Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 46
(1997)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
Herman-Emiel Mertens
| |||||||||||||||||
Religieuze ervaringVoor christenen is de tegenstelling profaan-sacraal in beginsel ontkracht. Door het heilswerk van Jezus Christus zijn alle scheidsmuren gesloopt. Het leven tout court is het veld van de religieuze ervaring. Toch is hiermee niet alles gezegd, want in feite zijn er bevoorrechte tijden waarin wij de diepte en de volheid van het leven intenser ervaren. Het contrast van deze kristallisatiemomenten en topervaringen met het banale, oppervlakkige, vaak monotone van het doordeweekse bestaan roept toch een feitelijk onderscheid op tussen religieus en profaan. De traditionele duiding van dit onderscheid is evenwel in onze geseculariseerde cultuur meer dan problematisch geworden. Vandaar de vraag: hoe ‘religieus’ is eigenlijk wat velen vandaag de dag religieus plegen te noemen? hoe ‘religieus’ is wat gemeenlijk doorgaat voor religieuze kunst? Strikt genomen kan alleen de menselijke ervaring religieus genoemd worden. Deze kwalificatie heeft betrekking op een bepaalde wijze van zien, horen, voelen, gewaarworden, kennen, interpreteren, bewonderen, genieten, vieren; niet oppervlakkig en vluchtig, niet afstandelijk en zakelijk, doch met intense bewogenheid en sterke existentiële betrokkenheid. Religieus is dus eerder een kwaliteit van het ervarende subject dan van het ervaringsobject, en is afhankelijk van de intensiteit, het niveau en het referentiekader van het ervaringsgebeuren. Geen objectivisme. Het religieuze hangt af van de ken-modus, meer van het ‘hoe’ dan van het ‘wat’. Toch is de eigen aard van het object niet helemaal onverschillig. Dus ook geen ongenuanceerd subjectivisme. De inhoud op zich kan meebepalend zijn voor de kleur, de toon en de weerklank van de ervaringsact. Een gregoriaanse kerkzang zal in vele oren religieuzer klinken dan een Wienerwals. Eerder dan een sporthal of een stationsgebouw zal een kathedraal als heilige ruimte worden ervaren. Uiteraard spelen hierbij de opvoeding, de gewoonten en de culturele context een grote rol. Voor een christen zal een Romaans Christusbeeld zich gemakkelijker tot religieuze ervaring lenen dan een Griekse Apollo of Venus. Religieus wordt hier dus in brede zin opgevat. Geenszins als synoniem van godsdienstig (de Nederlandse taal laat dit onderscheid toe, i.t.t. vele andere). Bedoeld wordt een sterk ontroerende en diep ingrijpende ervaring waarbij de mens met heel zijn wezen zo existentieel betrokken wordt op de werkelijkheid dat een andere, niet onmiddellijk waarneembare dimensie voor hem opdoemt en hij bovendien zichzelf enigszins anders ervaart. Deze interpretatie is geïnspireerd door de drievoudige etymologie van het Latijnse religio, - geen strikt bewijs, maar wel een oriënterende wenk. Volgens Cicero komt religio van re-legere. Hij doelt op de praxis, het ethisch handelen als samenvatting van de godencultus. Enigszins afwijkend van deze interpretatie versta ik het re-legere als het her-lezen en opnieuw duiden van de werkelijkheid. De christelijke schrijver Lactantius (rond 300) leidt de term af van re-ligare, her-binden. God bindt zich aan ons door zijn vaderlijke goedheid en nodigt ons zodoende uit tot het antwoord dat de godsdienst is: de band van piëteit. Augustinus stelt nog een derde (volkse, niet wetenschappelijke) woordverklaring voor: re-ligio heeft te maken met re-eligere (her-kiezen). De religieuze mens opteert voor God, de bron van zijn geluk en het hoofddoel van zijn streven. Hierbij min of meer aansluitend kan men de religieuze ervaring interpreteren als de ontdekking én de beaming van onze vele gebondenheden - sociale en kosmische - en bovenal van de band met de dragende grond en het uiteindelijke doel van ons bestaan. Voortgaande op de drievoudige betekenis - lezing - binding - keuze - noemen we religieus: de intense en aangrijpende ervaring van de werkelijkheid van mensen en dingen waarbij wij onze diepste gebondenheden opnieuw ontwaren en interpreteren om deze positief te duiden en te beamen als mogelijkheden tot persoonsgroei en gemeenschapsvorming, ook al ontbreekt hierbij een klaar besef van een transcendente Andere. Hoewel aan de onthulling (disclosure) van deze Heel Andere een langdurig en moeizaam peilen kan voorafgaan, toch is zij niet de vrucht van streng-logisch redeneren; zij kan plots en vrij onverwacht doorbreken. In dit opzicht heeft zij iets van het ludieke, want ietwat onberekenbaar. Overigens is de religieuze ervaring niet te reduceren tot haar cognitieve en ethische aspecten. | |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
