| |
| |
| |
S.L. Schoch en A. van Wijk
De Prof. Dr. G. Van der Leeuw-Stichting
Ontmoetingscentrum van Kerk en Kunst
Zij beoogt de begeleiding van kunstenaars. Haar opdrachten zijn niet specifiek kerkelijk. Hoogstens hoopt zij dat kunstenaars profetische aanwijzingen geven, die kritisch staan tegenover de devaluatie van de humaniteit in onze wereld en die sprekende tekenen zijn van de hoop op de bewoonbare aarde, waar de bijbelse visioenen van zijn vervuld.
Deze aanwijzingen en tekenen zullen voor misverstand vatbaar zijn; liever verkiest de Van der Leeuw-Stichting die kwetsbaarheid dan dat zij een bij voorbaat mislukte poging zou wagen de kunst in een christelijke kunst te doen veranderen.
| |
De Van der Leeuw-Stichting valt niet van haar geloof af
Dit eigengereid klinkend opschrift doet het ergste vermoeden. Bijvoorbeeld dat bovengenoemde protestantse club zich toch enigszins zou willen handhaven in het katholieke blad Vlaanderen. Maar, maakt u zich geen zorgen, zo'n vaart zal het niet lopen, al hebben we wel enkele vragen te stellen. Voor alle duidelijkheid zij hier gesteld dat de Prof. Dr. G. Van der Leeuw-Stichting ressorteert onder de Raad van Kerken in Nederland en ook in haar bestuurssamenstelling tot uiting brengt dat zij werkzaam wil zijn vanuit breed-kerkelijk terrein.
‘Haar geloof’, wat houdt dat in? De Van der Leeuw-Stichting draagt als ondertitel: Ontmoetingscentrum van Kerk en Kunst, en hoewel daarin het woord kerk voorop gaat, wordt in die ontmoeting tussen beide toch allereerst duidelijk dat de kerk van de kunst leeft. Maar over het algemeen weet ze dit niet, beseft ze dit niet. Ze denkt te leven van het ware, van het dogma, van de theologie. Ze heeft meestal niet door, dat daaraan vooraf gaat de lach, de schreeuw, de verwondering, de verbijstering, de gehoorzaamheid, de overgave als uitingen van geloof. Ze onderkent niet dat de omgang met de Eeuwige eerst taal en toon en vorm dient te krijgen, voordat er een doordenking kan plaatsvinden, een ordening en analyse. De kunstenaar gaat pastoor en predikant vooruit, dichter, componist en schilder nemen het voortouw, geloof kan niet zonder verbeeldingskracht, zonder poëzie, zonder lied. Kunstenaars liggen God na aan het hart. Het zou de omgekeerde wereld zijn als de kerk meent dat kunstenaars er zijn om de orthodoxe waarheid in beeld, op toon en onder woorden te brengen. Geen kunstenaar zal worden geinspireerd door catechismus of dogmatiek, maar wel door de wijze waarop God zichzelf laat kennen, in de musische en beeldende taal van Oude en Nieuwe Testament.
Maar dan beginnen juist hier de moeilijkheden.
Marinus Boezem, Kathedraal, 1992. Ontwerp.
Is de kerk bereid zicht te interesseren in de kunstenaar, in die mens die met zwier en stijl, in verzet en argeloosheid het leven tracht te verstaan? Wordt hij gezien als een bondgenoot in de strijd om het bestaan, in het behoud van de cultuur, in het hooghouden van het visioen van een bewoonbare aarde?
Ook van de kant van de kunstenaar kan een vraag gesteld worden: is hij bereid de ideologie van de ‘autonome kunstenaar’ te herzien en zich te laten verwonderen over hetgeen hem wordt aangezegd? Ziet hij de kerk als een instantie die zich diepgaand bezint op de humaniteit en waarmee hij zich verbonden voelt in het tegengaan van de dwaalwegen en het bestrijden van nihilisme dat nergens toe leidt?
