| |
| |
| |
Bourgondië en Vlaanderen
Van dynastieke eenheid naar natievorming
Marc Boone
Het netwerk der Bourgondische dynastie in Vlaanderen en in de Nederlanden
Toen in 1369 hertog Filips van Bourgondië, sinds zijn heroisch optreden op het slagveld van Poitiers in 1356 aan de zijde van zijn vader koning Jan II (1350-64) bijgenaamd ‘de Stoute’, huwde met de erfgename van de laatste graaf van Vlaanderen uit het huis van Dampierre, de erfprinses Margareta van Male, leek een oude Franse koninklijke ambitie gerealiseerd. Het bij herhaling rebelse graafschap Vlaanderen met zijn aanlokkelijke stedelijke economie, bron van welvaart en voor een vorstelijke schatkist aantrekkelijke fiscale overdrachten, was onder direct gezag van een lid van de heersende Franse dynastie geplaatst. Waar het wapengeweld van de Capetingers had gefaald, triomfeerde de diplomatie van het huis van Valois. Met Filips had deze dynastie haar paradepaard ingezet: sinds 1363 was deze koningszoon (die zich in zijn plechtige oorkonden steeds van de titel ‘Philippe, fils de roy de France’ zou bedienen) hertog van het prestigieuze hertogdom Bourgondië, nadat de laatste hertog uit een zijtak van de oude koninklijke familie der Capetingers overleden was. Een jaar later ving de regering van zijn broer, Karel V (1364-80) aan, een vorst met een erg uitgesproken intellectuele belangstelling. Hij is in de eerste plaats de geschiedenis ingegaan als een vermaard bibliofiel, maar hield er erg van zich met juristen en filosofen te onderhouden. Karel V en zijn jongere broer, Filips van Bourgondië, met wie hij goede en nauwe relaties onderhield, hadden een onmiskenbare interesse voor de staatsideologie en huldigden een theoretische opvatting over het koningschap en staatkundige centralisatie. Karel V onderhandelde over het huwelijk van zijn broer met de erfgename van de Vlaamse graaf Lodewijk van Male en had er zelfs de terugkeer van Waals-Vlaanderen (de kasselrijen van Rijsel, Dowaai en Oorschie) dat in 1312 aan Frankrijk was afgestaan, voor over, om het huwelijk tot stand te zien komen. Filips beloofde in
een geheim verdrag dat het gebied bij het overlijden van Lodewijk van Male terug naar de Franse kroon zou gaan, aan Lodewijk beloofde hij, in een even geheim verdrag, dat dit niet zou gebeuren.
Filips de Stoute ontpopte zich van bij zijn aantreden als een geducht diplomaat, als een loyaal Frans vorst, maar ook als het hoofd van een eigen dynastie, die van de Bourgondische hertogen uit het huis van Valois. De Vlaamse erfenis die hem in januari 1384 na het overlijden van Lodewijk van Male te beurt viel, hield veel meer in dan het graafschap Vlaanderen, hoe rijk en begerenswaardig dit in theorie ook mocht zijn. Voor Filips de Stoute was het graafschap Vlaanderen ongetwijfeld het belangrijkste, maar tot zijn erfgoederen behoorden verder ook nog de Franche-Comté (het vrijgraafschap Bourgondië, een rijksgebied over de Saône), Artesië, Rethel en Nevers. In de praktijk zag het er voorlopig nog even anders uit. Sinds 1379 woedde de zogenaamde ‘Gentse oorlog’, een uitslaande opstand van stedelingen tegen de uitwassen (politiek-juridisch maar ook en vooral fiscaal) van de centraliserende politiek van de graaf. Maar hier zou de diplomaat Filips
Portret van hertog Filips de Stoute (1342-1404), die in 1369 huwde met de Vlaamse erfprinses, Margaretha van Male en als dusdanig de Bourgondische dynastie in de Nederlanden introduceerde. Dijon, Musée des Beaux-Arts. Kopie naar een verloren 14de-eeuws origineel uit de chartreuse in Champmol bij Dijon (foto: Dijon, Musée des Beaux-Arts).
de Stoute, eerder dan de legerleider een oplossing bereiken aan de onderhandelingstafel.
