Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45
(1996)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
VoorafMuzieknaslagwerken zijn het eens over de verklaring van de Latijnse muziekterm quodlibet (letterlijk: naar believen / zoals men wil) en wijzen op de juxtapositie van vaak uiteenlopende, vooraf bestaande melodieën in zo'n compositie. Zo'n werk kan dus uiterlijk gekenmerkt worden door oppervlakkigheid en gedwongenheid, maar heeft ook het potentieel om artistiek vindingrijk en afgerond te zijn, terwijl humoristische bijbedoelingen niet uitgesloten zijn. In een terugblik op het Zuidafrikaanse muziekleven van de afgelopen paar jaar schijnt die wat vreemde term in menig opzicht van pas te komen. Het nu volgende overzicht is een poging om de belangrijkste gebeurtenissen en tendensen binnen dit wijdvertakte en gecompliceerde terrein in ogenschouw te nemen; het maakt geenszins aanspraak op volledigheid. | |
InleidingVoor de muziekbewuste Europese bezoeker zal de Zuidafrikaanse muziekscène opvallende overeenkomsten vertonen met de praktijk in Europa. Hoewel met kleinere begrotingen dan vroeger, zorgen de vier Provinsiale Kunsterade van het vorige staatsbestel nog steeds voor opvoeringen van opera's, balletten en symfonische muziek. Er spelen nog kamerorkesten en solisten; er vinden nog steeds muziekwedstrijden plaats. Leerplannen voor scholen omvatten nog het vak muziek, zoals het de praktijk van het oude bestel weerspiegelt. De muziekopleiding van hogeschoolniveau handhaaft min of meer de vroegere status quo. Amusementsmuziek drijft op de golven van de buitenlandse interesse en vooruitgang. De met staatssubsidie werkende Stigting vir die Skeppende Kunste - die in 1989 opgericht werd om o.m. de kunsten onder alle bevolkingsgroepen te bevorderen - is voorlopig nog steeds een belangrijk steunpunt voor de totstandkoming van nieuwe muziekwerken. | |
OvergangsfaseToch moet men terdege beseffen dat het land ook op het gebied van de kunsten in een overgangsfase is, wat zowel tot onzekerheden als tot verwachtingen leidt. Het ligt voor de hand dat woningbouw, gezondheidsdiensten en onderwijs voorrang genieten in een land waar de onmiddellijke behoeften van de meerderheid van de bevolking in het verleden verwaarloosd zijn. De verwoede pogingen om het ‘achtergebleven’ deel van de bevolking te laten delen in de rijkdommen van het land, slaan echter niet alleen op materiële goederen, maar ook op de kunsten. Sinds 1992 zijn verscheiden pogingen daartoe gedaan; het proces wordt echter bemoeilijkt door factoren als wederzijds vertrouwen tussen de belangrijkste betrokken partijen, onbeholpenheid en onrealistische verwachtingen van nieuwe politici en ambtenaren, en een tekort aan fondsen. Dat de minister van kunst, cultuur en technologie, Ben Ngubane, tot een oppositiepartij behoort, de Inkatha Freedom Party (IFP) en dat Winnie Mandela zijn adjunct zou worden (intussen is ze ontslagen en vervangen door Brigitte Mabandla), wekte ook al weinig vertrouwen, evenmin als de opvallende afwezigheid van kunstminnaars in de parlementaire gelederen. | |