Niet in iedere religieuze ervaring is deze structuur duidelijk herkenbaar. De beschrijving komt vrij schematisch en artificieel over. Ten andere, iedere religieuze ervaring is strikt persoonlijk en tijdens zijn ervaring denkt natuurlijk geen mens aan dergelijke thematiserende reflectie of psychologische beschrijving. In het beste geval volgt een na-denken over de religieuze aard van de beleving. Ondertussen blijkt dat niet alleen de godsdienstige mens begenadigd kan worden met religieuze ervaringen. De ware gelovige christen, niet de louter formalistische belijder of kerkganger, is uiteraard ook een religieuze mens in de zin dat hij openstaat voor religieuze ervaringen. Omgekeerd geldt dat echter niet. Een religieuze mens is daarom nog niet een echt godsdienstig gelovige, laat staan een kerkelijke christen. Maar van een religieuze naar een godsdienstige ervaring is soms slechts een kleine stap. Religieuze ervaring is per definitie geen voorbijgaand fait divers. Zij laat de mens niet onberoerd. Niet zelden stimuleert zij tot een vernieuwde levensvisie en basiskeuze. Vaak is zij bron van innerlijke vreugde, al kan zij ons ook onrustig maken en ontevreden met de bestaande werkelijkheid van leed en onrecht. Zodoende kan zij onze verantwoordelijkheidszin aanscherpen. De schreeuw van een noodlijdende en de klacht van een rouwende kunnen ons helemaal van streek brengen. Dergelijk ervaring, hoe droevig ook, kan appelleren aan ons plichtsbesef en ons uitdagen tot daden van medemenselijkheid. Om enkele frappante voorbeelden uit de kunstwereld aan te halen. Picasso's Guernica, Kollwitz' oorlogsmonument, De Schreeuw van Munch, Servaes' getekende kruisweg zijn schokkend, allerminst blijmakend, en toch genietbaar, zij het als ‘terrible beauty’ (W.B. Yeats). Ook afzichtelijk lijden kan thema zijn van ‘schone’ kunsten. | |||||||||||||||||
Religieus en esthetischNiet iedere ervaring van natuurlijke of artistieke schoonheid kan religieus genoemd worden. De termen ‘esthetisch’ en ‘religieus’ dekken elkaar hoegenaamd niet. Esthetisch komt van het Griekse aisthèsis: gewaarwording. Het werkwoord aisthènomai betekent waarnemen, bemerken. In ons taalgebruik heeft het te maken met de ervaring van schoonheid. ‘Esthetica’ is schoonheidsleer. Volgens van Dale: de theorie en filosofie van de kunstvormen. Niet iedere religieuze ervaring heeft met schoonheid te maken en kan esthetisch heten. Anderzijds verdient niet iedere esthetische ervaring de kwalificatie ‘religieus’. De ene esthetische ervaring is de andere niet. Er zijn zovele soorten en niveaus van kunstgenot. Er is een kwalitatief verschil tussen het oppervlakkig en afstandelijke kijken van de toeschouwer en het aandachtig, indringend bekijken van de verwijlende bewonderaar. Men kan een schilderij bijzonder mooi vinden, maar er toch onverwijld aan voorbijgaan. Of een hele tijd bij stil-staan, er in opgaan en spontaan uitroepen: hoe prachtig! Twee totaal verschillende attitudes. De toeschouwer slentert rustig rond in het museum, van het ene doek naar het
Felix de Boeck, Zelfgave, s.d., privébezit.
andere, het ene meer waarderend dan het andere, af en toe zijn bewondering uitend, maar misschien vooral begaan met vragen als ‘wie heeft het geschilderd? wat stelt het voor? uit welke periode is het en tot welke genre behoort het?... waarop de toeristische gids de gewenste informatie verschaft en de wandeling verder gaat. Of misschien is de toeschouwer plots zo gegrepen door de verblindende schoonheid van een meesterwerk dat hij als aan de grond genageld blijft staan en moeilijk passende woorden vindt om zijn verrukking uit te drukken. Hoe enig mooi! nooit gezien! is dan de simpele maar veelzeggende reactie, luidop of binnensmonds. Ineens is de toeschouwer een echte kunstminnaar geworden, want verliefd op het heerlijke kunstwerk, met volle teugen ervan genieten, zonder daarom goed te beseffen waarom. In dit geluksmoment vergeet de kunstliefhebber tijd en uur, zorgen en kommer, om op te gaan in de bewonderde schoonheid en in deze vervoering toch helemaal zichzelf te zijn. In zijn merkwaardige studie over de relatie kunst - religie heeft de Amerikaanse filosoof F. David Martin (geb. 1920) het verschil tussen de oppervlakkige en de diepgaande houding omschreven als het gedeeltelijk genot van de toeschouwer (‘partial or spectator enjoyment’) en het deelnemend genot van de kunstminnaar (‘a participative enjoyment’). De ‘participant’ gedraagt zich heel anders als de ‘spectator’. De eerste wordt zo geabsorbeerd door het kunstwerk dat hij/zij er toe neigt iedere zin van de subject-object dualiteit te verliezen. Zou dit soort esthetische ervaring niet vlotweg ‘religieus’ mogen heten?Ga naar eind1 Het ‘gedeeltelijk genot’ heeft geen blijvend impact op het doordeweekse bestaan in tegenstelling tot het ‘deelnemend genot’ dat het leven opwaardeert (‘life-enhancing’). Martin citeert Nietzsche: ‘grijze, koude ogen kennen de waarde van de dingen niet’. Een mooie literaire illustratie van ‘deelnemend kunstgenot’ vindt Martin in De klok van Iris Murdoch. In een romantische passus gaat het over de esthetische ervaring van Dora, een regelmatige bezoekster van de Londense National Gallery en zeer vertrouwd met de schilderijen van dit rijke museum. Op een dag, terwijl zij liep te tobben over haar levensproblemen, kwam zij eerder toevallig aan het museum en ging naar binnen. Voor de zoveelste keer bewonderde zij de prachtige werken van Botticelli, Rubens, en zovele anderen. Een na een. Tot zij ten slotte bleef staan bij het schilderij dat Gainsborough heeft gemaakt van zijn twee dochtertjes die hand in hand door het bos lopen. ‘Ze keek naar het stralende, sombere, tedere, sterke doek van Gainsborough, en werd plotseling overweldigd door een behoefte om op haar knieën te zinken, het schilderij te kussen en in tranen uit te barsten. Ze keek angstig rond, zich afvragend of iemand iets van haar vervoering had gemerkt. Hoewel zij zich natuurlijk niet echt ter aarde had geworpen, moest haar gezicht er toch wel ongewoon verheerlijkt uitgezien hebben; werkelijk de tranen sprongen haar in de ogen. Zij ontdekte dat zij alleen in het zaaltje was, en glimlachte, zij kon nu weer rustiger van haar nieuw verworven inzicht genieten.’Ga naar eind2 | |||||||||||||||||
Het kunst-minnend oogDe ‘participant’ ziet méér dan lijnen en kleuren, contrasten en perspectieven, vlakken en achtergronden. Hij/zij staat open voor een onbecijferbaar, niet te conceptualiseren, laat staan adequaat te verwoorden ‘surplus’ (P. Ricoeur). Immanuel Kant sprak in dat verband van ‘esthetische ideeën’. Zo is voor Martin Heidegger de Griekse tempel in Paestum méér dan zo maar een bouwwerk, geworteld in de aarde en wijzend naar de hemel. Hij is de open- | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
baring van de ruimte waarin de godheid tegelijk aanwezig en afwezig is. In het door Vincent van Goghs geschilderde paar boerenschoenen ziet Heidegger méér dan een fotografische kopie. Deze zijn een andere werkelijkheid dan de reële. Het schilderij is de expressie van de waarheid en de wereld van deze schoenen. ‘Juist een paar schoenen; maar rond en door deze duikt een wereld op waarin de boer zijn voren trekt, geduldig wacht op het bloeien van de tarwe of 's avonds vermoeid terugsjokt van zijn akkers. De opeenvolgende seizoenen - lente, zomer, herfst, winter - sluiten deze eenvoudige schoenen, die dienstig en afhankelijk hun plaats vinden in een wereld. Het “zijn”, als aanwezigheid, duikt op door het schilderij van de schoenen; op zodanige wijze dat het deze in hun concrete ding-zijn omvat - slechts een paar schoenen, niets anders als het eenvoudig, dienstig getuig dat zij zijn. Zij drukken de moeite van de arbeid uit, die de drager of draagster van deze schoenen verricht. Op het leer ligt de vochtigheid van de aarde die bewerkt werd.’Ga naar eind3 Heidegger maakt een drievoudig onderscheid: het ding - het tuig - het kunstwerk. Als ding of tuig kan men schoenen meten en wegen, verplaatsen en verkopen. Als kunstwerk hebben de ‘geschilderde’ schoenen een niet te maken, niet te betalen meerwaarde. Vragen naar het fabrieksmerk of de handelswaarde van deze ‘geschilderde’ schoenen is volkomen irrelevant als het gaat om deze artistieke meerwaarde, trouwens alleen waar te nemen door de ‘participant’ in de ban van het schone.
Edvard Munch, De Schreeuw, 1909, Munch-Musset, Oslo.
| |||||||||||||||||
Kunst als nabootsingDe gelijkenis van een geschilderd portret met de fysieke figuur van de afgebeelde is uiteraard niet onbelangrijk, maar is geenszins beslissend voor de esthetische waarde van het schilderij. Hoe zou men anders kunnen oordelen over afbeeldingen van b.v. Christus. Het is natuurlijk zinvol te informeren naar wat een kunstwerk precies voorstelt, welke de betekenis is van de aangewende symbolen, of de afbeelding getrouw is, maar met de antwoorden hierop is nog niets gezegd over de schoonheid. Kleur en perspectief, expressievorm en uitdrukkingskracht zijn belangrijker dan de inhoud. De Engelse landschapsschilder | |||||||||||||||||
De profundis
Psalm 88
God van mijn zegening bij dag
bij nacht mij terzijde.
Mijn gebed bereikt uw aandacht
aan mijn klacht geeft gij gehoor,
want mijn ziel is verzadigd van onheil,
aan de grens van de dood ben ik.
ik behoor tot wie in het graf daalt,
man zonder kracht.