Een territorium met twee duidelijk gescheiden blokken, Vlaanderen en Artesië in het noorden, de beide Bourgondische vorstendommen in het zuiden, tekende zich bij dit alles van bij de aanvang af. Filips was, zoals elke vorst van zijn rang, begaan met de verdere uitbreiding van zijn ‘Hausmacht’, de invloedssfeer van zijn dynastie. Consolidatie van zijn invloed in de Nederlanden, waar zijn gezag recent was ingevoerd, en de nood aan goede nabuurschap, hebben aldus geleid tot het opmerkelijke dubbelhuwelijk dat reeds in 1385, helemaal bij de aanvang van zijn regering in de Nederlanden, in Kamerijk (Cambrai) werd afgesloten. De erfgenamen van
| |
| |
Bourgondië-Vlaanderen en van Holland-Zeeland-Henegouwen huwden er hun respectievelijke zusters. Een band tussen de twee heersende dynastieën, Wittelsbach (Beieren) in Holland-Zeeland en Valois-Bourgondië in Vlaanderen, werd gelegd, die in de toekomst nog verstrekkende gevolgen zou hebben. Geheel in de lijn van de heersende opvattingen, voorzag Filips dat na zijn overlijden een verdeling zou tot stand komen waarbij de oudste zoon, Jan, graaf van Nevers, opvolgde in Vlaanderen-Artesië en Bourgondië en de tweede zoon, Antoon (1404/06-15), in het hertogdom Brabant, na het overlijden van zijn kinderloze tante Johanna van Brabant. Deze laatste had reeds voordien, in 1387, aan Filips de Stoute de gebieden van Limburg en Overmaas afgestaan, in ruil voor militaire steun bij een conflict met Gelre. De derde zoon, Filips, kreeg de randgebieden Nevers en Rethel toegewezen. Toch zou het verkeerd zijn, Filips de Stoute het plan toe te schrijven in al deze gebieden zijn dynastie aan de macht te willen brengen. De dubbele alliantie met het huis van Beieren had in het voordeel van dit laatste kunnen doorslaan en het zwaartepunt bij het complex van Henegouwen-Holland-Zeeland leggen.
Filips en zijn zoon, hertog Jan zonder Vrees (1404-19), waren regionale heersers met bovendien een onmiskenbare ambitie om ook aan het koninklijke hof een eersterangsrol te blijven spelen. De zwakzinnigheid van de Franse koning Karel VI (1380-1422) heeft deze ambitie nog extra gevoed. Er was ruimte voor ambitieuze prinsen van den bloede aan het hof en de heersende anarchie liet een zekere roofbouw op de Franse staatsfinanciën toe. De overdrachten waren onder Filips de Stoute goed voor zowat de helft van de Bourgondische inkomsten. De Bourgondiërs ondervonden evenwel in hun machtsen
Allegorische voorstelling van de vier huwelijken van Jacoba van Beieren (1401-1436), links Jacoba, rechts haar vader, graaf Willem VI van Beieren, graaf van Henegouwen en Holland-Zeeland. Niet zonder ironie wordt op het hengelen naar een geschikte huwelijkskandidaat gealludeerd. De huwelijksperikelen van Jacoba speelden een belangrijke rol in de uitbouw van de Bourgondische staat in de Nederlanden. Parijs, Musée du Louvre, vroege 15de eeuw (tekening met aquarel) (foto: Parijs, Louvre).