Een nieuw bestel?Nog steeds zijn er geregeld kreten en slogans over ‘zuivering’ en ‘democratisering’ van het Zuidafrikaanse cultuurleven te horen. Nog voor de verkiezingen van 1994 waren er verschillende gremia tot stand gekomen die de oude instellingen moesten vervangen door een stelsel waarin subsidies ontnomen zouden worden aan de geprivilegieerde, elitaire vier Provinsiale Kunsterade, en toegekend aan de zgn. ‘peoples' culture’. De meest extreme eisen van organisaties op dit vlak gaan in de richting van afschaffing van ‘Euro-centrische’, traditioneel westerse kunstvormen als ballet en opera. Daarvoor moeten dan de Kunsterade ontbonden worden: ze zijn immers te beschouwen als ‘apartheidsinstellingen’, zelfs al hebben ze ook een positieve kant. Net het tegendeel hiervan illustreert de Concours panafricain de musique et des arts, een pianowedstrijd die in Kameroen ontstaan is, en in februari 1995 op verzoek van de organisatoren in Zuid-Afrika plaatsvond. De ironie wil dat de rest van het beschaafde Afrika de Zuid-Afrikanen hun goed functionerend kunstbestel benijdt, terwijl de machthebbers in Zuid-Afrika zelf het willen afschaffen. Eén en ander spreekt voor zichzelf. De achtergronden worden duidelijk als men inziet dat de Zuidafrikaanse kunstwereld niet kan concurreren met b.v. de sport, omdat hij niet zo'n grote impact heeft bij het grote publiek en dus niet hetzelfde politieke potentieel. De opvallende betrokkenheid van president Mandela bij internationale sportgebeurtenissen wordt niet geëvenaard door zijn interesse voor kunst. Geregeld gaan er kritische stemmen op. Julius Eichbaum, redacteur van het enige Zuidafrikaanse opera-maandblad Scenaria heeft zich tot doel gesteld belangrijke instellingen als de ACTAG (Arts and Culture Task Group) voortdurend te critiseren op grond van hun politiek geïnspireerde programmering, stunteligheid en naïviteit op artistiek en administratief gebied, en hun onvermogen om een duidelijke grens te trekken tussen kunst en cultuur. Voorstellen om de begroting voor de kunst net als in de sport te laten aanvullen door privésponsoring met belastingvrijstelling, zijn nog niet duidelijk in overweging genomen. Sussende uitspraken van o.m. minister Ngubane, zelf een opera-liefhebber, en van Albie Sachs (ANC) dat de westerse muziektraditie in het nieuwe Zuid-Afrika niet zal te lijden hebben, zijn niet zonder reden met gemengde gevoelens ontvangen. Begin 1996 is bekend gemaakt dat de vier symfonie-orkesten van de ‘kunsterade’ binnen de volgende drie jaar tot twee moeten afslanken, en dat nog maar één nationaal opera-en ballet-gezelschap gesubsidieerd zal worden. Andere muziekinstellingen moeten dan door de gemeenten beheerd worden, volgens het principe dat enkel een derde van de nodige fondsen van de staat kan komen. Het feit echter dat nogal wat gemeenten in financiële moei- | |
[pagina 211]
| |
lijkheden verkeren vanwege problemen als ‘betalingsboikotte’ laat die veronderstelling onrealistisch klinken. Om die reden heeft de gemeente Kaapstad trouwens het contract met het stadsorkest opgezegd. De ervaring leert ook dat de inzamelingsacties van de raden voor kunst niet eens de spreekwoordelijke druppel in de emmer opleveren. Indien dit en andere kortzichtige besluiten inderdaad uitgevoerd worden, is de totale ineenstorting van de bestaande artistieke infrastructuur niet ver af.
