Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45
(1996)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Patrick Vanleene
| |
[pagina 275]
| |
de trouwpartij niet belet om te voet van Koksijde-St.-Idesbald naar Koksijde-Dorp te stappen, goed voor drie kilometer. Achteraf is er een feestmaaltijd met klasse in de villa in St.-Idesbald. Zo begint in Koksijde het huwelijksleven van Elsschots oudste dochter. Daarmee ontvouwt zich ook een serie faits divers uit het verborgen leven van Willem Elsschot en krijgt de kustgemeente Koksijde haar eerste literaire
Elsschot aan de praat met zijn buurvrouw in St.-Idesbald, Emma Coppilie (Foto: A. Maes).
intrige. Waarom trouwt Adèle De Ridder uitgerekend in Koksijde? Of hoe raakte Willem Elsschot in St.-Idesbald verzeild? Daarvoor moeten we drie jaar terug in de tijd, naar 1929. Dan wordt de laatste steen gelegd. Dan is de villa in de Frankrijklaan in St.-Idesbald klaar voor gebruik. Het bouwperceel is een weide van zowat één hectare, tussen de schrale veldjes van twee keuterboeren, ruim één kilometer van de dichtste tramhalte af. De architect is J. Coninck-Westenberg, Antwerpenaar en kaartvriend van de bouwheer. Die laatste blijkt een 47-jarige Antwerpse zakenman uit de publiciteitsbranche te zijn, een onopvallende doch gewiekste figuur, die in de voorbije tien jaar een lucratief reclamebureau opgebouwd had. Het stijgend financieel succes van zijn commerciële carrière zou pas door de Tweede Wereldoorlog worden getorpedeerd. Het wordt een pronte villa in rode baksteen, met groengeschilderd houtwerk en luiken voor de geruite vensterramen. Beneden was de eetkamer, de keuken en een reservekamer, boven vier slaapkamers. Er was geen elektriciteit en een handpomp voor het water. Er is een garage, ook al was er geen auto. Naar goede Koksijdse gewoonte krijgt het toekomstige vakantiehuis een naam. Het wordt ‘Kerkepanne’ gedoopt, naar het stuk duinenlandschap daar, dat toen nog ongerept wandelgebied was. Daarmee is de villa helemaal verankerd in het kustplaatsje. Het gezin De Ridder-Scheurwegen zal er met de zes kinderen de zomermaanden doorbrengen. Vader blijft van de vrijdag tot de dinsdagavond. Dan spoort hij weer naar Antwerpen voor zaken. Als hij in St.-Idesbald is, nodigt Mijnheer De Ridder vlot kennissen uit. In zijn brieven schetst hij daartoe een stratenplannetje van zijn St.-Idesbald, dat hij ‘tusschen De Panne en Coxyde’ situeert. ‘Tot weerziens in St.-Idesbaldus, hoop ik’Ga naar eindnoot1, schrijft hij er wel eens bij. Daar is weinig of niets van in huis gekomen. Mevrouw De Ridder smoorde alle dreigende bezoekjes in de kiem. Zo had ze al werk genoeg. Op dat moment is Alfons De Ridder gewoon een welgestelde en welgedane burger met een herenhuis in Antwerpen en een tweede woning aan de kust, geen beroemdheid. Zeker niet in St.-Idesbald. Zijn correspondenten verraden echter de ware ziel van de man: zij zijn romanciers, dichters en critici, zoals Maurice Roelants, Peter van Steen of Jan Greshoff. Zij weten dat achter dat gesloten gezicht van Alfons De Ridder de dichter-romanschrijver Willem Elsschot schuilt. Het vredige Sint-Idesbald moet Elsschot aan gemoedsrust helpen: hij kuiert er door de duinen, pakt zijn pint op de hoek in de ‘Vogelzang’, bouwt zandkastelen met zijn kroost en hij gaat elke dag - weer of geen weer - met al de kinderen zwemmen. Om die reden huurt de familie een strandhuisje, dat overigens nog altijd bestaat. Een vaste gebeurtenis is de gezinswandeling via De Panne, Adinkerke, de Franse grens en de duinen richting Bray Dunes, om dan langs de vloedlijn terug te keren naar St.-Idesbald. Elsschot is ook een verwoed hengelaar. Naast zijn kleinzoontje Fons, neemt hij het jongetje van de buren mee op zijn ochtendlijke tochten naar de Lo-vaart, zijn geliefkoosde visgrond. Hij leert hun onder meer vissen met zoetwatergarnalen als aas, ‘steurs’, zoals Elsschot ze in zijn Antwerps visserslatijn noemt. In een brief aan zijn kleinzoon Fons verklapt hij hoe aan degelijk aas te geraken:
Antwerpen, 13.7.1950
Beste Fonne, Demolder [Jef Demolder, een Veurnse herbergier] is de ware broeder niet, dat ziet gij nu wel: veel pinten drinken en weinig steurs. Een pint per steur. Vijf steurs voor vijf Stellas, zo zou hij het willen. Ga eens naar die winkel van visgerief in de Zuidstraat [Jozef Delbarres winkel] en koop er een schepnet om steur te vangen, met kleine mazen zoals dat van Demolder, of toch in dien aard, dan hebt gij hem niet meer nodig. Vraag daar ook eens of hij geen kistje voor steur heeft gelijk dat van Tjeppe de Valsaard [nogmaals Jef Demolder]. En ga nog maar eens proberen. Volhouden! Pa