geldhonger tegenstand van een partij die zich vormde rond de hertog van Orléans en die weldra, omwille van de leidinggevende rol van de graaf van Armagnac, als de partij van de ‘Armagnacs’ tegenover die der ‘Bourguignons’ zou komen te staan. De tegenstellingen waren onder de diplomaat Filips de Stoute reeds duidelijk merkbaar, maar zouden onder zijn zoon tot een hoogtepunt worden gevoerd en ontaarden in een feitelijke burgeroorlog. De moord op de hertog van Orléans op 23 november 1407 en ten slotte, de moordaanslag op hertog Jan zonder Vrees op de brug in Montereau door de partijgangers van de dauphin (de latere Karel VII) op 10 september 1419, waren er de trieste uitschieters van. De eerste Bourgondische hertogen uit het huis van Valois verbleven dan ook erg vaak in hun Parijs hotel, dat, alvast onder Jan zonder Vrees, zowat de allure van een vesting kreeg. De Nederlanden en Vlaanderen waren een nuttige en veilige basis om op terug te vallen.
Bij het aantreden van Filips de Goede (1419-67) als hertog in 1419 zag het er even naar uit dat ook hij, begaan als hij was met de wraak voor de moordaanslag op zijn vader, door de Franse burgeroorlog zou worden opgeslorpt. Dynastieke en andere toevalligheden hebben daar evenwel anders over beschikt.
De tweede zoon van Filips de Stoute, Antoon, hertog van Brabant (1404-15), was gesneuveld op het Frans-Engelse slagveld van Azincourt in 1415. Door zijn huwelijk met de erfgename van Luxemburg en Chiny (Elizabeth van Görlitz) en dat van zijn zoon Jan IV (1415-27) met Jacoba van Beieren, erfgename van Henegouwen, Holland en Zeeland had hij echter, ongewild, de basis gelegd voor de spectaculaire uitbreiding van de macht van de hoofdtak van de Bourgondische dynastie in de Nederlanden. In 1430 stierf ook de tweede zoon van Antoon, Filips van Sint-Pol, na een erg korte regering in Brabant (1427-30), dat aldus in de handen van Filips de Goede viel. Door militaire afdreiging en regelrechte verovering verkreeg laatstgenoemde ook het landencomplex van Henegouwen en Holland-Zeeland in handen, aangevuld in 1421 met de aankoop van Namen en in 1441-43 met de inpalming van Luxemburg. De prinsbisdommen Luik en Utrecht werden onder Bourgondische controle gebracht, nadat bisschoppen uit de eigen familiekring waren ‘verkozen’.
Vanaf het midden van de jaren dertig is het duidelijk geworden dat het zwaartepunt van de Bourgondische staat definitief in de Nederlanden lag. De internationale politieke opstelling van de hertogen legt daar treffend getuigenis over af: in 1435 werd op het Europese vredescongres van Atrecht het traditionele bondgenootschap met Engeland opgezegd, ten voordele van goede nabuurschap met Frankrijk. Het decennialange engagement in de Franse burgeroorlog maakte plaats voor rust en de uitbouw van een eigen Bourgondische staat in de Nederlanden.
Filips de Goede heeft daarbij ook de traditionele Brabantse aanspraken op de hertogelijke, en afgeleid daarvan, koninklijke titel van Lotharingen, tot deze van zijn dynastie gemaakt. De idee werd voor het eerst in 1447 gelanceerd en wel uit de hoek van de Duitse koning (later keizer) Frederik III (1440- | |
| |
1493) uit het Habsburgse huis. Nog in 1463 dook ze opnieuw op. Filips de Goede offerde zijn ambitie evenwel op het altaar van de Realpolitik. Wat kon het hem tenslotte deren: ‘non roy, mais de courage empereur’ zo liet hij zich door zijn hofkronikeur George Chastellain omschrijven. Pas onder de volgende hertog, Karel de Stoute (1467-77), werd de ambitie een koninklijke titel te verwerven tot een volwaardig punt op de politieke agenda. De erg uitgebreide en spectaculaire onderhandelingen van Trier 1473 tussen hertog en keizer vormden het voorlopig hoogtepunt. Een koningstitel zat er niet in, maar een belangrijk punt uit de onderhandelingen dook na de plotse dood van Karel de Stoute op het slagveld van Nancy in 1477 weer op: een huwelijksalliantie tussen de Bourgondische erfprinses en de erfgenaam van de heersende Duitse dynastie der Habsburgers: Maximiliaan van Oostenrijk (1486-1519). Maximiliaan werd vooral door zijn Vlaamse onderdanen niet als een prins van den bloede aangezien. Na de onverwachte dood van Maria in 1482 stuitte zijn voornemen om als regent voor de minderjarige erfopvolger Filips de Schone op te treden dan ook op veel weerstand bij voornamelijk de grote Vlaamse steden. Het daarop volgende conflict zou met tussenpozen in een ware burgeroorlog ontaarden en pas na de massale inzet van Duitse troepen beslecht worden in 1492, toen ook de laatste weerstandshaarden in Gent en Sluis zich onderwierpen.
