[nummer 258]
Het postmodernisme in de Vlaamse kunst: woord vooraf
Julien Vermeulen
Toen de literatuurwetenschapper Ihab Hassan in 1971 The Dismemberment of Orpheus: Towards a Postmodern Literature publiceerde, was het niet te voorspellen dat het begrip postmodern in enkele jaren tijd tot een internationaal modewoord zou uitgroeien. Ook toen Charles Jencks in 1977 een ‘language of post-modern architecture’ meende te ontdekken was het concept nog niet sterk verspreid. Met La condition postmoderne introduceerde de filosoof Jean-François Lyotard in 1979 het magische woord in de Franse filosofie, van waaruit het in de jaren tachtig een wereldwijde opmars kende. Ook dichter bij huis, in onze eigen ‘Vlaamse’ leefwereld, werd de tijdgeest in termen van een of ander postmodernisme gedefinieerd. Geen enkel facet van onze samenleving kon zich onttrekken aan de druk van de alles ondermijnende postmodernisme-gedachte. Theologen en historiografen, ethici en politologen, de psycho-analyse en de filosofie, het postcommunisme en het postkolonialisme, maar ook de taalattitudes en de lichaamsculturen, de talkshows en de gezinsbanden, de popcultuur en de detectiveroman, het consumptiegedrag en de rockmuziek... niets kon ontsnappen aan de nieuwste modetrend. Het postmodernisme, dat de deconstructie zo hoog in zijn vaandel schreef, werd paradoxaal genoeg zelf een geïdoliseerde icoon die de meest uiteenlopende cultuursegmenten tot een, weliswaar vage, gemeenschappelijke noemer herleidde.
Paradoxaal genoeg, inderdaad. Want het postmodernisme beklemtoont precies de caleidoscopische versplintering van het hedendaagse denken en van het creatieve scheppingsproces. Een denkrichting die in essentie aanvaardt dat er geen écht centrum bestaat en die vooropstelt dat de taal slechts een gebrekkig en arbitrair tekensysteem is, kan moeilijk tot een eensluidende en alom aanvaarde zelfdefinitie komen. Het ligt dan ook voor de hand dat de rijkgeschakeerde werkelijkheid die zich als postmodern aandient hier niet tot de enge gietvorm van een of andere afgeronde definitie gekanaliseerd kan worden. De wetenschapper of de essayist die het postmodernisme wil benaderen kan hooguit enkele brokstukken van overgeleverde citaten samenharken tot een associatief geheel, waaruit de draagwijdte van dit concept mag blijken. Ongetwijfeld is het interessanter om ons licht op te steken bij de man/vrouw op het terrein, bij de veldwerker/veldwerkster die middenin de verscheidene kunstdisciplines staat en probeert enkele verhelderende flitsen door te seinen van wat er leeft in zijn/haar stukje van de Vlaamse kunstscène. Dit is dan ook de uitdaging die achter dit themanummer van ons tijdschrift schuilgaat. We kijken naar wat er beweegt op het podium van de jonge Vlaamse dans, luisteren naar de ‘meerstemmigheid’ van de al dan niet repetitieve muziek en lezen mee op het fragmentarische PC-scherm van de recente literatuur. Ook de Vlaamse kunstgenres die in de ruimte gestalte krijgen, confronteren ons met de postmoderne inruilbaarheid van stijlcodes. We ervaren gefascineerd het heterogene vormenarsenaal van de plastische kunstenaar, de ontwapenende blik van de fotograaf en de gedurfde combinaties van de jonge architect.
Dat we ons hier om praktische redenen beperken tot de Vlaamse kunst brengt ons bij een tweede paradox. In een multimediale en multiculturele maatschappij, die het slopen van grenzen en muren tot een ideaal verheft, kan men slechts met vage toetsen de demarcatielijn rond de Vlaamse kunst aanbrengen. Het spreekt vanzelf dat de auteurs van de verschillende bijdragen steeds voeling houden met de internationale artistieke scène waarmee ons eigen kunstgebeuren in continue dialoog is. Om deze pluraliteit van disciplines, genres en stijlen enigszins in te kaderen in een sobere pêle-mêle van cultuurfilosofische achtergronden geven we het openingswoord aan de filosoof die deze markante kunstrichting in een bredere context plaatst. Onze taal mag dan al weinig transparant zijn, toch twijfelen we er niet aan dat de medewerkers aan dit nummer in hun benaderingen een verhelderend licht werpen op een complex maatschappelijk en artistiek fenomeen. Op die manier zal er tussen schrijver en lezer toch wel enige vorm van communicatie ontstaan. Of trekt de rabiaat postmoderne lezer zelfs dat in twijfel?