Eenvoud en diep geloof: het Jakob Smits-museum in Mol
Raoul M. de Puydt
Geboren in Rotterdam in 1855 kwam, Jakob Smits in 1888 naar Mol-Achterbos, waar hij verbleef tot aan zijn dood in 1928. Hij maakte het Kempische landschap tot een pronkstuk van zijn bezieling. In bijbelse taferelen en portretten legt hij de ingetogen ziel van de mens bloot. Sinds 1977 doet de oude pastorie van Mol-Sluis dienst als museum. Het Malvinahof, genaamd naar zijn tweede echtgenote Malvina De Deyn, dochter van een Brussels advocaat, was sinds 1956 verkocht. Hier had de schilder geleefd en had zich het natuurlijke kader gevormd van zijn oeuvre.
De catalogus (vijfde uitgave) leert ons dat het museum een tiental schilderijen exposeert, enkele aquarellen en pastels bezit, maar vooral tekeningen en nagenoeg de volledige reeks van 89 etsen. Deze handige catalogus bevat van elk werk, naast titel en afmetingen, alle nodige bibliografische gegevens die verdere studie mogelijk maken. Uit de reeks tekeningen en etsen leren we de gebruikelijke onderwerpen kennen: portretten, bijbelse taferelen, moeder en kind, dorpsleven, rond de hoeve, interieurs, figuren en landschappen.
Deze Kempische kunstenaar genoot de laatste decennia heel wat aandacht en belangstelling. Ik verwijs hiervoor naar de tentoonstelling t.g.v. Europalia 1971 in het kader van de viering van 25 jaar Belgisch-Nederlands cultureel akkoord in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel, waar werk zowel uit de musea als uit privé-verzamelingen getoond werd. Bij een gelijkaardige tentoonstelling in het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen in 1978 werd het lichteffect in een clair-obscur-stijl op het impasto van Smits zeer opgemerkt. Typisch voor de bijbelse taferelen is dat het thema van de Emmaüsgangers, getiteld werd ‘het symbool van de Kempen’. De goddelijke aanwezigheid wordt verweven met het dagelijkse gebeuren op het platteland. De boodschap van Jakob Smits wordt een Kempisch volksverhaal, uitgebeeld in een zeer persoonlijke stijl, ver van het conformisme van de Haagse school van zijn jeugd.
Ter gelegenheid van zijn honderdste verjaardag in 1988 hebben De Vrienden van het Jakob Smits-museum een monografie gepubliceerd, die een samenvatting brengt van wat er totnogtoe over deze Kempische kunstenaar verscheen.
Mevrouw Lydia Schoonbaert geeft in haar inleiding de betekenis aan van Jakob Smits. Hij brak met het burgerlijke milieu van het einde van de 19de eeuw en liet zich ontroeren, zoals Servaes, door de ongerepte natuur en het eenvoudige en diepe geloof van de landelijke mens dat innerlijke vrede schept. Hij zit in de ban van het Rembrandtiaanse clair-obscur. Hij is eveneens een exponent van het symbolisme.
In een eerste hoofdstuk wordt kunsthistorische evolutie geschetst waarin Jakob Smits (1855-1928) de Haagse school via het symbolisme naar het expressionisme. Aan de hand van brieven en getuigenissen wordt in het tweede hoofdstuk een portret opgezet van deze kunstenaar, zijn gezin, zijn milieu, zijn vriendschap met Jef van Hoof. Het derde hoofdstuk houdt een analyse in van het profiel van de schilder en een waardeoordeel over zijn werk. Is hij de symbolist, voorloper van het
Jakob Smits Museum Mol
expressionisme? Smits is bezeten van het lichtprobleem. Moeder en kind zijn één van zijn favoriete themata. De passionele en compromisloze kunstenaar brengt tederheid, zachtheid en innigheid op het doek. Het vierde hoofdstuk handelt over de talrijke tekeningen die de kunstenaar maakte, eerst met houtskool, vervolgens hoofdzakelijk met rood en zwart krijt en soms met potlood op dezelfde themata. Ten slotte wordt de etser Smits onder de loep genomen met een thematische catalogus van de 89 etsen. Een bio- en bibliografie sluiten het boek af.
Daarnaast geeft de v.z.w. De Vrienden van het Jakob Smitsmuseum driemaandelijks een tijdschrift uit, dat telkens de actualiteit rond de kunstenaar blijft volgen. Belangrijk in dit opzicht zijn de voortdurende aanwinsten van het museum om de collectie aan te vullen. Zo leende het Rotterdamse Museum Boymans-van Beuningen voor onbepaalde tijd het doek Christus en de overspelige vrouw (1923) uit. Ook de aquarellenreeks De vier seizoenen (1894-96) behoren nu definitief tot deze collectie en werden tijdens de wintertentoonstelling 1993-94 gepresenteerd aan het publiek.
De schildersvisie van Smits kan samengevat worden zoals hij het zelf verwoordde in een brief aan zijn vriend Jef van Hoof (9 juli 1916): ‘... per slot van rekening is een kunstwerk toch eigenlijk niets anders dan de oplossing van een vastgesteld