Mijn leger is bij de doden
die reeds zijn ontboden.
Gij denkt niet meer aan mij
wij zijn los uit uw hand
in het donker gevallen.
Gij hebt mij vervreemd van mijn vrienden
Mij tot een gruwel gemaakt
Een weg zonder uitweg,
Mijn ogen zijn blind,
altijd roep ik u aan,
altijd zoek ik uw hand.
Zult gij de doden beschermen,
zullen zij opstaan om u lof te doen.
Wie zou in het donker uw licht zien,
iemand uw troost vergeten.
Ik blijf roepen tot u
dag en ochtend.
Waarom keert gij u af van mij,
van mijn jeugd tot mijn laatste dagen.
Gij troost mij niet
uw gram gaat over mij
als water.
Mijn vrienden, mij naasten
al wie ik kende verloor ik.
Toch niet voorgoed.
Anton van Wilderode
John Constable beweerde zelfs: ‘Nooit zag ik een lelijk ding in mijn leven, want de vorm van een voorwerp mag zijn wat het wil, licht, schaduw en perspectief zal het altijd mooi maken’. De opvatting van kunst als nabootsing gaat terug naar Plato's Mimèsis-theorie die moet begrepen worden in de context van zijn Ideeënleer. Voor Plato was de zintuiglijk waargenomen werkelijkheid slechts een flauwe afschaduwing van het rijk der Ideeën. De kunst reproduceert deze afbeelding en brengt dus een kopie van een kopie. Plato had geen hoge dunk van de kunst. Als siersel en als schone schijn zonder waarheidsaanspraak kon hij ze nog | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
aanvaarden, maar niet als trouwe weergave van de werkelijkheid. Plato's Mimèsis-theorie is voor de meesten vandaag de dag onaanvaardbaar, niet alleen omwille van de onoverkomelijke bezwaren tegen zijn filosofisch idealisme, doch vooral vanuit ons esthetisch aanvoelen. Echte kunst is geen slaafse kopie van de materiële werkelijkheid, geen fotografisch duplicaat, maar de persoonlijke expressie van de eigen kijk, indruk en interpretatie van de kunstenaar. ‘Het landschap denkt in mij en ik ben zijn bewustzijn’, aldus Cézanne. | |||||||||||||||||
Kunst als revelatie van de werkelijkheidHet kunstwerk is meer uit-beelding dan af-beelding. Het openbaart de diepere werkelijkheid die verhuld blijft aan de oppervlakkige, vluchtige blik van de toeschouwer. Alleen aan de ‘participant’ openbaart kunst de waarheid van het zijn. In zijn essay Auch das Schöne musz sterben - Schönheit im Lichte der Wahrheit heeft de Duitse theoloog Eberhard Jüngel de relatie beschreven tussen schoonheid en waarheid. Wat heeft onze ‘waar’-neming van het schone met ‘waarheid’ te maken? Waar-neming is slechts mogelijk in het licht, niet in de duisternis. In de schemer verschijnt de wereld flou, onduidelijk. Zonder licht geen klaarheid. Ook schoonheid verschijnt in het licht, is ‘schone schijn’ (niet echter in de pejoratieve zin van nep). Maar schoonheid zelf verlicht. ‘In de schone verschijning van het kunstwerk is de waarheid zelf aan het werk, glanst de waarheid en schittert ze, omdat het ware hier niet in geleend licht wordt waargenomen, maar in het licht van het eigen zijn’.Ga naar eind4 Het kunstwerk is als het ‘Ort des Wahrscheinlichen’, de plek van de werkelijke verschijning van ‘het ware’. Het laat de glans schijnen van de waarheid, de splendor veritatis.Ga naar eind5 | |||||||||||||||||
Kunst om de kunstIn de ‘deelnemende’ esthetische ervaring wordt de rede dus geenszins uitgeschakeld. Het kunstwerk geeft te denken. Genieten doen we liefst zo bewust mogelijk. Maar het heeft wezenlijk ook iets irrationeels. Een kunstwerk kan natuurlijk benaderd worden vanuit diverse niet-esthetische oogmerken: historische, godsdienstige, politieke, sociologische, enz. Bij esthetisch ervaren gaat het echter om kunst qua kunst. Slechts wanneer ik door de schoonheid verrukt ben, word ik gevoelig voor de glans van de waarheid die via het kunstwerk zich hier-en-nu aan mij openbaart. Echt kunstgenot is ‘zuiver’: volkomen belangeloos en zonder strikt rationele verantwoording. Wanneer ik een schilderachtige boom bewonder, is het mij op dit eigenste moment niet te doen om zijn economische waarde of zijn ecologisch nut. De esthetische ervaring isoleert het voorwerp uit zijn normaal milieu en plaatst het in een ander kader (aesthetic isolation). Als ik een stilleven bewonder, voel ik niet de behoefte naar het geschilderde fruit te grijpen, zelfs al heb ik honger. Kunstwerk en kunstgenot hebben hun eigen wereld, hun eigen waarheid, hun eigen ‘discours’. Handelend over de eigen kenmerken van het esthetische