Terwijl ik dit schrijf, zijn de vooruitzichten voor een echt kunstbeleid nog steeds slecht. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat er gepoogd wordt alle bestaande structuren af te schaffen onder het motto van ‘democratisering’ en een extreem idealistische ideologie van ‘nation building’, met als doel een nieuwe culturele Fenix uit zijn as te laten opstaan. Het is niet uitgesloten dat hierin ook wraakmotieven een rol spelen. Van de andere kant is de subsidie van 14 miljoen rand voor de compositie en de uitvoering van een ‘musical show’, Sarafina II van Mbongeni Ngema, ten voordele van een anti-aidscampagne, een goede illustratie van deze soort kortzichtigheid in zekere regeringskringen. Dat de herkomst van dit buitensporige bedrag aanvankelijk met de Europese Unie te maken had (wat later weer ontkend werd), en dat de minister van gezondheidswezen over die aangelegenheid kritiek kreeg, verandert niets aan het grondig verkeerde subsidiebeleid. (Dat de jaarlijkse begroting van de West-Kaapse Kunstraad zowat 25 miljoen rand bedraagt, geeft hier al enig idee van). | |
MuziekonderwijsTerwijl vele aspecten van een werkbaar nieuw schoolsysteem nog onduidelijk zijn, blijven de vooruitzichten van het muziekonderwijs op het niveau van de scholen helemaal een raadsel. Ook hier geniet de afbouw van oude schoolsystemen en het optrekken van nieuwe schoolgebouwen de voorrang. Onderzoek door de RGN (Raad vir Geesteswetenskaplike Navorsing) op het gebied van het muziekonderwijs in schoolverband heeft voor de hand liggende problemen en even voor de hand liggende idealen in de verf gezet, zonder echter een levensvatbare muziekonderwijsfilosofie en werkbare voorstellen naar voren te brengen. Zowel binnen als (vooral) buiten het ANC is naar heilzame oplossingen gezocht in ‘multiculturalisme’, een begrip dat de muziekpedagogen al geruime tijd bezig houdt. Met de sterke en op ieder vlak van het Zuidafrikaanse bestel voelbare Amerikaanse invloeden was het bijna onvermijdelijk dat het begrip ‘multiculturalisme’ weerklank zou vinden in een land dat uiteindelijk opschept met 11 officiële talen. Een witboek over hoe zo iets er in de praktijk uit zal zien, laat echter op zich wachten. Het gevaar is groot dat een voorbarig en onvoldoende doordacht actieplan veeleer politiek dan pedagogisch geïnspireerd zal zijn. Verscheidene universiteitsconservatoria hebben een reeks vereisten geformuleerd voor de hogere muziekopleiding van niet-blanke studenten, voorlopig zonder noemenswaardig succes. Zo zijn b.v. traditionele ‘westerse’ leerplannen aangepast om ook Afrika-instrumenten toe te laten. Ook wordt wel eens voorgesteld jazz-musici op te leiden als alternatief voor traditionele ‘klassieke’ muziek. Dit alternatief stelt echter in werkelijkheid dezelfde hoge eisen als ‘klassieke’ muziek. Van de andere kant zijn ‘oorbruggingskursusse’ ter voorbereiding van bestaande cursussen jammerlijk mislukt, als gevolg van het stigma dat aan zulke hulpprogramma's kleeft. Het kernprobleem, het aanpassen van de huidige toelatingsvoorwaarden ten behoeve van ‘agtergeblewenes’, is vanzelfsprekend onoverkomelijk. En de invoering van nieuw gestructureerde graadcursussen in basisvaardigheden omvat al de kiem van minderwaardigheid. De muziekdepartementen zullen moeten aanvaarden dat het hun taak is zinvol te beantwoorden aan de academische noden van de werkelijk begaafde student uit achtergebleven gemeenschappen. Ook de klemtoon die de bestaande muziekopleiding op de lerarenvorming leggen, is in het proces van verandering ten gunste van een meer marktgerichte benadering. | |