Onder de opvolgers van Maximiliaan, zijn zoon Filips (1482-1506) en zijn kleinzoon Karel V (1506-1555) zou de Bourgondische erfenis, andermaal door toevalligheden van dynastieke aard, in het groter Habsburgse geheel opgaan. Nog tot ver in de zestiende eeuw evenwel zouden de onderdanen zichzelf als ‘Bourgondisch’ beschouwen. Karel V zelf ten andere zou in 1512 en in 1548 de Nederlandse gewesten als autonome ‘Bourgondische Kreits’ in het geheel van het Rijk opnemen. De staatkundige eenheid beantwoordde aldus aan de eenheid die ook in de mentaliteit van de onderdanen was gegroeid rondom de trouw aan en identificatie met de heersende dynastie.
| |
Vlaanderen: bakermat van een eigen politieke cultuur
Toen de Bourgondische dynastie in Vlaanderen aantrad, diende ze zich waar te maken in een context van een eigen politieke cultuur, die bijwijlen uitgesproken vijandig stond tegenover de politiek van centralisatie en fiscale afroming, waartoe de verdere uitbouw van haar macht haar dwong. Met name Filips de Stoute werd van bij zijn opvolging geconfronteerd met de zogenaamde ‘Gentse opstand’ van 1379-85 die allang niet meer door Gent alleen werd gevoerd en die zijn ontstaan vond in de centraliserende politiek van zijn schoonvader, Lodewijk van Male. Toch zette hij deze politiek relatief geruisloos en met opvallende soepelheid verder. De instellingen die hij in Vlaanderen introduceerde in 1386 (de Rekenkamer in Rijsel en de juridische kamer van de Raad, later bekend als de Raad van Vlaanderen in Rijsel, nadien in Oudenaarde en vanaf 1407 in Gent) waren dezelfde als de instellingen die hij kort voordien
Voorstelling van de Blijde Intrede van hertog Filips de Schone in Brabant in 1494. Bij een dergelijke gelegenheid legde de vorst een eed af op de ‘Blijde Inkomst’, een constitutionele tekst waarin hij een aantal Brabantse vrijheden erkende en bevestigde. Brussels wandtapijt nu in Amsterdam, Rijksmuseum (foto: Amsterdam, Rijksmuseum).
in Bourgondië had geïntroduceerd. Alle waren ze gemodelleerd op het Franse bestuurlijke model. De Franse koningszoon had zijn les goed geleerd.