oordeel spreekt Kant in zijn Kritik der Urteilskraft van ‘doelmatigheid zonder doel’, en van ‘esthetische ideeën’, die uitnodigen om méér te denken dan rationele argumenten toelaten. Het esthetische oordeel is noch wezenlijk cognitief noch wezenlijk praktisch. Het is ‘sui generis’. Het schone is noch waar noch goed. Het is een categorie apart.Ga naar eind6 Genieten is kwalitatief anders dan weten en doen, al kan genot door informatie en inzicht gestimuleerd worden. Musicologische toelichting kan het genieten van Bachs fuga's bevorderen. Kan men wel echt opgaan in Bruegels Val van Icarus zonder verklaring van het mythologische gegeven en de aangewende symboliek? Echter, over een kunstwerk alles ‘weten’ is iets anders dan het mooi vinden. Dat is een kwestie van smaak en de gustibus et de coloribus non disputatur. Kunst is er voor de kunst, om ervan te genieten. Hierbij telt niet het praktische nut of economisch voordeel, niet ethische of sociale motieven. Das Schöne ist das Schöne und sonst nichts: A rose is a rose is a rose.Ga naar eind7 Toch dient de heilige regel van de autonomie, l'art pour l'art, gerelativeerd te worden, want schoonheidsbeleving is niet de hoogste menselijke waarde. Vervolgens is nuancering aangewezen. Kunstgenot, hoezeer ook doel-op-zich, kan bovendien een positief ethisch effect krijgen. ‘Muziek verzacht de zeden’; zij kan het levensgevoel verhogen. Geheel opgaand in de schoonheidsbeleving ervaart de kunstminnaar zichzelf als een vernieuwd mens. Volop genietend, diep gelukkig, want voor een wijle bevrijd van zorgen en verdriet, krijgt hij/zij allicht opnieuw zin om ja te zeggen tegen het leven. Misschien komt de verrukkende onthulling pas na een langere concentratie of plots, onverwacht en onvoorbereid. Ik verwijs naar het persoonlijk getuigenis van Tillich over zijn ontroering bij het bekijken van een reproductie van Botticelli's Madonna met zingende engelen, die hij aan het oorlogsfront bij Verdun in 1915 toevallig in handen had gekregen. Kunstgenot temidden van angsten en verschrikkingen. Opbeurend. Nog ingrijpender was de esthetische ervaring nadien bij het bewonderen van het schilderij zelf in het museum in Berlijn. ‘In de schoonheid van het schilderij was Schoonheid zelf. Zij scheen doorheen de kleuren van de verf als het daglicht door de glazen van een middeleeuwse kerk. Zoals ik daar stond, badend in de schoonheid die de schilder al lang geleden zich had voorgesteld, drong iets van de goddelijke bron van alle dingen tot mij door. Geschokt ging ik heen. Dat moment heeft mijn hele leven beïnvloed.’Ga naar eind8
Thomas Gainsborough, De dochters van de schilder jagen een vlinder na, ca. 1760, National Gallery, Londen.
| |||||||||||||||||
Schoonheid: niet te bewijzen, niet te definiërenBeweren dat een voorwerp vierkant is, kan door meting worden gestaafd. Bovendien is het vrij eenvoudig om deze meetkundige figuur te definiëren. Moeilijker wordt het wanneer we spreken over de kleuren. Hoe bewijzen dat iets rood of groen is? Hoe bewijzen dat rood en groen bij alle zienden exact dezelfde zintuiglijke gewaarwordingen teweegbrengen? Nog moeilijker is het wanneer het over schoonheid gaat. Is dit een hoedanigheid van het schone ding-op-zich of gaat het om een louter subjectief gevoel van de waarnemer? Consensus is zoek bij de filosofen. In de Oudheid, de Middeleeuwen en zelfs in de Renaissance ging het eerder om een objectieve eigenschap. Meestal werden drie vereisten gesteld waaraan het kunstwerk moest voldoen: 1. integriteit (volledigheid, eenheid van handeling, plaats en tijd); 2. proportie of harmonie; 3. glans, uitstraling, helderheid. Met de Verlichting kwam de nadruk te liggen op het subjectieve aanvoelen. Kant, grondlegger van de kunstfilosofie, heeft eerder het natuurlijk schone dan het | |||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
artistieke op het oog en spreekt van een welbehagen met vier eigenschappen: belangeloos, begriploos, doelmatig zonder doel, universeel, want mededeelbaar. De laatste eigenschap stelt een bijzonder moeilijk probleem. Hoe de algemeenheid rijmen met de subjectieve aard van het smaakoordeel? Aangenaam getroffen door een natuurzicht of een kunstwerk zeg ik: ‘dit is mooi’, en niet: ‘volgens mij is dit mooi’, ongeacht de reactie van anderen.
Vincent van Gogh, Schoenen met veters, 1886, Van Gogh Museum, Amsterdam.