‘Multiculturele muziek’Ook de compositiekringen moesten door het nieuwe bewustzijn van de multiculturele samenleving beroerd worden. Dit zou vooral na mei 1990 bij toondichters tot bezinning - en geëxperimenteer - leiden. De toegang tot etnische muziek wordt mogelijk gemaakt door de International Library of African Music, gehuisvest in Grahamstad en met Andrew Tracey als directeur. Hoewel de politieke veranderingen - ook voor de verkiezingen al - zonder twijfel tot een diepere bewustwording van andere dan westerse cultuurgoederen leidden, waren er precedenten. Reeds aan het begin van deze eeuw deed componist en internationaal concertpianist Jan Gysbert Bosman (pseud. Bosman di Ravelli, 1882-1967) pogingen in dat verband. En in de jaren veertig begon Arnold van Wyk, de eerste Zuidafrikaanse componist die internationale aandacht genoot, elementen uit de inheemse muziek in zijn werk te incorporeren. Zijn vijfdelige liederencyclus Van Liefde en Verlatenheid (Boosey and Hawkes, 1953) toont dit duidelijk aan. Het debat of Zuidafrikaanse componisten al dan niet voor een ‘kruisculturele’ benadering kunnen kiezen, duurt nog voort. Het kernprobleem is de definitie, de vraag b.v. of het eenvoudige opnemen van een Xhosa-wiegelied in een werk van voor de rest westerse strekking als functioneel ‘kruiscultureel’ kan gelden. Zo'n gebruik, en zelfs het integreren van zulke elementen in een westers verwijzingssysteem, is al als ‘diefstal’ van zwart cultuurgoed bekritiseerd. Aan de andere kant is dit bezwaar echter evenzeer van toepassing op b.v. het zich toe-eigenen van westerse elementen door de Afrikaanse context: bepaalde Amerikaanse uitdrukkingsvormen in het amusement zijn erg geliefd bij zwarte musici; en er wordt in inheemse Afrikatalen erg veel a capella gezongen, met als bekendste voorbeeld de hymne Nkosi sikelel' iAfrika (zie ook het geval Michael Moerane verderop). Aspecten van dit probleem worden geïllustreerd door het recente meningsverschil tussen een recensent van het Zuidafrikaanse Tydskrif vir Musiekwetenskap en een belangrijke figuur als de Kaapse componist Peter Klatzow. Klatzow (geboren 1945), een leerling van o.m. Nadia Boulanger, is op dit moment een van de weinige componisten die ook buiten Zuid-Afrika bekendheid genieten. Het valt op dat de visie van deze Engelstalige op Afrika-gerichtheid ten minste voor een deel berust op zijn voorliefde voor in het Afrikaans geschreven poëzie, in het bijzonder voor het werk van N.P. van Wyk Louw. Zijn recente klaviersuite, Prayer for the Bones (1994), is gebaseerd op een Afrikaanstalig gedicht van Dirk Opperman. Voor sommige musici is het incorpereren van ‘kruisculturele’ elementen een ‘politiek correcte’ benadering; voor anderen is dit de enige artistieke uitweg voor een kunstenaar uit Afrika (uiteraard met het bijkomende voordeel van mogelijke Europese interesse); nog anderen menen te kunnen volstaan met een ondubbelzinnige voorkeur voor de westerse traditie - zelfs ondanks vluchtige flirts met Afrika, terwille van de exotische kleur. Tot de laatste groep behoren de componisten die rond de Eerste Wereldoorlog geboren zijn. Hun stilistische voorkeuren zijn grotendeels bepaald door belangrijke Europese figuren uit die tijd: Bartok, Hindemith, Strawinski en Schoenberg. Een uitzondering is Stefans Grové (geboren 1922), ooit professor aan het Peabody Conservatorium in Baltimore (V.S.). In de vroege jaren tachtig heeft hij | |
[pagina 212]
| |
Eerste bladzijde van Stefans Crovés Afrika-geïnspireerde klavierwerk, Nonyana (1994).