Eenzelfde model van centralisatie zou, naarmate de Bourgondische staat vaste voet aan wal kreeg in de Nederlanden, in de overige vorstendommen worden ingevoerd. De Rekenkamers van Brussel en van Den Haag, de Raad van Brabant en het Hof van Holland en de overkoepelende instelling de Grote Raad (tussen 1473 en 1477 eventjes zelfs Parlement gedoopt) van Mechelen, droegen alle de stempel van de oorspronkelijke Franse en Vlaamse instellingen. De hertogen zetten ten andere Vlaamse ambtenaren in die, vertrouwd met de werking en met de taal van de onderdanen, de spreiding van het Bourgondisch bestuursapparaat hebben uitgedragen en aldus mede de integratie op bestuurlijk vlak van de Nederlanden hebben gerealiseerd. Bij momenten van heftige reactie, in 1477 bijvoorbeeld, het moment waarop de Bourgondische staatsstructuur even wankelde na de onverwachte dood van Karel de Stoute, hebben vele gewesten zich tegen deze rol van ‘vreemdelingen’ in hun bestuur afgezet en op hun verwijdering aangedrongen.
Hoe sterk de band met de dynastie gaandeweg ook geworden was, toch bleven de regionale en lokale solidariteiten erg sterk. Het staatsvormingsproces in de Bourgondische Nederlanden was een proces van vallen en opstaan dat geregeld weerstand ondervond vanuit de grote stedelijke centra, die
| |
| |
zich al lang voor de dynasten als politieke organisatievorm met regionale en zelfs internationale ambities hadden gemanifesteerd. De graad van verstedelijking was in de kerngebieden van de Bourgondische Nederlanden (het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant en het graafschap Holland-Zeeland) bij de hoogste van Europa: ongeveer een derde van de bevolking leefde in steden, de dichtheid evenaarde of overtrof deze in Noord- en Midden-Italië, een andere gereputeerde regio van stedelijke cultuur. In deze vorstendommen, voornamelijk in Vlaanderen en Brabant, was een eigen politieke cultuur, gebaseerd op medebeheer en inspraak door de stedelijke elites gegroeid, die in het verleden reeds bij herhaling met de politieke ambities van graven en hertogen was in botsing gekomen. Het historische bewustzijn van deze beweging is opmerkelijk. Nog in de Bourgondische periode werd naar de opvolgingscrisis in het Graafschap Vlaanderen uit de jaren 1127-28, waarbij de steden een erg belangrijke rol hadden gespeeld, verwezen. Manifestaties van stedelijke politieke eigenheid, zoals onder Jacob van Artevelde (1337-45), behoorden uiteraard nog sterker tot het collectieve bewustzijn en voedden de blijvende weerbaarheid. In een vorstendom als Brabant, met zijn opmerkelijke traditie van geschreven contracten tussen vorst en onderdanen (de ‘Blijde Inkomst’, politieke testamenten van vorsten of het ‘charter van Kortenberg’), was deze voedingsbodem nog explicieter aanwezig. In 1477 zou de combinatie van deze tradities op het niveau van de hele Nederlanden leiden tot het afkondigen, door Maria van Bourgondië, van een geheel van algemene en gewestelijke privilegies dat als een eerste corpus van constitutionele teksten mag gelden (en als dusdanig ook in de toekomst, bij het tot stand komen van de Republiek der Verenigde Provinciën bijvoorbeeld, functioneel zou blijven).