De belangrijkste vraag is wellicht hoe die Ontmoeting tussen Kerk en Kunst, tussen kerk en kunstenaar tot stand kan komen. Daarbij ligt dit groot en gevaarlijk misverstand op de loer, namelijk het dooreenhaspelen van ‘religie’ en ‘geloof’, het niet onderscheiden van algemene religiositeit en geloof zoals men dat in parochie en gemeente vindt. De Van der Leeuw-Stichting heeft dan ook niet in het vaandel een ontmoetingsplaats te zijn van Religie en Kunst, maar van Kerk en Kunst. Vandaar het opschriftje dat onze Stichting niet van haar geloof zal afvallen. Dat is natuurlijk niet óns geloof, het is het gegeven vertrouwen in de herschepping aller dingen, onszelf incluis. We hebben dit besef de ruim veertig jaar van ons bestaan met vallen en opstaan ons eigen gemaakt. Het geloof is een insnijding op de religie, een stellingname tegen een wereldbeschouwing, en als dit woord te zwaar is, tegen elk enthousiasmerend ideaal; ook een verzet tegen de moeheid die overschiet na verlangen of gemis. Het geloof is onmiddellijk betrokken op het leven, niet zozeer het alledaagse, maar op het leven zoals het ons van alle kanten omringt en aangrijpt. We mikken niet op een ‘christelijke’ kunst. Professor Van der Leeuw wist werkelijk niet wat dat was, hij vroeg alleen naar waarachtige gedrevenheid en toereikende vormkracht; evangelische bewogenheid en geduldige oefening zijn daarmee niet in strijd, integendeel.
Zal een kunstenaar het op prijs stellen wanneer hij in die ontmoeting tussen Kerk en Kunst een opdracht krijgt? Dat hangt er van af, is het een weloverwogen en goedgeformuleerde opdracht en wordt zo'n opdracht herkend als zinvol te midden van alle maatschappelijke desoriëntatie? Het kan toch zijn dat de kunstenaar zich blij een plek en taak laat aanwijzen in
| |
| |
plaats van voortdurend op zichzelf te zijn aangewezen. Alleen, hoe moeilijk is het, vaak bijna onmogelijk in deze oorverdovende tijd, werkelijk te luisteren. Als de Van der Leeuw-Stichting daar, hoe dan ook, bij behulpzaam heeft kunnen zijn en in de toekomst nog kan zijn, is zij werkelijk een ontmoetingscentrum tussen kerk en kunstenaar, ten dienste van het gemenebest. Professor Van der Leeuw schrijft in zijn ‘Wegen en grenzen’, zijn bekendste boek, (eerste
Marinus Boezem, Kathedraal, 1992. Locatie: stormvloedkering Oosterschelde. Schetsontwerp.
druk 1932): ‘Misschien zijn er toch nog christenen, die geleerd hebben in de verschijning van hun Heer de ganse wereld der verschijnende dingen lief te hebben. Misschien zijn er toch ook nog Schoonheidsdienaren, die beseffen, dat hun liefde Hem geldt, die Schoonheid is en meer dan Schoonheid. Misschien zijn er, (...) die de knie voor de Baäl niet hebben gebogen, de Baäl van eigen gemaakt Christendom of eigen gemaakte Kunst. Maar die weten te knielen voor God, overal en altijd.’
| |
De Prof. Dr. G. Van der Leeuw-Stichting, breed oecumenisch op vele terreinen
Jaar en dag heeft de Van der Leeuw-Stichting Mededelingen uitgegeven, toegestuurd aan donateurs, en los verkrijgbaar voor geïnteresseerden. (Deze Mededelingen, waarvan 68 afleveringen verschenen, zullen worden opgevolgd door een serie in boekvorm, genaamd Onderbreking, waarvan het eerste nummer na Pasen verschijnt bij uitgeverij Kok in Kampen). Redacteur van deze Mededelingen was ds. W.G. Overbosch die ruim veertig jaar geleden het initiatief nam tot de Van der Leeuw-Stichting, voorzitter was en later, opgevolgd door ir. A. van Hengel, secretaris. Die lange serie langwerpige boekwerken, die in geen enkele boekenkast ‘zomaar’ naast andere boeken en tijdschriften kunnen worden opgeborgen, weerspiegelt het brede terrein waarop de Van der Leeuw-Stichting activiteiten heeft ontplooid. Van het nodige daaraan voorafgaande denkwerk werd telkens verslag gedaan.