Een assertieve uitspraak berustend op subjectieve gronden, door een rationele argumenten te bevestigen en haast niet te verwoorden. En toch claimt zij universele geldigheid als ging het om een objectieve eigenschap van het waargenomene (wat het volgens Kant niet is). De universaliteit van het smaakoordeel is geen resultaat van statistisch onderzoek, geen zaak van meerderheid tegen minderheid. Volgens Kant is zij gebaseerd op een gelijk geaard zijn van ieders subjectiviteit. De mededeelbaarheid berust op een gemeenschappelijkheid van aanvoelen, een algemeen esthetische zin door Kant ‘Gemeinsinn’ geheten. | |||||||||||||||||
Schoon maar lelijkAls kunst per definitie te maken heeft met schoonheid, hoe kan dan menselijke misère thema zijn van kunst? Mooi is wat behaaglijk is om zien, aldus Thomas van Aquino. Kan het lelijke, het wanstaltige, het tragische behagen? Hoe kan uitbeelding van pijn en lijden ons oog en oor strelen? Is kunstgenot in dergelijke gevallen niet geraffineerd sadisme? De afbeelding van een foltertuig, een galg, een kruis, een slagveld, een brandstapel, een concentratiekamp, een verminkt lichaam, een uitgemergelde baby, een pestlijder, een stervende mens kan zeer aandoenlijk zijn, maar mooi is anders. Er zijn veel mooie kruisbeelden, maar beseffen wij de gruwel van een kruisiging?Ga naar eind9 Toen vorst Mysikin in Dostojevski's De idioot een levensgrote kopie zag van Hans Holbeins Dode Christus riep hij aangeslagen uit: ‘er zijn mensen die door dat schilderij hun geloof zouden kunnen verliezen’. Een passus met autobiografische achtergrond. Ooit was Dostojevski zelf diep geschokt geweest door het ijzingwekkende schilderij bij zijn bezoek aan het museum in Bazel. De recente expositie van het naturalisme in Antwerpen gaf een aangrijpend beeld van de schrijnende sociale wantoestanden in onze gewesten eind vorige eeuw. Wat Meunier, Laermans e.a. ons tonen is artistiek heel mooi, maar de historische werkelijkheid waaraan hun kunst refereert, was hemeltergend. Niet zonder reden vragen sommigen zich af of er nog kunst kan zijn na Auschwitz, na Dresden, na Hiroshima. Men kan evenzeer vragen: is er nog kunst na Golgotha? Voor de kunstenaar die zelf beproefd werd door lijden of slachtoffer was van mishandeling, kan de artistieke activiteit eventueel een catharsis-effect bewerken. Maar een efficiënte remedie tegen het kwaad is kunst allerminst. Zij biedt geen oplossing tegen het probleem van het lijden | |||||||||||||||||
De zeeAlleen heel vroeg in de ochtend
is de zee van mij,
de zon gaat langzaam op
en nog kent de wereld zichzelf niet.
Met de onafgebroken deining van het water
zit ik temidden van een redeloos geluk,
geraakt als door een onzichtbare vonk
die naar binnen slaat.
Alles laat mij los, verdwijnt plotseling,
alsof de tijd mij bevrijdt
van elk moment en wat geklemd was tussen
gedachten en niet gesproken woorden.
In de branding van de dag en in het voortdurend
klagelijk krijsen van overvliegende meeuwen
hoor ik de golfslag van het oudste levenslied
dat boven ieder geluid uitgalmt.
Alleen op plaatsen die met zichzelf alleen
verder leven, komt het onbestemde me zichtbaar
tegemoet zoals het morgenlicht in gekende vorm
lege kamers binnenstroomt en vervult.
Hannie Rouweler
(evenmin als de filosofie of de theologie een bevredigende uitleg geven). Ook voor christenen is en blijft het lijden ‘op zich’ een absurditeit. Wel proberen zij vanuit hun geloof in de gekruisigde en verrezen Christus te komen tot een zinvol gedrag temidden van de zinloze lijdenssituatie. Het is geen toeval dat het kruis in de zgn. ‘christelijke kunst’ een dominante rol speelt. Maar eigenlijk vereren christenen ‘niet het kruis maar de Gekruisigde’.Ga naar eind10 Dostojevski's bekende uitspraak ‘Schoonheid zal de wereld redden’ moet genuanceerd worden. Daartegenover staat het gezegde inter arma silent artes: in oorlogstijd zwijgen de kunsten, dan heeft het leven en overleven de absolute voorrang: primum vivere heet het dan. Hoe dan ook, poëzie biedt niet direct soelaas aan armen en verdrukten, aan werkzoekenden en daklozen. Zij lost de dringende maatschappelijke problemen niet op, noch in de Derde Wereld noch ten onzent. Het gevaar van een vlucht uit de werkelijkheid en van een opiumachtig alibi is reëel. En toch kan menige artistieke uitbeelding van zowel Auschwitz als Golgotha sterk ontroeren. Triestig, maar toch schoon. Het kan eventueel gezegd worden van ieder kruisbeeld, van de Laocoöngroep en de Guernica, van een Griekse tragedie en een drama van Shakespeare, van Bruegels | |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
kindermoord en Rubens' kruisafneming, van een Requiem en een dodendans. Menselijk leed in geuren en kleuren. Bezwaarlijk a joy for ever. Misschien moeten wij zeggen zoals Rainer Maria Rilke: Denn das Schöne ist nichts als des Schrecklichen Anfang, den wir noch gerade ertragen De in de kunst ‘glanzende’ schoonheid kan én weerzinwekkend én aantrekkelijk zijn. Beide tegelijkertijd. Zo iets als een
Sandro Botticelli, Madonna met zingende engelen, 1477, Uffizi, Firenze.