Het ware verkeerd, zoals men lange tijd heeft volgehouden, in deze bewegingen ‘democratische’ stromingen te herkennen, die naar de hedendaagse betekenis van dergelijk begrip verwijzen. Eerder ging het om elitegroepen die vanuit welbegrepen eigenbelang, dat doorgaans van commerciële en industriële aard was, met de vorsten een dialoog onderhielden in wat als de ‘representatieve organen’ van de periode kan worden beschouwd: de standenvertegenwoordiging. Traditioneel bestond deze uit de drie standen, clerus, adel en ‘derde stand’. In Vlaanderen was de invloed op de besluitvorming van de grote steden traditioneel zo groot dat deze als college der Drie Leden (Gent, Brugge, en Ieper) bij tijd en wijle aangevuld tot de Vier Leden met het rijke landbouwgewest het Brugse Vrije, alleen de derde stand vertegenwoordigden. Bovendien was het vaak enkel deze stand die met de vorst en zijn administratie dialogeerde. Binnen elke stad gaf de samenstelling van de delegaties, die uit de zetelende stadsmagistraat werden verkozen, aangevuld met technocraten in stedelijke dienst, uitdrukking aan de rol van diverse belangengroepen. Deze laatsten hadden vaak een directe binding met de in de Nederlanden opvallend politiek mondige ambachten. De Leden van Vlaanderen kwamen tussen op zowat alle terreinen van het openbaar leven, maar legden toch een voorkeur aan de dag voor onderwerpen die hen als vertegenwoordigers van stedelijke elites het nauwst aan het hart lagen: handelsrelaties met het buitenland, monetaire politiek, fiscaliteit, rechtspraak en landsverdediging. Onder de twee eerste Bourgondische hertogen, die erg door hun engagementen in Parijs en de Franse politiek in beslag waren genomen, vergaderden de Leden bijna onafgebroken. Onder hun opvolgers, voor wie de uitbouw van het staatsgezag in de Nederlanden onder meer het terugschroeven van de inspraak van de onderdanen, goedschiks dan wel kwaadschiks, inhield, lag dit anders. De
algemene politieke ommekeer omstreeks 1435 is ook op dit terrein een keerpunt geworden. Interne oorlogen werden van dan af een middel, naast andere, om de macht van de grote steden te breken en deze tot het aanvaarden van institutionele hervormingen te dwingen.
Reliekhouder in goud geschonken door hertog Karel de Stoute aan de Sint-Lambertuskathedraal te Luik als verzoenend gebaar na de verwoesting van de stad door het Bourgondisch leger. Luik, schatkamer van de Sint-Pauluskathedraal.
| |
| |
| |
Bourgondische spektakelstaat en conflictstof
De open conflicten waren evenwel de uitzondering, hoe belangrijk ze ook waren. De normale verhoudingen tussen vorst en onderdanen hebben daarentegen aanleiding gegeven tot publieke manifestaties van politieke aanhankelijkheid en dynastieke propaganda, die in belangrijke mate verantwoordelijk waren voor het beeld van de Bourgondische levensstijl, rijkdom en feestelijke uitbundigheid. De belangrijke gebeurtenissen in de dynastie waren uiteraard een aanleiding van eerste rang: het huwelijk van Filips de Stoute met Margareta van Male in Gent in 1369, de begrafenis van Filips de Goede in 1467, zijn huwelijk met Isabella van Portugal en de oprichting van de Orde van het Gulden Vlies in Brugge in 1430, het huwelijk van Karel de Stoute met Margareta van York in 1468, alweer in Brugge, behoorden tot de best gekende en meest tot de verbeelding sprekende manifestaties; ze waren evenwel verre van de enige. Het waren elk voor zich zorgvuldig geënsceneerde schouwspelen waarin alle leden van de samenleving hun rol speelden. De betrokkenheid van de stedelingen verliep simultaan via verschillende kanalen: via hun directe participatie aan het gebeuren, maar ook via de bestellingen en impulsen voor de lokale nijverheid die het rijke hofleven met zich meebracht. Uiteindelijk waren het uiteraard de eigen belastinggelden die op deze wijze ten dele terugvloeiden naar de stedelijke economie.
Zelfs een stad als Gent, vernederd na de nederlaag van 1453 en financieel uitgemolken door de zware boete die aan de vrede van Gavere vastzat, bood in 1458 aan Filips de Goede een vorstelijke ontvangst aan, waarin de verzoening tussen stad en hertog met bijbelse en historische referenties letterlijk geacteerd werd. Onder meer het befaamde ‘Lam Gods’ werd met levende figuranten uitgebeeld. De politieke boodschap was duidelijk: als een goede vader had de hertog zijn verloren zoon opnieuw aanvaard.