Bladerend in de bij elkaar meer dan zesduizend bladzijden springen een aantal afleveringen er extra uit: Een woord voor de wereld...?, over bijbelvertaling; Peuteren aan de paasdatum, een opstel om de paasviering eindelijk te gaan verstaan; De dood verbloemen? en Rouwbedrijf en uitvaart, over de wijze waarop wij met doden en nabestaanden om (zouden moeten) gaan; Overwegingen bij Orwell ánti-utopie, een prachtige studie over het secularisatieproces in onze eeuw. Maar ook op het gebied van de kerkbouw en kerkrestauratie is er veel gepubliceerd, zoals over Aldo van Eycks Pastoor van Ars-kerk in Den Haag-Loosduinen, over de Oude kerk in Amsterdam, De goede rede in Almere-Haven, de Eusebius in Arnhem en de nieuwe kerkelijke gemeenschappen in de Amsterdamse Bijlmer en natuurlijk over het toerisme rond de Domkerk in Utrecht en de voltooiing van het vijf-kerkenplan aldaar. Ook de kerkmuziek kwam ruimschoots aan bod, Willem Vogel, studiesecretaris voor de kerkmuziek van de stichting, schreef veelvuldig liederen, Jürgen Henky vertaalde liederen o.a. van Willem Barnard, Jan Wit en Tom Naastepad in het Duits; vanuit de Van der Leeuw-Stichting werd het initiatief genomen tot het maandelijks tijdschrift Eredienstvaardig ten dienste van voorgangers en kerkmuzikanten, waarin alle denkbare organisaties op dit gebied van Oud-katholieken tot en met de Remonstranten en Lutheranen.
Een aantal malen groeiden deze Mededelingen uit tot een inmiddels klassiek boekwerk, zoals Dr. R. Boons De joodse wortels van de christelijke eredienst en Tom Naastepads Schouwspelers van God, een exegese van de brief aan de Efeziërs. Twee andere afleveringen trokken sterk de aandacht: Aan de hand van Mozes, deel 1: de profilering van een paastijd onder het beslag van Deuteronomium 29 tot en met Genesis 15 en deel 2: een zomer, een herfst en een winter onder het beslag van Genesis 16 tot en met 50. Met korte liturgische aantekeningen, liederen, gebeden en een kleine homilie wordt verslag gedaan van een zondagsviering. Een en ander als nadere toepassing en uitwerking van wat in 1975 in één band werd uitgegeven onder de titel De adem van het jaar, waarin het klassieke leesrooster, voorzien van korte inleidingen en notities voor psalm- en liedkeus, aan vooral protestants Nederland werd aangeboden. Deze aflevering telt terecht een aantal herdrukken. Een monumentaal werk verscheen in 1977, het Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de Kerken (helaas totaal uitverkocht).
Het te verschijnen eerste nummer van Onderbreking heeft als thema ‘Kunstopdrachten’. De functie die kerk en kunst gemeenschappelijk hebben, is die van de onderbreking: wij worden onderbroken in het vanzelfsprekende, het gewone, het alledaagse. Wij worden geraakt, even stilgezet, een verlangen wordt gewekt, een appèl gedaan. De onderbreking houdt de mens niet langer onschuldig tegenover de gegeven werkelijkheid, maar nodigt hem uit deze werkelijkheid te herscheppen.