zijn westerse voorkeuren definitief en vrijwillig afgezworen en zich gewijd aan de ‘Afrikanisering’ van zijn muziek. Werken als Liedere en Dansen uit Suid-Afrika (SAMRO, 1992), Nonyana, die seremoniële danseres (SAMRO, 1994) - allebei opgelegde werken voor de Internationale UNISA-Transnet Klavierwedstrijd - de Afrika-Hymnus voor orgel (1992) en het strijkwartet Gesang van die Afrika-geeste (1994) openbaren een unieke versmelting en integratie van westerse compositietechnieken met het muzikale idioom van Afrika, een prestatie die de meesten van zijn tijdgenoten nog steeds niet leveren. (Zie ook illustratie). Onder de jongere generatie die tot die groep behoren, zijn vooral Kevin Volans (geboren 1949), de in Nederland geboren (1952) Hans Roosenschoon, en Johan Cloete (geboren 1957) te vermelden. Het werk van Volans wordt zoals dat van Grové om te beginnen gekenmerkt door beschrijvende titels: White man sleeps, Kneeling song, Lesotho mountain village, en andere. Gedeeltelijk omdat hij verkozen heeft in het buitenland te wonen, heeft Volans de aanzienlijke internationale successen op zijn palmares, waaronder ettelijke CD-opnamen. Roosenschoon heeft na andere werken als Makietie (1978) en Timbila (1985) van verdere Afrika-experimenten afgezien ten gunste van een mate aan subtiliteit en in zekere zin bepaald door commerciële motieven. De boogiewoogie-finale van zijn strijkkwartet ‘... to open a window...’ (1995), een werk in opdracht voor het vaste strijkkwartet van de Universiteit van de Vrijstaat, dat ook door het Chilingirlan-strijkkwartet werd uitgevoerd, combineert Afrika- en jazzelementen. Ook het muzikale verwijzingskader van Cloete is veelzijdig; het bevat naast aspecten van Afrikaanse muziek ook Chinese, Japanse en Latijns-Amerikaanse elementen, b.v. in de plezierige Celebrations, die onder meer op de mbaqanga-stijl (township-jazz) gebaseerd is. Vanwege plaatsgebrek kunnen we andere componisten wier oeuvre soortgelijke tendensen vertoont, alleen even bij name vermelden: Jeanne Zaidel-Rudolph (Ukuthula: Peace, Five African Sketches for guitar), David Hoenigsberg, David Kosviner (Work Song), Graham Newcater, Henk Temmingh, Peter Louis van Dijk en Arthur Wegelin (1908-1995). Het is waarschijnlijk nog te vroeg om aan deze activiteiten een blijvende waarde toe te kennen. Er zijn tekenen dat één en ander - zoals vele andere ‘politiek correcte’ doelstellingen - aan elan verliest. Dat deze muziek nog altijd voor het allergrootste deel in westers-georiënteerde artistieke en esthetische kringen ontstaat en zich in werkelijkheid richt tot de traditioneel westerse (d.w.z. vooral blanke) concertbezoeker (in Zuid-Afrika een kleine minderheid) betekent een ernstig probleem waarover, indien al, nog maar weinig is nagedacht. Als men dan de hierboven vermelde strubbelingen op het gebied van de artistieke organisatie in ZuidAfrika onder ogen neemt, wordt meer dan duidelijk dat ook het ideaal van een groter potentieel concertpubliek niet meer dan een wensdroom zal blijken. Daarnaast is er een grote groep componisten die zich bewust van het multiculturele debat afzijdig houden, en daardoor minder aandacht trekken. Zij wijden zich geheel aan de verwezenlijking van een eigen stijlconcept. Van een sterk Brits element afgezien, probeert Allan Stephenson (geboren 1949), die o.m. aan Gordon Jacob doet denken, iedere opzettelijke cultuurassociatie te vermijden. Zijn muziek is 20e-eeuws, maar ongecompliceerd, en veronderstelt een ‘luisteraarsvriendelijke’ (en duidelijk ‘westerse’) | |
[pagina 213]
| |
benadering van ernstige muziek, zonder echter als kitsch geclasseerd te worden.
