Koos Prinsloo, Etienne van Heerden en Louis Krüger bundels met korte verhalen schreven over de ervaringen van dienstplichtigen in de oorlog tegen ANC-‘terroristen’ aan de grenzen met Zimbabwe en Angola, zou je misschien nu kunnen spreken van een ‘regenboog’-literatuur. Dit naar analogie van de term ‘Rainbow people’, waarmee Bisschop Desmond Tutu de kleurvolheid en de hoop van een postapartheid-Zuid-Afrika verwoordde.
Je kunt hier te lande nu zelfs een Afrikaanstalig sekstijdschrift kopen, Loslyf genaamd - wat tot voor kort ondenkbaar was. Voor een regenboog aan smaken die voorheen vaak onderdrukt moest worden, zijn er nu boeken te over op de markt. Zo is er bijvoorbeeld in 1995 in het Afrikaans een praktische reisgids voor Mozambique verschenen (Zuidafrikanen mochten er tot voor kort niet in), alsook een autobiografie van Joe Slovo, de onlangs overleden leider van de Zuidafrikaanse Communistische Partij. Het bezit van communistische literatuur was tot voor februari 1990 strafbaar.
Tot de wat ‘lichtere’ boeken die inspelen op de Zuidafrikaanse politieke gegevens en die ik ‘regenboog’-boeken bij uitstek noem, behoren Zuretha Roos' debuut Die verdwyning van Mina Afrika, Herinnering aan Agnes door Louis Krüger en Marzanne Leroux-Van der Boons Soos die honde van die hemel. In alle drie deze boeken is de Zuidafrikaanse apartheidspolitiek en de invloed ervan op de levens van individuen een centraal gegeven. Roos vertelt van een kinderloos blank echtpaar in de Hexriviervallei, dat in 1945 een bruin kind, Mina Afrika, adopteert. De hoon die de ouders van de gemeenschap te verduren krijgen, de verraderlijke daad van een blanke jongeman die Mina van het platteland verdrijft, waardoor zij terecht komt in een eindeloze spiraal van bedrog en vernedering in Kaapstad, garandeert een sterke verhaallijn. Die verdwyning van Mina Afrika (dat ook is voorgelezen voor de radio) is zoals de uitgever belooft, ‘'n verhaal met 'n verlossende, gelukkige einde (...) dis deel van ons kollektiewe geheue’ - ook hier dus wordt dit begrip gebruikt, maar veel kritieklozer dan door Versfeld en Van Niekerk.
Interessant genoeg maken zowel Krüger als Leroux-Van der Boon gebruik van persfotografen als mannelijke hoofdpersonages, terwijl ieder van de romans ook een sterke vrouwenfiguur heeft: in
Herinnering aan Agnes, een enigmatische vrouw die zich steeds meer verbonden voelt met bedrijvigheden van de ‘Boerenasieparty’ in Pretoria. Haar fotograaf-man is er fel tegen, maar wordt gedwongen zijn perspectief op zichzelf en zijn land telkens
Elisabeth Eybers
Riana Scheepers
weer bij te stellen. Hij is degene die scherpstelt, die duidelijkheid zoekt. In Krügers complexe roman vormen het verleden en herinneringen steeds verschuivende inzichten in persoonlijke relaties.
Leroux-Van der Boons roman Die honde van die hemel heeft een grote informatiewaarde voor mensen die vóór 1990 weinig af wilden weten van de motieven van hun progressief-gezinde medemens. Hij is wel op de ontspanningsmarkt gericht, maar bij de zoveelste traumatische gebeurtenis - duidelijk met verlossing, schuld en zuivering als doel - faalt het boek vanwege de neiging om te politiek-correct te zijn. Dat gebeurt zelfs in een jeugdboek als !Sit Oom Paul door Johann de Waal, waarin een Afrikaanse plattelandsjongen een relatie heeft met een Indiër-meisje. Zijn opstand tegen de dominee en de N.G. Kerk wordt door zijn uitgever beschreven als ‘'n verfrissende verkenning van ou tabboes in die Afrikaanse samelewing’ - al te makkelijk geformuleerd, als je bedenkt dat deze taboes vast heel lang nog zullen doorwerken in conservatiever gemeenschappen.