Deel twee zal komend jaar uitgegeven worden en draagt als titel Dit is het einde niet en handelt over ‘profetie’ in de brede zin van het woord. De daaropvolgende aflevering van Onderbreking zal gaan over de naoorlogse kerkbouw.
| |
De kwetsbare opdracht
Humaniteit genereert zichzelf niet; cultuur brengt geen cultuur voort. Vanuit die overtuiging heeft de Prof. dr. G. Van der Leeuw-Stichting zich altijd beziggehouden met opdrachtgever-schap in de kunsten. Zij wilde vanuit de christelijke gemeente gesprekspartner zijn voor kunstenaars, in het besef dat de gemeente leeft bij een Stem die haar roept tot een taak die zij uit zichzelf niet zou aanvaarden. Met kunstenaars deelt zij, vaak tot hun beider verbazing, het visioen van een bewoonbare aarde. Dat visioen moet evenwel telkens weer worden aangezegd; het komt niet van binnenuit. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog
Madelon Hooykaas en Elsa Stansfield, The Personal Observatory, 1993. Ontwerp.
| |
| |
kreeg dit verlangen om gesprekspartner van kunstenaars te zijn vooral gestalte in ontmoetingen met architecten rond de bouw van kerken, en met musici en dichters voor de liturgie van onze eredienst. Gedurende het laatste decennium was de blik van de Stichting meer naar buiten gericht en gaf zij opdrachten aan beeldende kunstenaars.
Aan jonge kunstenaars die net van de academie kwamen, werd gevraagd beeldend vorm te geven aan een bijbelverhaal. Projecten als Een vader had twee zonen, De nachtgezichten van Zacharia, en De tien woorden waren het resultaat van deze opdrachten. De nog niet uitgekristalliseerde vormentaal van de jonge kunstenaars en de buitengewone complexiteit van de bijbelverhalen die de kunstenaars tot dan toe meestal niet kenden, hebben ertoe geleid dat niet alle projecten uit artistiek en theologisch opzicht even geslaagd zijn.
Interessanter zijn de ABRI-projecten, waarin aan zes gerenommeerde kunstenaars werd gevraagd een schuilplaats op een markante plek in stad of land te ontwerpen. Deze opdracht werd ingegeven door de ongerustheid van de Stichting over een onthumanisering van de leefomgeving. Kennen we eigenlijk nog wel schuilplaatsen in stad en land? Drie van deze opdrachten zijn inmiddels gerealiseerd, opvallenderwijze de drie die niet voor de stad, maar in het land waren bedoeld. Op het voormalig werkeiland Neeltje Jans ligt Kathedraal van Marinus Boezem, bij de duinen van Wijk aan Zee, op de rand van het strand en onder de rook van Hoogovens, is The Personal Observatory van Hooykaas/Stansfield te vinden, en op de Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad werd de engelenzender Engelen van Moniek Toebosch gerealiseerd. ABRI's in Eindhoven, Rotterdam en op Schiphol zijn (nog) niet verwezenlijkt.
In kunstkringen is het nieuwe opdrachtgeverschap van de Van der Leeuw-Stichting met waardering en enthousiasme ontvangen. Allereerst bleken kunstenaars nagenoeg zonder uitzondering geestdriftig in te gaan op de opdracht die hun werd aangeboden. Het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, later dat van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft ons werk geldelijk ondersteund, evenals vele andere fondsen, gemeenten en instellingen.
Daarmee zijn de vragen niet beantwoord, ook niet voor de Van der Leeuw-Stichting. Wat bedoelt de Van der Leeuw-Stichting met opdrachtgeverschap? Zij beoogt de begeleiding van kunstenaars. Haar opdrachten zijn niet specifiek kerkelijk. Hoogstens hoopt zij dat kunstenaars profetische aanwijzingen geven, die kritisch staan tegenover de devaluatie van de humaniteit in onze wereld en die sprekende tekenen zijn van de hoop op de bewoonbare aarde waar de bijbelse visioenen van zijn vervuld. Deze aanwijzingen en tekenen zullen voor misverstand vatbaar zijn; liever verkiest de Van der Leeuw-Stichting die kwetsbaarheid dan dat zij een bij voorbaat mislukte poging zou wagen de kunst in een christelijke kunst te doen veranderen.