In 1995 hebben de Zuid-Afrikanen ook de gelegenheid gehad om de eerste Zuidafrikaanse opera in drie bedrijven rond een Afrika-thema te zien. Het werk Enoch, prophet of God van de in Nederland geboren Roelof Temmingh (1946) kan als een mijlpaal in de Zuidafrikaanse muziekgeschiedenis worden beschouwd. Het verhaal speelt zich af aan de Oostkaap, tijdens het Engelse koloniale bewind, met de massamoord op de geestelijk leider Henog en zijn ‘Israëlieten’-volgelingen in 1992. Behalve voor situatiegebonden Xhosamuziek zijn opzettelijke Afrika-elementen afwezig. Het muzikale idioom is echter van zo'n aard dat het werk ook voor de ‘gewone’ luisteraar vrij goed toegankelijk is. (Zie illustratie) | |
Zwarte musiciGrotendeels ten gevolge van de apartheidsideologie tijdens het vorige regime kunnen zwarte musici niet concurreren met hun blanke collega's. Alleen Michael Moerane (1904-1981) was op dat stuk een uitzondering. Zijn orkestrale compositie Fatse la Hêso (Mijn land, 1941) is weliswaar gebaseerd op Afrikamelodieën, maar berust structureel in grote mate op 19e-eeuwse Europese voorbeelden. Hedendaagse zwarte componisten zoals Mzilikazi Khumalo, James Khumalo, Sam N'Tzoma, Joseph Khosa, Reuben Caluza en Gideon Nxumalo houden het hoofdzakelijk bij kleinere werken voor a capellakoor, een geliefd medium, dat historisch teruggaat op de invloed van Europese zendelingen. Een uitzonderlijk kruiscultureel succesverhaal is dat van het Soweto Strijkkwartet. Dit ensemble uit Soweto (Township bij Johannesburg) heeft de internationale aandacht erop gevestigd dat ze het klassieke medium van het strijkkwartet (aangevuld met slagwerk) bruikbaar gemaakt hebben voor de eenvoudige verwerking van inheemse muziek. De cover van hun CD, Zebra crossing, stelt onomwonden (hoewel wat naïef) dat de ‘formal and elite’ associaties met het medium ‘[are] too easily mistaken for reality...’ en dat ‘resulting images dull our imaginations’ (sic). Een soortgelijk initiatief in de vorm van Intsholo - een combinatie van koperblaasinstrumenten, slagwerk en zang uit Afrika - vertoont ook invloeden uit de Latijns-Amerikaanse sfeer. Het voor alle rassen open Transnet Libertas-koor onder leiding van Johan de Villiers draagt door geregelde optredens in binnen- en buitenland wezenlijk bij tot het vestigen van een geest van samenwerking op een gebied dat voor mensen van alle huidskleuren een geliefkoosde vorm van musiceren is. Interessant is het feit dat het repertoire van deze amateurgroep geen noemenswaardige vernieuwing vertoont in vergelijking met de koorpraktijk van de vorige periode. Het opnemen van ‘etnische’ muziek in koorrepertoires is al heel gewoon sinds de jaren zeventig. | |
Populaire muziek / AmusementsmuziekTerwijl aankomende zwarte ‘serieuze’ musici tijdens het apartheidsregime geen opleidingsgelegenheid, maar ook geen andere uitweg hadden, is een groot aantal zwarte vertegenwoordigers van de amusementsmuziekscène al vanaf de jaren zestig naar het buitenland getrokken. Voor velen van hen was muziek ook politiek, waardoor veel composities de ‘struggle’ als hoofdthema hebben. De binnen- en buitenlandse popularisering van zwarte Zuidafrikaanse muziek is in de jaren tachtig sterk toegenomen met het Gracelandalbum van Paul Simon, waarin ook de zwarte zanggroep Ladysmith Black Mambazo en een latere bekende figuur als Ray Phiri betrokken waren, evenals Johnny Clegg en Savuka. Sinds 1990 zijn veel internationaal bekende uitgewekenen, zoals de zangeres Miriam Makeba, jazz-pianist Abdullah Ibrahim (tevoren bekend als Dollar Brand) en de jazz-trompettist Hugh Masekela, naar hun vaderland teruggekeerd. Alles wijst erop dat het succes van deze muzikanten de belangstelling van de jeugdige zwarte ‘aspiranten’ geweldig heeft vergroot. Het heeft er zelfs de schijn van dat er geprobeerd wordt om aan deze soort muziek (waarvan township-jazz één vorm is) de toekomstige functie van nationale muziekcultuur toe te kennen, wat terzelfder tijd ook op een politieke winst zou neerkomen. Net zoals bij de serieuze muziek richten veel blanke Zuidafrikaanse amusementsmusici zich naar de uitdrukkingswereld en de muzikale middelen van
Henog en de Israëlieten - Enoch, Prophet of God, een opera van Roelof Temmingh.