In Koksijde begint voor Elsschot zijn familieleven. Geschreven en verhandeld wordt er in Antwerpen, echt geleefd in Koksijde. Vandaar dat Adèle hier haar trouwfeest wil. Ver van Antwerpen hield trouwens pottekijkers weg. Zo vader, zo dochter. Voor de kinderen was de jaarlijkse expeditie naar zee een onvergetelijk avontuur. In die eerste jaren was het ook een echte expeditie: Ida vertelt over de grote rieten manden die volgestapeld werden met een half huishouden plus de strandspullen. Die werden vooraf per spoor verstuurd. Beladen met handkoffers vertrok de hele familie een paar dagen later met de tram naar het station in Antwerpen, vandaar met de trein naar Gent, overstappen voor Oostende, vervolgens de kusttram naar St.-Idesbald, waar er nog een flink eind te stappen viel van de tramhalte naar de villa. De heenreis alleen nam al het grootste deel van de dag in beslag. In 1934 vraagt Maurice Roelants om uit te kijken voor een vissershuisje. Hij en Elsschot ontmoetten elkaar voor het eerst in St.-Idesbald. Roelants koopt kort daarop zijn ‘Vissershuis’ in de buurt van Elsschots villa. Of Elsschot er bij die koop voor iets tussen zit, is zeer de vraag. Hij wenste helemaal geen bekenden of letterbroeders in zijn buurt. Het literaire kwam niet binnen in zijn privé-leven. Hij wou met rust gelaten worden. Daarom precies was hij zich in | |
[pagina 276]
| |
het onbekende St.-Idesbald komen verschuilen. Daarom was hij niet langer in De Panne gebleven voor de vakanties. Het was er namelijk te druk geworden naar zijn zin. St.-Idesbald was een uitstekend schuiloord. Het was tijdens het interbellum weinig meer dan een langgerekte kasseiweg waarlangs hier en daar een villa. Voor de rest duinen met, verspreid, wat van die lage vissershuisjes van vissers en kleine boertjes.
Vereeuwigd op het terrasje van het stamcafé in St.-Idesbald, het ondertussen verdwenen Hôtel de la Plage: in het midden Elsschot en (rechts) Jan Maniewski.
Straatnamen verraden graag eens dat er een beroemdheid blijkt te hebben gewoond. In die zin zal later ook ‘Frankrijklaan’ op het straatnaambord overschilderd worden met ‘Willem Elsschotlaan’, jarenlang zorgvuldig gepenseeld met één ‘s’. Elke zomervakantie sleurt Fine (Josephine), zijn vrouw, een onverwacht volgzame Elsschot mee naar de Veurnse Boetprocessie. De processie gaat uit in het laatste weekeinde van juli. Die zondagmorgen trok het gehele gezin te voet naar Veurne om er vanop de bovenverdieping van de kruidenierswinkel van Juffrouw Werrebrouck in de Ooststraat, waar zij trouwens elke week hun inkopen kwamen doen, naar de processie te kijken. Gezien de datum gaat het volgende fragment uit een brief aan schoonzoon Georges Kelner, Adèles tweede echtgenoot, precies daarover. Antwerpen, 20 juli 1953 Elsschot schrijft geen literatuur tijdens zijn vakantie. Dat is zeker. Wel werkt hij dan zijn drukke correspondentie bij. Daarvoor rekent hij onder meer op de draagbare schrijfmachine van schoonzoon Kelner. Eén roman is dus wel op St.-Idesbald geënt: Tsjip, het boek dat in St.-Idesbald eindigt met een fiere opa die zijn eerste kleinkind op de arm houdt. Het personage Tsjip heet overigens niet Tsjip, maar Jan, of beter Moena. Het is de zoon van Adèle en Bennek die zichzelf als peuter ‘Moena’ noemde. Die kleine wordt de oogappel van een duidelijk geëmotioneerde grootvader. Emotie wordt bij Elsschot weliswaar streng uit de stijl geweerd, maar sluimert in wat beschreven wordt. Zo staan wij dan tegenover elkaar. Hij heeft oogjes en een neus als een doodgewoon kind, maar ik weet wel beter. Hij kijkt mij rustig aan, steekt aarzelend zijn handjes uit en komt op mijn arm zitten. ‘Neem een doek,’ zegt mijn vrouw, maar wij zijn reeds op weg. Wij wandelen de tuin door, hij zonder huilen, ik zonder spraak. Op Willems veld wordt hij door onze mussen begroet. Ik blijf staan en zeg ‘Tsjip’. En in zijn mondhoeken ontluikt een glimlach. Ja jongen, voortaan heet jij Tsjip (blz. 92). Daarmee is, in de fictie, de kleinzoon definitief herdoopt. Helaas, schone mussenliedjes duren niet lang: zes jaar later schrijft Elsschot De leeuwentemmer, of het relaas van de teloorgang van het huwelijk van Adèle en Bennek. Naast zijn literatuur is het zijn persoonlijke correspondentie die de mythe rond Elsschot vermenselijkt. Want zijn burgerlijke gestrengheid maakt hem zelfs voor zijn gezinsleden ontoegankelijk. Hij schrijft aan zijn vrouw (die dan in Parijs zit) op 20 juni 1939:
Uitvergroting van de ‘personages’ op de nevenstaande foto: Elsschot in het midden en rechts zijn schoonzoon Jan.