De begeleiding van de kunstenaar beoogt hem uit zijn autonomie weg te halen,
Moniek Toebosch, Engelen. Situatieschets: dijk Lelystad-Enkhuizen.
en dus uit zijn eenzaamheid, om met hem te ontdekken dat de vrijheid gevonden wordt in de aanspraak. Alleen omdat er mensen zijn die bereid zijn langdurig met
| |
Een credo
die berg en wateren schiep
die geringen tot inzicht riep
die getrouwen hoedde voor kilte,
vatbaar het oor voor stilte
van kennis het broze bewust,
ik leg in zijn handen mijn dagen
ik vraag een aanvang van rust
fluister een eeuwenoud credo,
naar vaderschap bovenaards,
is het schuiloord van woorden ontlopen
ik vang nogmaals te leven aan
ik breek als een ochtend open.
de kunstenaar op te trekken en zich in zijn werk te verdiepen, kan de opdrachtgeving slagen.
| |
Oud-voorzitter Bram van Hengel over Willem Breuker en Psalm 122
In oktober 1996 had in de Grote Kerk in Veere de creatie plaats van Psalm 122 van Willem Breuker. Een psalm als avondvullende muziektheatervoorstelling. Dat is nog niet eerder vertoond. Hoe is dat gekomen?
‘We zouden herhaald willen zien - en wat ons betreft eindeloos en op veel manieren - dat er beloften zijn, dat er iets belóófd is. Dat de toekomst, hoe je het ook wendt of keert, tegen beter weten in veelbelovend is’, zegt Bram van Hengel in een gesprek met Peter van Houte voor het Zeeuws Tijdschrift (augustus-september 1996). ‘En we weten dat kunstenaars dat óók weten. Elke kunstenaar heeft áltijd dat geloof in het visioen, anders kan hij z'n werk niet doen!’
Van Hengel zou graag zien dat de Stichting fungeert als inspiratiebron voor de kunstenaar, waarbij expliciet moet worden vermeld dat elke kunstenaar volstrekt vrijgelaten wordt in zijn interpretatie. Ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan werd er in compositieopdracht gegeven met een
| |
| |
extra dimensie én voor een groter publiek dan vroegere opdrachten van de stichting. ‘Wij hadden sterke behoefte om een pelgrimspsalm te kiezen, waarin het verlangen naar dat visioen wordt uitgedrukt. Het sprak Willem Breuker onmiddellijk aan; vanaf het begin heeft hij het idee omarmd.’
De motieven om te kiezen voor juist deze compositieopdracht liggen dieper, benadrukt Bram van Hengel. Ze komen voort uit een reeks diepgaande gesprekken die de stichting het afgelopen jaar heeft gehouden met twaalf mensen uit de politiek, het bedrijfsleven, de sociale sector en de wereld van kunst en wetenschap. De stichting wilde van hen horen hoe ze over de maatschappelijke ontwikkeling dachten en welke richting het volgens hen uitgaat. Dat leverde het sombere beeld op van de hedendaagse maatschappij dat hij zelf óók zo kan schetsen: ‘Ik constateer dat wij een heleboel van onze activiteiten ontdoen van franje. We raken direct tot de - zakelijke - kern en veroorloven ons geen oponthoud meer. We proberen recht-toe-recht-aan producten te leveren. Dat is ook nodig want we zijn in een concurrentieslag verwikkeld. Iedereen is er op uit om het schip drijvende te houden en al het overbodige weg te kappen. Met alle begrip die ik voor die situatie heb, constateer ik tegelijkertijd dat we het leven op die manier ontdoen van buitengewoon belangrijke kanten. Als we daar mee doorgaan verminken we het leven onherstelbaar. En dat is strijdig met waar de stichting en zijn naamgever voor staat.’
De Stichting werd in 1954 opgericht om het gedachtegoed te beheren van de in 1950 overleden prof. dr. G. Van der Leeuw. Hij was minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen in het eerste kabinet Schemerhorn en één van de belangrijkste cultuurfilosofen in Nederland na de oorlog. Van der Leeuw stond in de liberale, progressief christelijke traditie. ‘Hij heeft altijd vastgehouden aan het feit dat er een visioen is. Een visioen van vrede en gerechtigheid. Een visioen van bevrijding.’