hun zwarte collega's. Zwarte ondernemers hebben al een groot aandeel van de lichtemuziekmarkt. | |
De mediaHet spreekt vanzelf dat een muziektraditie niet kan overleven zonder medewerking van de media. Het vroegere radioen televisiestelsel, dat ernaar streefde Afrikaans en Engels gelijk te behandelen, had uiteraard grote invloed op het aankweken van luistergewoonten. Vooral het propageren - door geregelde uitzendingen, wedstrijden, enz. - van wat als licht Afrikaanstalig genre bedoeld was, het zgn. ‘luisterliedjie’. In de jaren negentig is het aandeel van het stroperige liefdeslied sterk verruimd door experimenten naar het patroon van de recentste Europese en Amerikaanse voorbeelden. Laurika Rauch is een van de weinige zangers van lichte liedjes in het Afrikaans, die enigszins aanspraak kan maken op blijvend succes, dankzij een balladestijl die aan Jacques Brel doet denken. Al in de jaren tachtig heeft Johannes Kerkorrel (pseud.) de oudere Afrikaanstalige luisteraar verrast door liedjes met sociale kritiek als thema. De populariteit van ‘boerenmuziek’ met wals en vastrap (= foxtrot) als hoofdgenres, schijnt ook dankzij radio- en televisiewedstrijden, niet achteruit te gaan. Een van de belangrijkste nieuwe forums voor de muziekcultuur van de Afrikaanstaligen is het Klein Karoo Kunstefees, dat de hele Afrikaanse-taalgemeenschap wil verbinden. Het is in 1995 in het leven geroepen en vindt plaats in Oudtshoorn, de geboortestad van volksdichter C.J. Langenhoven. De vroegere SAUK gaf niet alleen geregeld opdrachten aan gevestigde ‘serieuze’ componisten; door de uitvoering daarvan werd bij een kleine groep ingewijden ook een zekere trots ontwikkeld. Bij de recente omvorming van de SAUK in SABC, is de Afrikaanstalige radiozender (Afrikaans Stereo) weliswaar behouden en is er af en toe nog wel ‘klassieke’ | |
[pagina 214]
| |
De Israëlieten en de residenten van Queenstown.
muziek te horen. De vermoedelijke voorkeur van de meeste zwarte luisteraars voor Engelstalige programma's heeft ertoe geleid dat de aan ernstige muziek bestede zendtijd verminderd is ten gunste van programma's die bedoeld zijn voor een nieuw publiek. De programma's van Radio Allegro, die alleen 's nachts klassieke muziek uitzond, kregen te weinig steun en zijn in 1991 stopgezet. De onafhankelijke muziekzender FMR (Fine Music Radio) is sinds 1995 in de lucht, voorlopig echter alleen nog maar in Kaapstad en omgeving. De degradering van het Afrikaans op televisie tot zowat 5% van de kijktijd is voor menig Afrikaanstalige nog steeds een steen des aanstoots. De klemtoon ligt op vorming, journaals en licht Amerikaans georiënteerd amusement, dat de ernstige muziek nog meer dan vroeger in de kou laat staan. Als het onmiskenbare Indische karakter van de jingle waarmee sinds 1996 het journaal ingeleid wordt, enige culturele betekenis heeft, kan dit worden toegeschreven aan een poging om tenminste sommige minderheden tegemoet te komen. De politieke veranderingen sinds februari 1990 hebben echter het voordeel gehad dat steeds meer buitenlandse musici, zowel in het ernstige als in het lichtere genre, die vroeger hier niet mochten of wilden optreden, naar ons land komen. Onder hen de Amerikaanse operazangeres Grace Bumbry (in 1994) en Dame Kiri te Kanawa (1995). In januari 1996 heeft Luciano Pavarotti grotere menigten naar rugbystadions gelokt dan de wedstrijden die daar geregeld gespeeld worden. Met uitzondering van de muzikale component van de jaarlijkse National Arts Festival zijn muziekfestivals naar Europese normen schaars. Het festival dat in Grahamstad plaatsvindt, de bakermat van de Engelse cultuur in Zuid-Afrika, en ruimschoots door Standard Bank gesponsord wordt, omvat echter ook muziek-programma's van allerlei soort. Voor vele waarnemers is dit festival, waarbij kruisculturele experimenten in beeldende kunst en toneel legio zijn, de barometer van het kunstgebeuren in Zuid-Afrika. | |