Liefste Finne, Villa ‘Kerkepanne’ zal nog één keer de hele clan herbergen. Bij de Duitse inval in mei '40 ontvlucht de familie de dreiging. St.-Idesbald lijkt een heel stuk veiliger. Maar dit keer kan de IJzer de agressor niet tegenhouden. Bij de eerste bommen op de kust trekken de De Ridders verder naar Boulogne. Ook vrij zinloos, blijkt al snel. Om een lang verhaal kort te houden: na twee maanden keren ze terug naar Antwerpen om daar de oorlogsjaren uit te zingen. | |
[pagina 277]
| |
In 1941 blijkt de villa aan zee leeggeplunderd. Terwijl er nauwelijks iets te rapen viel: een tafel met twaalf stoelen, op elke kamer een bed en een lampetkan en wat rommel in de garage. Kleerkasten waren er niet, enkel een plank met een gordijn ervoor. In de correspondentie met zijn zwager worden er wat verdenkingen geopperd, maar er is niets om hard te maken. Erger is nog dat met de oorlog de reclamewereld instort. Dat keldert Elsschots broodwinning.
Huwelijksakte van Adele De Ridder en Bennek Maniewski.
Om zijn groot gezin draaiende te houden ziet zakenman De Ridder zich gedwongen om in 1943 zijn ‘Kerkepanne’ te verkopen. Een vriend en collega, Herman Molitor, neemt het huis in onderpand. Elsschot droeg twee jaar daarvoor nog zijn boek Het tankschip aan die vriend op. Die verkoopt de villa na de oorlog. Elsschot koopt zijn villa niet meer terug, omdat zij toch te klein was geworden voor zomervakanties met alle volwassen geworden kinderen plus - ondertussen - echtgenoten en kleinkinderen. Wandelaars, die vandaag door de Willem Elsschotlaan kuieren, zullen er niet zo direct het zomerverblijf van Elsschot vinden. Het ligt een flink stuk van de straat af. Daar, tussen het groen, op nr. 9 is het historische huis nog te zien, en met een beetje genegenheid en veel fantasie zelfs diens beroemde bewoner. Elsschot blijkt vanaf de zomer van 1945 opnieuw in St.-Idesbald - maar dan wel op andere adressen - te logeren. Opvallend is wel dat hij in de onmiddellijke buurt van zijn oude villa blijft. Hij noemt in zijn briefwisseling de Marie Josélaan 64, bij Weduwe Weerbroeck en vanaf 1946 wordt het onafgebroken ‘Bij Maréchal, Villa Sol adoré, Pannelaan’ op het nr. 49. Tegen de voorgevel hangt een vrolijk bordje met muzieknoten: sol la do re. Het is tegelijk een Franse rebus. Daar verscheen het echtpaar De Ridder-Scheurwegen 14 jaar lang trouw elke augustusmaand, soms ook met een paar kleinkinderen mee. Zij passeerden er hun eenvoudige vakanties in een al jaren bewust-gezochte anonimiteit. In de gepubliceerde briefwisseling duikt één keer briefpapier op met als briefhoofd Hôtel de la Plage / Direction Henri Vandersaenen / Café-Restaurant / St.-Idesbald / Vue sur Mer - Confort moderne. Dat etablissement was jarenlang, letterlijk, het stamcafé van de familie. Autochtonen spraken van ‘bij Vandezandes’ [sic]. Elsschot verbroederde graag met de inwoners, vooral om hun dialect dat hem intrigeerde. Nu is er een kiekje bewaard - een uitvergroot hoekje van een prentbriefkaart eigenlijk - van de toerist Elsschot op het terras van het Hôtel de la Plage, dat gelegen was op de hoek van de Strandlaan en de Koninklijke Baan. Hij zit er, met alpinopet en pijp als attributen, zo te zien in volle tevredenheid naast zijn ondertussen volwassen kleinzoon Fons. De laatste brief uit Koksijde dateert van 9.8.59. Alfons De Ridder, alias Willem Elsschot, sterft voor de zomer van '60. Anders was hij zeker weer voor augustus naar zijn Sint-Idesbaldus / Koksijde-aan-Zee afgezakt. Het logies had hij alvast gehuurd. Koksijde heeft die trouw weten te honoreren. Op 9 februari 1996 werd aan Elsschots jongste dochter, Ida De Ridder, het ereburgerschap van de gemeente aangeboden, als postume hommage aan haar vader. |
|