Een ander gezicht zette de Bourgondische staat op tijdens de confrontaties met het stedelijk en gewestelijk particularisme. Vanaf de jaren dertig van de 15de eeuw werden deze talrijker en gerichter. Ook voorheen waren er botsingen geweest, maar ze overkwamen de hertogen, die - zoals Jan zonder Vrees na de slag bij Othée tegen de Luikenaren in 1408 - hun potentieel oproerige Vlaamse onderdanen vrees aanjoegen door te demonstreren hoe genadeloos ze een opstandige stad konden aanpakken. Vanaf ongeveer 1435 lokten de hertogen de confrontaties meer en meer zelf uit. In de voorafgaande decennia had hun betrokkenheid bij politieke en militaire avonturen in Frankrijk hen genoodzaakt om slechts in het juridisch strijdperk tegen de Vlaamse steden te treden; na de conferentie van Atrecht in 1435 had Filips de Goede de handen vrij. Bovendien was de groei van de Bourgondische staat de voorbije vijftien jaar zo spectaculair geweest, dat de hertog financiële en militaire reserves kon mobiliseren die elke confrontatie met een of zelfs meerdere steden in zijn voordeel moesten laten omslaan.
Door omstandigheden verbonden aan de ongelukkige afloop
Kaart met de Bourgondische vorstendommen die aan de Bourgondisch-Habsburgse dynastie hebben toebehoord (uit: W. Prevenier, W. Blockmans, De Bourgondische Nederlanden, Antwerpen, 1983, p. 390).
van de veldtocht tegen het Engelse Kales (Calais) in 1436, kwam Brugge het eerst in opstand. De vorst liet de situatie verzieken en dwong Brugge in 1438 militair op de knieën. Ook financieel was de afloop van de opstand voor de stad, het commerciële centrum van Noordwest Europa en derhalve de plaats bij uitstek waar de Bourgondische autoriteit zich diende te manifesteren, een bijzonder harde noot om kraken. Eenzelfde scenario deed zich in de jaren 1447-53 voor met Gent. Een eis van de hertog om een vaste fiscale heffing op het zout in Gent en bij uitbreiding in geheel Vlaanderen te mogen heffen, los van de traditionele overlegorganen, botste, spijt de voorbereiding in de traditionele informele sfeer van de Bourgondische
| |
| |
Zicht op de praalgraven van enerzijds Filips de Stoute en anderzijds Jan zonder Vrees en Margareta van Beieren in het Museum van Schone Kunsten in Dijon (foto: Dijon, Dienst voor Toerisme).
spektakelstaat, op een weigering van de stad. Ondanks de opvallende bereidheid tot toegevingen van de stadsmagistraat werd door de Bourgondische diplomatie naar een open conflict toegewerkt. De slag bij Gavere op 23 juli 1453 betekende tot aan de reactie van 1477 het einde van de Gentse weerbaarheid. Een enorme geldelijke boete dwong de stad tot een dramatische verhoging van de indirecte belastingen op verbruiksgoederen en was een aanslag op het welzijn van de gemiddelde burger. Tot in de jaren zestig besteedde de stad zowat de helft van haar inkomsten aan het aflossen alleen al van de rentelast die de boete had veroorzaakt. Daarnaast werd ze aan een rituele onderwerping, een publieke vernedering van haar elite en een ingrijpende institutionele ingreep onderworpen. Het zijn stuk voor stuk ingrediënten die in de volgende confrontaties tussen staat en steden in de Nederlanden zouden terugkeren.