De Zuidafrikaanse organisatie voor muziek-auteursrechtenEen van de belangrijkste gremia die de belangen van de Zuidafrikaanse musici behartigt, is de Suider-Afrikaanse Musiekregte Organisatie (SAMRO), zelf lid van de Confédération Internationale des Sociétés d'Auteurs et Compositeurs (CISAC). Zoals de naam zegt, is SAMRO ook verantwoordelijk voor de bescherming van de muziekrechten in de buurstaten Lesotho, Botswana en Swaziland. Sinds het ontstaan van de organisatie in 1962 is het aantal leden en activiteiten gevoelig gegroeid. Het ledenaantal, van alle rassen, bedraagt thans zowat 2300, van wie ca 5% componisten van ‘ernstige’ muziek. Onder die laatste groep is er maar 3% zwarte Zuidafrikanen. Naast haar taak als centraal muziekinformatiecentrum heeft de organisatie in haar 33-jarig bestaan een aanzienlijke bijdrage geleverd tot de creatie van nieuwe muziek: ze heeft dertig muziekwerken in opdracht gegeven. Het geleidelijk afnemen van opdrachten door de privésector in het laatste decennium, en het volledig ontbreken daarvan bij de nieuwe SAEC leidde ertoe dat SAMRO tegenwoordig één van de belangrijkste ‘werkgevers’ van componisten is. De opdrachten gaan van grotere symfonische werken tot jazz en andere populaire genres. Bovendien organiseert SAMRO voordracht-uitvoeringen van Zuidafrikaanse muziek, in tantièmes, en publiceert sinds 1992 ook muziekwerk uit het land. 5% van de jaarlijkse inkomsten - op dit moment meer dan 20 miljoen dollar of nagenoeg 50 miljoen rand - wordt rechtstreeks besteed aan de bevordering van kunst. Het Suid-Afrikaanse Tydskrif vir Musiekwetenskap is financieel uitsluitend afhankelijk van de SAMRO-steun. Aan ettelijke verdienstelijke Zuidafrikaanse kunstenaars zijn al studiebeurzen voor het buitenland verleend. Dit bepaalde mee het succes van musici als tenor Deon van der Walt en de pianist Anton Nel. De 20 muziekstudiebeurzen voor conservatoriumstudenten - zowel voor klassieke als voor lichte muziek - zijn de grootste en omvangrijkste van deze soort in Afrika. Het beleid van de organisatie maakt geen onderscheid van ras, geslacht of godsdienst. Recente statistieken tonen aan dat meer dan 40% van de succesvolle kandidaten voor de categorie lichte muziek zwarte studenten zijn, tegenover 15% voor de ernstige genres. | |
Ten slottePolitieke en staatkundige factoren, zoals de vele gemeenschappen en talen in Zuid-Afrika en de daarmee gepaardgaande uiteenlopende culturen en verwachtingen, veroorzaken op dit moment zeker de grootste problemen. Ondanks veel moeite, werk en hulp uit verscheidene hoeken zal dit voor afzienbare tijd zo blijven. Op het gebied van de muziek daarentegen is het streven naar werkbare oplossingen in een multiculturele samenleving in vele opzichten pas begonnen. Als veelzijdig terrein heeft dit streven voor verschillende mensen bovendien verschillende betekenissen, waarvan de artistieke waarde er maar één is. Wat voor sommigen luxe is of een randverschijnsel, is voor anderen een noodzakelijke en vanzelfsprekende verworvenheid. De kern van het probleem - enerzijds het voorzien in voldoende en levensvatbare muziekopleidingsfaciliteiten, anderzijds het scheppen van genoeg levensruimte voor zowel de musici als het publiek - heeft tijd en bezonnen inzicht nodig. De goede wil, talent, ervaring en passende structuren om het gevaar van een willekeurig quodlibet doeltreffend af te weren ten voordele van een kunstvolle, geordende en welsprekende meerstemmigheid, zijn reeds in grote mate aanwezig. |
|