of plaatsen waar deze rode amforen werden geproduceerd. Misschien kan kleianalyse hier enig uitsluitsel brengen. De ervaring heeft echter geleerd dat onze Vlaamse kleisoorten niet zeer geschikt zijn voor herkomstbepaling van aardewerk.
Ook over de inhoud, met name de vloeistof die in deze recipiënten werd vervoerd, tast men voorlopig nog volledig in het duister. Weliswaar is het verleidelijk in navolging van de mediterrane amforen voor transport van olie, wijn en vissaus ook imitaties van deze amforen voor lokaal geproduceerde Noord-Gallische olie, wijn en vissaus te veronderstellen. Eventueel zou zelfs kunnen worden gedacht aan overslag van mediterrane goederen voor regionaal transport. Maar zelfs dan blijft nog de vraag naar de inhoud van de andere types van amforen, die toch nog altijd de overgrote meerderheid uitmaken. Recent werd
Kleuropname van de oven van Tienen-Station in situ. (Opgravingen 1981; copyright Stedelijk Museum Tienen)
hiervoor een theorie gelanceerd die eerder denkt aan het vervoer (en dus export vanuit de Scheldevallei naar o.m. het Nederlandse
Rode amforen van Tielrode. (Stedelijke Musea Sint-Niklaas)
rivierengebied!) van een lokale honingdrank of bier, sterk gegeerd door het leger en de burgerij.
| |
| |
Gestempeld oor ‘ivstvs fecit’ van rode amfoor gevonden te Velzeke. (Verzameling pamzov, Velzeke)
| |
Besluit
De in Vlaanderen geproduceerde Gallo-Romeinse keramiek vertoont een vrij rijke vormenschat en een grote variatie aan kwaliteit. De combinatie van traditioneel ambacht en Romeinse technieken liggen hier ongetwijfeld aan de basis.
Van deze plaatselijke productie leverde de zogenaamde Belgische waar, zowel in rode oxiderende uitvoering (terra rubra) als in zwarte reducerende techniek (terra nigra) wel de mooiste producten op. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat dit luxeaardewerkproduct in de behoeften moest voorzien van de gegoede klasse van vici zoals Wervik, Waasmunster-Pontrave en Kontich. Een zeer karakteristieke productie zijn de imitaties van geverniste bekers in het atelier van Tienen-Station.
Dat in de vici niet alleen luxeaardewerk maar ook een zeer gevarieerd gamma aan gebruiksaardewerk werd vervaardigd, bewijst de productie van kruikjes in Velzeke, kookpotten en kommen in Grobbendonk en in Kontich en van borden, kookpotten, kommen, kruiken, mortaria, bekers, deksels, vaasjes, rookschaaltjes, ‘honingpotten’ en lampen in Tienen. Ditzelfde kan ook worden gezegd van de Tongerse bekers en de Haspengouwse kruiken, talrijk aanwezig in de Tongerse grafvelden en de rijke Haspengouwse tumuli. Interessant voor de organisatie van de ateliers is de productie in Kontich van zowel luxe- als gebruiksaardewerk. Opmerkelijk is de rijke verscheidenheid van gebruiksaardewerk vervaardigd in de ateliers van Tienen.
Zeer intrigerend zijn ten slotte de regionale aardewerkgroepen zoals het kustaardewerk en de rode amforen, waarvan het economisch belang allerminst mag worden onderschat, maar waarvoor momenteel nog alle aanwijzingen voor preciese lokalisatie van de ateliers ontbreken. Toch heeft de studie van het gewone gebruiksaardewerk in Vlaanderen een enorme achterstand opgelopen in vergelijking met de importkeramiek, waarbij de studie van de terra sigillata - het dateringsmiddel van de Provinciaal-Romeinse archeologie bij uitstek - uiteraard de kroon spant. Nieuwe vondsten van misbaksels van Gallo-Romeins aardewerk, de jongste jaren onder meer gesignaleerd in West-(Harelbeke, Kortrijk) en Oost-Vlaanderen (Melden, Nevele, Sint-Martens-Latem, Sint-Denijs-Westrem) laten echter het beste verhopen voor de toekomst!
| |
Dankwoord
De auteurs willen graag hun welgemeende dank uitspreken tegenover volgende personen, voor de bereidwillige medewerking en het verschaffen van informatie: de Heren M. Rogge, K. Braeckman en G. De Mulder (pamzov), W. De Clercq en J. Deschieter (rug), E. Cools (Oostende), R. Van Hove (adw), F. Vander Gucht (koklw), G. Cuyt en H. Verbeeck (avra), S. Thomas (het Toreke, Tienen), Y. Hollevoet en G. De Boe (iap), Mevr. D. Horemans (Grobbendonk).