De Bourgondische Nederlanden, en zeker in het derde kwart van de 15de eeuw worden, met het befaamde woord van de kroniekschrijver Philippe de Commynes vaak als ‘terres de promission’ omschreven. Een kwalificatie die op basis van de hoge levensstandaard voor wie tot de corporatieve elite in de steden of het fors uitgebreide korps van ambtenaren en hofdignitarissen behoorde, zeker te verantwoorden valt. Voor wie buiten de sociale opvangnetten belandde zag de toekomst er heel wat minder rooskleurig uit. En ten slotte: de welvaart die de stedelijke economie voortbracht, wekte ook de in principe onverzadigbare geldhonger van de centrale overheid, wier dynastieke logica, gericht op uitbreiding van macht ten koste van concurrentiële politieke constructies, haaks stond op de economische logica van een stedelijke bevolking, die het van ongestoorde handel, monetaire rust en een binnen de perken blijvende fiscaliteit moest hebben. Onder Karel de Stoute werd reeds ten overvloede gedemonstreerd waartoe deze fundamentele belangentegenstelling kon leiden. De aanslepende conflicten onder Maximiliaan van Oostenrijk en het wedervaren van de Bourgondische Nederlanden onder diens Habsburgse opvolgers illustreren verder het mechanisme, tot en met de uiteindelijke scheiding van de Nederlanden in de 16de eeuw. De Bourgondische constructie lag aan scherven.
| |
De Bourgondische eenmaking: een weg naar natievorming?
In de traditionele opvattingen, die vooral sinds Henri Pirenne opgang hebben gemaakt, werd het optreden van de Bourgondische dynastie in de Nederlanden beschouwd als de bekroning van een onbewuste drang naar eenmaking die reeds geruime tijd bij de onderdanen in de onderscheiden vorstendommen aanwezig zou zijn geweest. De hertogen zouden in deze visie doelbewust het tot stand brengen van een politieke constructie die de latere Belgische eenheidsstaat voorafspiegelde, hebben nagestreefd. Vooral aan Filips de Goede, de ‘imperii Belgici conditor’ zoals hij reeds door de humanist Pontus Heuterus werd benoemd, werd in deze opvatting een sleutelrol toebedeeld. Bij het volbrengen van deze historische opdracht, rekenden de hertogen ook af met tegenkrachten, die als symbolen van het verleden en van voorbijgestreefde politieke opties werden afgeschilderd: de politieke rol van de ambachten en van de grote Vlaamse steden, die ook op het economisch vlak een doorbraak van de moderniteit in de weg zouden hebben gestaan.
De propaganda van de Bourgondische dynastie, de spectaculaire en kunstzinnige manifestaties van het staatsgezag hebben deze opvatting uiteraard een soliede voedingsbodem gegeven. Recente geschiedschrijving heeft echter ook aandacht opgeëist voor de keerzijde van de medaille. Meer bepaald voor de kosten, in termen van fiscaliteit, afroming van financiële mogelijkheden, maar ook van individueel welzijn en politieke en andere rechten van de burgers, die aan het staatsvormingsproces vastzaten. De eindbalans kan vanuit deze optiek dan ook niet onverdeeld positief zijn. Zoals elke vergelijkbare dynastie in dezelfde periode, hebben ook de Bourgondische hertogen uit het huis van Valois in de eerste plaats de uitbreiding van hun ‘Hausmacht’ nagestreefd. De retoriek over het algemeen welzijn, ‘le bien public’ die ze daarbij herhaaldelijk hanteerden, verandert weinig aan de vaststelling. Indien zich rond de dynastie een samenhorigheidsgevoel heeft ontwikkeld en de Nederlanden zich, vanaf 1477 erg nadrukkelijk als ‘Bourgondisch’ voordoen, wanneer ze met een buitenlandse (in dit geval Franse) dreiging werden geconfronteerd, doet hieraan geen afbreuk. Eens de dreiging afgewend, hernam het oude interne conflict tussen de belangen van stedelijke elites en van een sterk centraal gezag. Het zou uiteindelijk uitmonden in de definitieve scheiding der Bourgondische Nederlanden in de late 16de eeuw, toen een Republiek van burgers en stedelijke regenten zich afzette tegen een strak geleide absolutistische staat, geregeerd volgens de logica van dynastieke belangen. Aan een unieke traditie van medebeheer en politieke inspraak vanuit de basis van politiek geëmancipeerde ambachtslieden en stedelijke elites was in de Zuidelijke Nederlanden, voorlopig, een einde gekomen.
|
|