mysterium tremendum et fascinans (Rudolf Otto). | |||||||||||||||||
Tendenskunst?De artistieke expressie van menselijke ellende kan de gefascineerde bewonderaar zo overweldigen dat deze tot daadwerkelijk verzet en inzet wordt bewogen. Kunst kan een maatschappijkritisch (neven)effect hebben. Maar hoeft zij daarvoor opzettelijk gecreëerd te worden? Het probleem rond de politieke en morele taken van de kunst is niet zo nieuw. Reeds in de Oudheid waren de kwesties van propaganda en censuur aan de orde. Volgens Plato moest kunst opvoeden tot deugdenpraxis en moest inhoudelijk immorele kunst verboden worden. In onze tijd is ‘geëngageerde kunst’ het stokpaardje van vooral marxisten. L'art pour l'art zou getuigen van individualisme en bourgeoismentaliteit. Kunst weerspiegelt de maatschappelijk-economische verhoudingen en is een echo van het heersend cultureel bewustzijn: zo luidt de marxistische stelling. Denk aan de Hegeliaanse Wiederspiegelungstheorie van George Luckacs. Een frappant voorbeeld van marxistische ideologie dienende kunst is het epische toneel van Bertold Brecht. Het is een feit dat kunst vaak godsdienstige, morele, maatschappelijke en politieke neveneffecten heeft. Maar deze zijn te onderscheiden van het eigenlijke kunstgehalte. Een kunstenaar kan zich uiteraard opstellen als zedenprediker of politieke propagandist. Of het zo hoort, is een andere kwestie. Overigens is het geenszins contradictoir een en hetzelfde werk om zijn artistieke waarde te bewonderen en het inhoudelijk als immoreel af te keuren. Gestileerde vormen van onderricht, opvoeding en propaganda kunnen esthetische waarde hebben, al zijn ze misschien geenszins als kunst bedoeld. Talloze bijbelse teksten zijn pareltjes van literatuur. Heel wat kerkzangen zijn esthetisch zeer genietbaar. Hoeveel mozaïeken, fresco's, brandglasramen, wandtapijten, beeldhouwwerken, schilderijen zijn destijds door ambachtslui en hun opdrachtgevers niet gewoon bedoeld als godsdienstpedagogische hulpmiddelen en worden vandaag de dag algemeen gewaardeerd als echte kunst? Om niet te spreken van mooie kerkgebouwen uitsluitend bedoeld als cultusruimten. Eigenlijk vormen van ‘geëngageerde kunst’. Ook een vaderlandse hymne, ook een nationaal epos, ook een politiek gekleurd drama kunnen mooi zijn, echte ‘kunst’. Denk aan het Wilhelmus, aan Vergilius' Aeneis, aan toneelwerken van Brecht. Hun esthetische waarde is echter niet afhankelijk van politieke, maatschappelijke, ethische, godsdienstige doelstellingen of neveneffecten. | |||||||||||||||||
Kerkelijke kunst: religieus?Vooraan in deze bijdrage werd gezegd dat de term ‘religieuze kunst’ dubbelzinnig is. Om te beginnen betekent ‘religieus’ niet hetzelfde als ‘godsdienstig’. Het heeft bovendien meer betrekking op de kunst-ervaring dan op het kunst-werk. De zegswijze ‘kerkelijke kunst’ is niet minder misleidend. Zij is geen synoniem van ‘godsdienstige kunst’. Wat behelst het kerkelijke karakter? - het liturgische gebruik van b.v. kunstvoorwerpen als kelken en monstransen, meubilair als altaar, kansels, communiebanken, biechtstoelen? of de feitelijke plaatsing in kerken van mozaïeken, brandglasramen, schilderijen en sculpturen? of de bestemming van gebouwen voor de cultus? Heeft de kerkelijkheid van een kunstwerk te maken met de opdracht of het mecenaat? Een typisch voorbeeld van spraakverwarring biedt de geschiedenis van de bekende Kruisweg van Luithagen van Albert Servaes, pionier van het Vlaamse expressionisme. De veertien wit-zwart getekende kruiswegstaties waren oorspronkelijk bestemd voor de Karmelietenkerk in Luithagen-Mortsel, maar werden op kerkelijk bevel reeds in 1921 daaruit verwijderd. Het veto van het Vaticaan was gemotiveerd door het zgn. ergerlijk karakter van de tekeningen. Uiteraard heeft dit kerkelijke veto niets, maar dan ook niets te maken met de artistieke waarde van dit kunstwerk. Of iets mooi is en of iets kunst is, wordt hoegenaamd niet bepaald door kerkelijke autoriteiten. Natuurlijk kunnen die beslissen over de opportuniteit van de plaatsing van een kunstwerk in een liturgische ruimte of ander kerkgebouw (b.v. kloosterpand). Maar vaak is het zgn. ergerlijk karakter slechts