| |
Bibliografie
F. Brenders & G. Cuyt (red.), 1988, Van beschaving tot opgraving. 25 jaar archeologisch onderzoek rond Antwerpen door de Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archaeologie, Antwerpen; |
P. De Paepe & L. Van Impe, 1991. Historical context and Provenancing of Late Roman hand-made Pottery from Belgium, The Netherlands and Germany, in Archeologie in Vlaanderen, I, pp. 145-180; |
H. Goeminne, 1970, Opgravingen in de Romeinse vicus te Wervik. (= Archaeologia Belgica, 117), Brussel; |
Y. Hollevoet, 1992. Speuren onder het sportveld. Romeinse en middeleeuwse sporen ten zuiden van de Stedebeek te Oudenburg (prov. West-Vlaanderen). Interim-verslag 1990-1992, in Archeologie in Vlaanderen, II, pp. 195-207; |
Y. Hollevoet, 1993, Ver(r)assingen in een verkaveling. Romeins grafveld te Oudenburg (prov. West-Vlaanderen). Interimverslag, in Archeologie in Vlaanderen, III, pp. 207-216; |
P. Janssens & H. De Greef, 1966, De romeinse vicus te Grobbendonk, in Archeologie, 1996-2, pp. 61-62 en pl. VI, a; |
D. Lamarcq & M. Rogge, 1996, De Taalgrens. Van de oude tot de nieuwe Belgen, Leuven; |
J. M(ertens), 1966, Grobbendonk: pottenbakkersoven, in Archeologie, 1966-1, pp. 11-12; |
J. Mertens, 1972, Tienen, een Gallo-Romeinse nederzetting, in Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en omgeving, XII, pp. 113-162 (= Acta Archaeologica Lovaniensia, 5); |
M. Rogge & K. Braeckman, 1995, De Gallo-Romeinse en vroeg-middeleeuwse vondsten uit het Scheldealluvium te Oudenaarde-Melden, in Archeologische Kroniek van Zuid-Oost-Vlaanderen, Bijdragen, IV. Zottegem, pp. 197-258; |
P. Stuart & M.E.Th. De Grooth (red.), 1987, Langs de weg, Heerlen/Maastricht; |
H. Thoen, 1977, Artisanat et industrie, in Les Dossiers de l'Archeologie, 21, Paris, pp. 45-55; |
H. Thoen (red.), 1987, De Romeinen langs de Vlaamse kust, (Brussel); |
H. Thoen (red.), 1989, Temse en de Schelde. Van IJstijd tot Romeinen, Brussel; |
H. Thoen & F. Vermeulen, Phasen der Germanisierung in Flandern in der mittel- und spätrömischen Zeit, in C. Bridger, K.-J. Gilles, M. Luik & M. Struck (eds.), 1996, Neue Untersuchungen zu spätrömischen Befestigungsanlagen in den Rhein- und Donauprovinzen. (= British Archaeological Reports, International Series,?). Oxford. (ter perse); |
S. Thomas (coörd.), 1983, Vicus Tienen. Eerste resultaten van een systematisch onderzoek naar een Romeins verleden, Tienen; |
J. Van der Werff, H. Thoen & R. Van Dierendonck, Amphora production in the Lower Scheldt Valley (Belgium)? The Valkenburg-Marktveld evidence, in Rei Cretariae Romanae Fautores Acta, 1997 (ter perse); |
R. Van Hove, 1996, Het Gallo-Romeins grafveld van de vicus Waasmunster-Pontrave. Stille getuige van de dodenzorg binnen een relatief welvarende handelsnederzetting ca. 70-275 n.Chr., in J.-P. Van Roeyen (red.), 1996. Uit Vlaamse bodem. 10 archeologische verhalen, Sint-Niklaas, pp. 67-78; |
W. Vanvinckenroye, 1968, Tongeren: Romeinse pottenbakkerij, in Archeologie, 1968-2, p. 72 en pl. XIV; |
W. Vanvinckenroye, 1985, Tongeren Romeinse stad, Tielt; |
W. Vanvinckenroye, 1991, Gallo-Romeins aardewerk van Tongeren, (= Publicaties van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum, 44), Tongeren; |
H. Verbeeck, 1993, De pottenbakkersoven uit de Gallo-Romeinse vicus te Kontich, In: P. Catteeuw & F. Hellemans, 1993, in Verscheidenheid. Liber Amicorum Prof. Dr. Em. Robert Van Passen, Aartrijke, pp. 437-449; |
H. Verbeeck, F. Lauwers & G. De Boe, 1986, De Gallo-Romeinse nederzetting te Kontich, in: Archaeologia Belgica, II-1, pp. 59-64; |
F. Vermeulen, 1992, Tussen Leie en Schelde. Archeologische inventaris en studie van de Romeinse bewoning in het zuiden van de Vlaamse Zandstreek. (= Archeologische Inventaris Vlaanderen, Buitengewone reeks, 1), Gent. |
|
|