Bram van Hengel constateert langzaam maar zeker een kentering in de maatschappij, een groeiende behoefte aan een zekere verdieping, die je van hem ook versiering mag noemen ‘maar dan niet oppervlakkig - uiterlijk -, maar juist inhoudelijk. Mensen grijpen ook terug op tradities, ze zeven ze wel, passen ze eventueel aan, maar toch. Een van de gesprekspartners gebruikte de term neo-traditionalisme voor die ontwikkeling die zich in de hele westerse wereld voordoet. Er ontstaat een besef dat het zo niet langer kan gaan en een overtuiging dat er dwars tegen alle zwarte beelden in een belofte is, dat er sprake is van een “goede schepping” die tot stand zal komen, dat er sprake is van een spiritualiteit die uiteindelijk tot vrede zal leiden. Hoe realistisch dat is, weet ik ook niet. Ik weet alleen wél dat als je dát loslaat, het leven onleefbaar wordt.’
| |
Kinderen van Korach
Sinds 1986 houdt een werkgroep van de Van der Leeuw-Stichting zich bezig met de psalmen. De cahiers die intussen zijn uitgegeven dragen de naam Voor de kinderen van Korach, met als ondertitel: Dramatiek
Marinus Boezem, Kathedraal. Foto van de uitvoeringswerken.
en Liturgische gestalte van de Psalmen. Het eerste deel behelst de ‘Hallel’-psalmen 113-118; het tweede ‘De liederen van de Opgang’, de psalmen 120-134; deel III ‘De Koning komt’, de psalmen 90-100, en het laatste cahier, ‘Zegenen moet ik de Naam’, één psalm, namelijk 103. Voorlopig wordt deze serie afgesloten met het deel ‘De weg van de rechtvaardige’, waarin opgenomen psalm 1-8 en 42-49.
Professor Karel Deurloo als Hebraïcus-exegeet, ds. Sytze de Vries als dichter, Willem Vogel als componist, bijgestaan door ds. W.G. Overbosch, Marijke Bleij-Pel en ds. S.L. Schoch, hebben zich zorgvuldig gebogen over de vraag of één over-allmethode eigenlijk wel bestaat om die honderd vijftig liederen te zingen zoals ze gezongen willen wórden.
Het blijkt dat de strofische vorm vaak geen recht doet aan de dramatische tekst. Psalmmodiëren laat weinig ruimte aan de literaire gestalte en het keervers heeft ook zijn bezwaren. Elke psalm moet dus apart beoordeeld worden. Dat heeft in ieder geval de volgende ontdekking opgeleverd dat er naast de serie 113-118, het Hallel, nog andere reeksen zich aftekenen in het psalterium. Liturgisch is de winst toch deze dat elke psalm een rolverdeling met zich meebrengt tussen cantorij en gemeente en tussen solist en allen. De ‘gang’ van de psalm krijgt zo een duidelijk afbeelding.
Ook blijkt dat zo'n reeks Hebreeuwse liederen zijn eigen liturgie meebrengt, vaak haaks staande op het vertrouwde, kerkelijk liturgisch gebruik. De Kerk heeft het psalterium vaak onheus behandeld, psalmen niet laten uitspreken; maar àls ze zich dan uitspreken, zijn de verrassingen niet weinig, om eerlijk te zijn de verlegenheden waarin ze ons brengen, ook niet; bijvoorbeeld bij de overbekende psalm 139, de Paaspsalm bij uitstek, waarbij we de verzen 19-22 maar wijselijk overslaan: O God, dat Gij toch de goddelozen ombracht! (enz.). De inoefening van de psalmen uit de bundels Voor de kinderen van Korach vraagt een goede voorbereiding van cantor, cantorij en organist. Maar het karwei loont. Het woord karwei komt van het Latijnse corrogata, dat oproeping betekent. Israël roept ons op om mee te zingen, deze liederen legt het ons op de lippen. Eén van de consequenties is dat het eigen ‘kerkelijk’ gemoed zal moeten wijken voor wat ons gegéven wordt. Dat houdt in dat men zich wellicht zal moeten beperken. Misschien worden er pas na jaren enkele bijpassende woorden in onze liturgische vieringen bij gevonden.