een stok achter de deur. Hoe dan ook, het kerkelijke oordeel is kunstkritisch gezien van nul en geen waarde. Wat de ‘verboden’ kruisweg van Servaes betreft, het kerkelijke veto heeft bij velen destijds kwaad bloed gezet. Het Vaticaanse machtsmisbruik heeft velen diep gegriefd. Na heel wat perikelen belandde de kruisweg in de kloostergang (niet in de kerk!) van de cisterciënzerabdij Koningshoeven nabij Tilburg. Pikant detail: de veertien zijn niet opgehangen in de normale volgorde, zodat het niet langer om een klassieke kruisweg gaat. Maar officieel is het kerkelijke taboe nog steeds niet opgeheven. Vreemd genoeg zijn gelijkaardige kruiswegen van Servaes nooit verboden geworden (Orval, Afsnee). Is Servaes' getekende Kruisweg van Luithagen kerkelijke kunst? - Neen. Godsdienstige kunst? - Ja, want goeddeels bijbels van inspiratie. Religieuze kunst? - wat mij persoonlijk aangaat alleszins. Ook vele kunstcritici hebben hoge waardering voor dit ‘manifest van het Vlaams religieus expressionisme’. Zo lees ik bij Lydia Schoonbaert: ‘Servaes heeft in een ware koorts de
Albert Servaes, Kruisweg van Luithagen, VIII, Jezus troost de wenende vrouwen, 1919.
| |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
Getekende kruisweg geschapen, geleid door het motief “Niet om te lachen heb ik U bemind”. Elk tafereel is een Andachtsbild: er zijn geen historische details, er is geen uiterlijke beweging; de personages verschijnen verbijsterend scherp en sprekend op de lege, witte achtergrond. Het Andachtsbild brengt ons direct bij de wezenlijke inhoud van de kruisweg: de verlossingsdaad van de Heer’Ga naar eind11. | |||||||||||||||||
En gewijde muziek?Het onderscheid ‘kerkelijk - godsdienstig - religieus’ geldt vanzelfsprekend ook voor de muziek, de oudste van de zeven kunsten (samen met de dans), de enige waarvan de naam zelf alludeert op de ‘Muzen’. Deze is niet ter sprake gekomen in deze bijdrage (waarin trouwens ook de woordkunst nauwelijks is vermeld). In het kerkelijke leven speelt muziek een uitermate belangrijke en onvervangbare rol. Wat is liturgie zonder zang en muziek? De term ‘God-gewijde’ muziek is problematisch, want zuivere muziek heeft per definitie geen inhoud en draagt geen boodschap over, zoals velen beweren in navolging van de Weense musicoloog Eduard Hanslick (1825-1904). Wel expressie van gevoelens, geen uitbeelding van gedachten. De betekenis van de muziek is ‘intra-muzikaal’, d.i. niet meer te geven door woorden, gebaren, tekeningen of andere niet-muzikale expressiemiddelen. M.a.w. muzikale betekenis wordt alleen in muzikale taal weergegeven. Let wel: het gaat hier om louter instrumentale, zuivere muziek; dus niet om gemengde vormen zoals het lied, de kerkzang, de ‘missa cantata’, het oratorium, de opera e.d., waar tekst een gedachteninhoud weergeeft. Bachs Mattheüspassie is drager van een boodschap, is inhoudelijk ‘godsdienstig’; zijn Toccata en fuga in D. klein is dit niet. Toch kan deze orgelmuziek, vooral tijdens een liturgieviering door velen, christenen en anders-gelovigen, ‘religieus’ worden ervaren. Misschien geeft geen kunst zo makkelijk aanleiding tot esthetische én religieuze ervaring. Ook godsdienstige? - Zuiver klankenspel kan de muziekliefhebber in vervoering brengen, eventueel zelfs zijn Godsgeloof raken. Zo werd de profeet Elisa door muziek in goddelijke extase gebracht: Zodra de citerspeler begon te spelen kwam de hand van Jahwe op Elisa. (2 Kon. 3,15) Een verrukking waar geen woord bij past, want ‘hoe hemels!’ | |||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||
WegwijzerIk loop achter Uw kruis,
een kijker in de menigte
die oordeelt, vonnist, zwijgt
of met de wolven huilt.
Ik struikel en Gij valt,
ik schimp en Gij vergeeft.
De vlakte waar ik leef
draait mij een rad voor ogen.
Ik ga een leven lang
aan zoveel dingen dood.
Mijn boot dreigt te vergaan,
mijn lamp heeft afgedaan,
de weg nog niet verkend
in dit verduisterd bos.
Laat mij vooral niet los.
De trap raakt uitgesleten,
de wegwijzers vergeten,
ik zoek verdwaald
een onderdak
in een gehucht voor later.
Zo Gij mij ziet
til mij dan boven stormen uit
en leer mij
wandelen op water.
Christina Guirlande
|
|