Heel opvallend in de Afrikaanse literatuur is de sterke positie die vrouwen in de poëzie hebben. Elisabeth Eybers (geb. 1915), die sinds 1961 in Amsterdam woont en ook in de Nederlandssprekende wereld een grote aanhang heeft, dicht reeds zestig jaar lang op een onnavolgbare wijze over algemeen-menselijke thema's als liefde, heimwee, ziekte en dood. Ze schrijft nog steeds in het Afrikaans, maar haar Amsterdamse verwijzingswereld en tal van Nederlands geïnspireerde uitdrukkingen hebben er toe bijgedragen dat haar klassieke, beeldrijke, vaak humoristische en altijd aangrijpende poëzie, zo sterk is doorgedrongen tot het Nederlands lezende poëziepubliek dat haar in 1991 de P.C. Hooftprijs is toegekend. Sindsdien heeft ze drie belangrijke nieuwe dichtbundels het licht laten zien: Respyt, Nuweling en Tydverdryf / Pastime. Een andere dichteres die ook op hoge leeftijd nog produktief blijft, is Ina Rousseau (1926) wier bundel 'n Onbekende jaartal (1995) - er staan veel ‘eco-gedichten’ in - met acclamatie is ontvangen. De andere twee vrouwen die tot de meest gerespecteerde figuren in de Afrikaanse poëzie behoren, zijn Wilma Stockenström en Antjie Krog. Zij maken allebei graag gebruik van typische Afrikaverwijzingswerelden en historische gebeurtenissen als stof voor hun gedichten. S.J. Pretorius (1917-1995), Ernst van Heerden en T.T. Cloete (allebei in de zeventig) zijn de belangrijkste andere dichters, terwijl onder meer Daniel Hugo, Johann Johl, Johann de Lange, Joan Hambidge en Johan Lodewyk Marais regelmatig bundels publiceren.
Ook in het proza behoren er opvallend veel vrouwen tot de meest belangwekkende figuren: behalve de reeds genoemde Elsa Joubert, Anna M. Louw en Lettie Viljoen, verwierven ook de meer populaire Marita van der Vyver, met haar Griet skryf 'n sprokie (1992) en Riana Scheepers, met haar verhalen in onder meer Dulle griet (1994), bekendheid. Hun boeken zijn, evenals werk van onder meer Goosen, Miles, Prinsloo, Schoeman en Van Heerden, in het Nederlands vertaald door Riet de Jong-Goossens.
Iets anders in verband met de rol van vrouwen in de literatuur: Elize Botha heeft in Tydskrif vir geesteswetenskappe (september 1995:216) gewezen op het opvallende feit dat de oudere vrouw als personage zo sterk figureert in vier recente romans: Wilma Stockenströms Abjater wat so lag (1992), Alba Bouwers Die afdraand van die dag is kil (1992), Juffrouw Sophia vlug vorentoe (1993) door Berta Smit, en Hierdie lewe (1993) van Karel Schoeman. Deze boeken hebben allemaal oude vrouwen die dichtbij de dood staan, als hoofdpersonages.
Schoemans schitterende roman is er trouwens één in een triologie onder de titel Stemme. ‘Die manier waarop Schoeman in sy romans die verskrikking van afskeid - van geliefdes, vriende, 'n land, ouers, die lewe - buitengewoon rustig aan die orde stel in Hierdie lewe, sonder om die gepaardgaande angs en verdriet ooit gering te skat, is aangrypend én troostend’ (schreef ik in De Kat, februari 1994). De tweede roman in Schoemans drieluik is Die uur van die engel (1995). Alhoewel de trilogie nog niet af is, is het alvast duidelijk dat Schoemans een stem wil geven aan mensen wier stemmen dof en onhoorbaar geworden zijn. In romans én non-fictie (over o.a. Olive Schreiner, N.P. Van Wyk Louw en Susanna Smit, alsook de stad Bloemfontein en een aantal streken) brengt Schoeman over een tijdperk van reeds meer dan 25 jaar een van de meest indrukwekkende oeuvres in de Zuidafrikaanse letterkunde én geschiedschrijving tot stand. Die uur van die engel is een vermenging van de volgende belang-