Liturgie betekent dat allen er bij betrokken worden. Voor een goede kennismaking met zo'n serie is een zondagmiddag of - avond heel geschikt, dat is proefondervindelijk bewezen. Op tal van plaatsen in Nederland, in grote en kleine kerken, hebben velen al ervaring opgedaan met de teksten van de hand van Sytze de Vries en de muziek van Willem Vogel.
| |
ABRI Een pleidooi voor humaniteit
In de jaren zestig werd een kerkgebouw getypeerd als ‘een doorgangshuis, een pleisterplaats, een schuilhut, waar we even zijn’. In 1992 nodigt de Stichting kunstenaars uit een ontwerp te maken voor een abri, ‘een ruimtelijk element met karakter van een schuilplaats’ op zeven markante plekken in Nederland. De verschillen tussen toen en nu zijn duidelijk. Het tijdperk van de kerkbouw is zo goed als voorbij. Secularisering, marginalisering, ja zelfs afbraak zijn trefwoorden als het gaat om kerkelijke gemeente en haar gebouwen. Overeenkomsten zijn er ook: in deze opdracht gaat het gevecht om een humane invulling van de bebouwde omgeving verder. De spirituele dromen laten zich ook in een materialistische samenleving niet onderdrukken. De vraag naar herbergzaamheid is misschien brandender dan ooit. Vanzelfsprekende vormen zijn als antwoord immers niet voorhanden. Toch zijn doorgangshuis, pleisterplaats en schuilhut, nog steeds fascinerende begrippen. Vandaar de uitnodiging van de Van der Leeuw-Stichting een abri te ontwerpen.
| |
| |
Vragen zijn er genoeg. Aan het adres van de opdrachtgever: Is dit niet een opdracht voor een kapel zonder God? Heeft kunst hier nog met kerk te maken of neemt de kunst nu uiteindelijk de plaats in van het geloof en graaft de Stichting - toch een ontmoetingscentrum van kerk en kunst - haar eigen graf?
Maar ook de samenleving komt in deze opdracht ter discussie te staan: Is er in de architectuur iets wezenlijks verloren gegaan,
Madelon Hooykaas en Elsa Stansfield, The Personal Observatory. Realisatie te Wijk aan Zee.
ongemerkt of onbewust? Hoe staat het met de menselijke maat van onze bebouwde omgeving? Is er ruimte voor verstilling, inkeer? Heeft de gemeenschap nog een boodschap aan de kunst?
| |
Moniek Toebosch
Stel u voor. U rijdt op de dijk van Enkhuizen naar Lelystad. Zover het oog reikt, niets dan zilver glinsterend water, misschien, als het meezit, de schitterende Hollandse wolkenlucht die Vermeer in zijn Gezicht op Delft heeft weergegeven. Een verkeersbord langs de weg meldt: Engelen, daaronder staat een fm-band genoteerd. U zet de autoradio aan. De auto vult zich met hemelse klanken, alsof de gehele engelenschare op uw achterbank heeft plaatsgenomen. Zijn dit de klanken die Jan van Eyck in zijn hoofd had, toen hij zijn musicerende engelen schilderde? Opeens hoort u duidelijk het woord ‘liefde’, het is al voorbij voor u er erg in heeft. Even later, volkomen onverwacht, roept er iemand ‘geloof’ en vrij snel daarop ‘hoop’. Dit is waarlijk een wonderbaarlijk radioprogramma. Als de Flevopolder aan de einder opdoemt en u de dijk verlaat, sterft de muziek weg. Toebosch' project roept de bizarre radioprogramma's van Willem de Ridder in herinnering, die automobilisten hebben aangezet tot nachtelijke zwerftochten. Maar waar De Ridder een soort Provo-achtig, landelijk gezelschapsspel creëerde, voert Toebosch de luisteraar in zijn eigen vertrouwde auto door een metafysische zone begeleid door de klanken van de putti en engelen die op barokke plafondschilderingen rondzwermen.
