Maquette van een Schouwse stolpboerderij in het Streek- en Landbouwmuseum in Schouwen-Duiveland in Dreischor. (Foto: H. Doeleman)
Al vroeg hadden deze hun naar achter oplopende zijladders. Door de eeuwen heen bleef deze vorm tot in de jaren dertig van de 20ste eeuw gehandhaafd. Veelal had ieder dorp zijn eigen wagenmaker, die door kleine variaties in zijn werk zich van zijn collega's wist te onderscheiden. In de jaren dertig kwam de eenheids- of bakwagen in gebruik. Dit type, afkomstig uit Groningen, was een zogenaamde onderdoordraaier, waarmee korter kon worden gedraaid dan met de boerenwagen. Deze vernieuwing speelde in op de behoefte aan betere en vooral snellere transportbehoeften.
In het midden van de jaren dertig gingen plaatselijke smeden en wagenmakers over tot de bouw van wagens met grote platte bakken op luchtbanden. De weg naar de handel moest ingekort worden. Daarom werden tegen het einde van de 19de eeuw langs het gehele eiland landbouwhavens aangelegd om de lange rit naar Brouwershaven, Zierikzee of Bruinisse uit te sparen. Een aantal van deze havens is nog aanwezig, zoals die van Flaauwers, ten zuiden van Kerkwerve. Andere zijn daarentegen nog nauwelijks herkenbaar. Voor het afvoeren van suikerbieten, aardappelen, hooi, stro en graan werden deze havens gebruikt. Dat Dreischor gerekend werd tot de grotere dorpen, blijkt ook uit het feit dat deze plaats al sinds de late middeleeuwen beschikte over een eigen haven: Beldert. In 1883 werd hier een fairbank of weegbrug opgericht. Ook elders op het eiland gebeurde dat in dezelfde periode. In 1910 waren er in totaal 213 inkomende en uitgaande schepen in de haven.
Beurtschippers waren Barendregt en van der Doe. Door de afdamming van het Dijkwater na de watersnoodramp van 1953 werd de haven van Beldert afgesloten van open water. Maar nog altijd is het voormalige haventje herkenbaar in het landschap.
Veel boeren hadden een driewielige paardewipkar, in Schouwen beter bekend als een ‘perwetkarre’. Ze werd gebruikt voor het vervoer van grond. Een ander ‘manusje van alles’ voor de boer was de rolkar. Dat was een zwaar, lang, plat drieof vierwielig wagentje voor het vervoer van ploegen, eggen, zaaizaad en onder zeer natte omstandigheden ook voor kleine hoeveelheden bieten. Voor het boerenwerk werd ook de kruiwagen gebruikt.
De bakslee, vroeger ook slikslee genoemd, was een platte slee van twee meter lang, een meter breed en 25 cm hoog, met aan de onderkant smalle platte ijzers. Deze had dezelfde functie als de rolkar, maar de afstanden moesten niet al te groot zijn. Het rijden met het gezin op de ouderwetse boerenwagen werd vanaf het begin van de 18de eeuw vervangen door een rit met een luxe speelwagen. Deze kreeg meer comfort door het ophangen aan riemen, waardoor de Schouwse riemwagen ontstond. Naast dit type maakten de rijkere boeren na 1875 gebruik van hun met bladveren uitgeruste Gelderse of Utrechtse wagen, brik, sjees of tilbury. Het meest luxe rijtuig was de vierwielige barouchette, die in gebruik was bij een aantal grote boeren, de dokter of de notaris. Een automobiel konden voor de Tweede Wereldoorlog alleen de grote boeren zich veroorloven. De motorfiets werd vooral bij de boerenzoons en handelaren populair. De arbeider werd dank zij de fiets meer mobiel. Een bekende verschijning op het platteland was de hondekar. Kleine middenstanders en ambulante handelaren maakten er gebruik van om hun waren uit te venten. Vooral voor de verkoop van melk werd de trekkracht van honden benut.
De verbinding met het vasteland werd belangrijk verbeterd door de geregelde veerdiensten. In 1900 kwam de tramverbinding Steenbergen-Zierikzee-Brouwershaven tot stand, waarvoor de veerdienst Zijpe-Anna Jacobapolder werd ingesteld. In 1931 werd het vliegveld Haamstede in gebruik genomen. Het was een tussenstop op de lijn Rotterdam-Vlissingen-Knokke. Na de oorlog werd het vliegveld gesloten. De tram verdween na de watersnoodramp. Hier kwamen bussen voor in de plaats. Ook de beurtschippers verdwenen door de opkomst van de vrachtwagens. Na gereedkoming van de brug en de dammen verdwenen alle veerdiensten.
Naast genoemde facetten is er nog veel meer te beleven in het streek- en landbouwmuseum van Schouwen-Duiveland.
Bij de samenstelling is gebruik gemaakt van de nota ‘Een aanzet voor de tentoonstelling’ van de inrichtingscommissie van het Streek- en Landbouwmuseum Schouwen-Duiveland.