| |
Marinus Boezem
De in Middelburg woonachtige kunstenaar Marinus Boezem heeft voor zijn project een locatie dicht bij huis gekozen: een zandplaat in de zee, vlak bij de stormvloedkering van de Oosterschelde. Op dit verloren stukje land geeft Boezem de plattegrond van een gotische kathedraal weer, op ware grootte, met gebruikmaking van de enorme basaltblokken die op het voormalige werkeiland Neeltje Jans nog ruimschoots voorhanden zijn. In feite wordt Zeeland tegen de zee beschermd door duizenden van dit soort keien. De drempel onder de stormvloedkering is ermee verzwaard en de grootste wegen zo'n vijftien ton. De muren en zuilen van de kathedraal worden met basaltblokken gemarkeerd; de lijnen die de gewelven aanduiden met schelppaden. Alhoewel de zandplaat te voet bereikbaar is en het werk van nabij bezichtigd kan worden, is het bedoeld om vanuit de auto te worden bekeken. Rijdend over de dam, duiken in het voorbijgaan de gigantische keien in het blikveld op, een kathedraal omgeven door water. De zandplaat die Marinus Boezem aanvankelijk op het oog had, was bestemd als broedplaats voor vogels. Dat dit bestemmingsplan de verwezenlijking van het werk bemoeilijkte, mag een ironisch toeval heten, als je je realiseert dat Boezem eerder dezelfde plattegrond heeft uitgevoerd in vogelvoer om zo de associatie tussen het opwaartse streven van de gotiek en de vlucht van de vogel tot uitdrukking te brengen.
| |
Hooykaas / Stansfield
De plaats waar Madelon Hooykaas en Elsa Stansfield hun werk realiseerden, ligt tussen de duinen en het strand van Wijk aan Zee. Het is een rustige plek langs een wandelpad, met uitzicht op zee en,
| |
Spiegelbeeld
Ik schrik bij elke spiegel van de vraag:
Elke morgen scheer ik uit
mijn baard zijn kaken bloot.
Zijn wil steekt in mijn rug een steel.
Al geef ik soms de schijn te breken
van die pijn, ik kan niet zonder druk; ik bijt
mijn nagels stuk, om krassen te vermijden op het glas.
landinwaarts, op het industriële complex van Hoogovens. Hier, op de scheidslijn tusen land en water, tussen natuur en industrie, maakten de kunstenaars een werk dat dienst kan doen als waarnemingspost. De voorbijganger wordt uitgenodigd een moment stil te staan om te luisteren naar de geluiden van de omgeving.
De sculptuur, die deel uitmaakt van de serie The Personal Observatory, heeft de vorm van een grote schotel met een diameter van drieëneenhalve meter, en is, het onderstel inbegrepen, zo'n vier meter hoog. In het staalplaat is een voorstelling van enkele sterrenconstellaties gestanst, die de bezoeker moet attenderen op verschijnselen die niet of nauwelijks waarneembaar zijn. Wie de trap beklimt en plaats neemt op het bankje, hoort de geluiden die zich op dat moment aandienen, versterkt door de weerkaatsing in de wit geëmailleerde parabool. Het ruisen van de branding, het gekrijs van meeuwen, het gejoel van spelende kinderen, het suizen van de wind - elk moment zijn de geluiden anders, 's nachts anders dan overdag, in de zomer anders dan in de winter. De gedachte achter The Personal Observatory, dat de toeschouwer wil attenderen op de rijkdom aan geluidstrillingen, terwijl hij de blik gericht heeft op de horizon, is contemplatief van aard.
De Prof. Dr. G. Van der Leeuw-Stichting kunt u bereiken op het secretariaatsadres: A. van Wijk, Rembrandtlaan 3, 1412 JM Naarden, Nederland (tel./fax: 035-6942253). De Stichting houdt geen kantoor: alle werkzaamheden worden vrijwillig en uit puur plezier verricht. Kantooruren zijn er niet. De minimum jaardonatie bedraagt f 35. De meeste donateurs dragen echter meer bij. Wij nemen de vrijheid u te wijzen op de mogelijkheid van legateren. Banknummer voor België: 445-8615229-44.
|
|