| |
| |
| |
Boeken in het middeleeuwse Brugge: een verhaal van eeuwen
Noël Geirnaert
‘Bartelmeeus, mac vier ende doe sieden dat inct, en doet er in meer atrements ende meer substancien, ende roer 't wel dat niet ne berne’ (...) ‘Goris, de liberaris, heeft meer bouken dan alle die vander stede, ende hi vercoept gansepennen ende swanepennen, ende hi vercoept francijn ende perkement’ (...) ‘Ysabiaus van Roesselare vercoept perkement ende soe vercocht's mi een vel dat flueerde; sodat ic ne mach er niet wel in scriven. Men moettet ponsen; het wort er of te slichter’. Met deze drie zinnen wordt in het Brugse ‘Bouc vanden Ambachten’ van circa 1370 het toenmalige boekbedrijf geschetst. Opmerkelijk is dat er in het werk geen afzonderlijke vermelding te vinden is van kopiisten, boekverluchters of boekbinders. Blijkbaar werd hun activiteit toen al volledig gecoördineerd door de ‘liberaris’, die verantwoordelijk was voor het afgewerkte produkt.
Dezelfde situatie treft men zowat honderd jaar later nog steeds aan in het laatmiddeleeuwse Brugge, de tijd van William Caxton, Jan Brito en Colard Mansion. Op 1 december 1480 sloot Colard Mansion een contract met Philippe de Hornes, heer van Gaasbeek, raadsheer van Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk, overleden in 1488. Colard Mansion, die zich in het contract ‘libraire’ en inwonende poorter van Brugge noemde, verbond er zich toe vóór 24 juni 1481 aan De Hornes een tweedelig handschrift te leveren met het werk van Valerius Maximus ‘qui traite des vices et vertus des Romains’. Naar alle waarschijnlijkheid ging het om de Facta et dicta memorabilia van Valerius Maximus (ca. 30 na Christus) met de Franse vertaling en commentaar van Simon de Hesdin en Nicolas de Gonesse (1375-1401) of om een handschrift met alleen de Franse vertaling en commentaar. Van heel het werk zijn een zestigtal 15de-eeuwse kopieën en vier incunabel-uitgaven bekend. Ook verscheidene andere Brugse bibliofielen hebben het werk besteld: we vermelden Lodewijk
Deze ornamentele initiaal steekt in een handschrift uit de 12de eeuw dat afkomstig is van de abdij van Ter Doest. Brugge, Stadsbibliotheek. (foto: L. Blanckaert)
van Gruuthuse, de jurist Filips Wielant en abt Johannes Crabbe van de Duinenabdij.
Colard Mansion verbond er zich dus toe binnen ongeveer een half jaar een groot tweedelig handschrift te leveren. In het contract werd bepaald dat de twee codices geschreven moesten zijn door Mansion zelf of door een kopiist die een even goede hand had als Mansion (‘escrips de ma main ou d'aussi bonne’). Aangezien de acta et dicta memorabilia ingedeeld zijn in negen ‘boeken’ moest het handschrift ook geïllustreerd zijn met negen grote miniaturen, telkens met een uitvoerige randversiering en het wapen en het devies van Philippe de Hornes (‘hystorie de ix grandes histoires a vignettes, hachiez de ses armes et devises, enluminez bien et richement dor et dazur fleureté’).
Het contract vermeldt ook de prijs van het handschrift: 20 pond groten, zowat tweemaal het jaarsalaris van een zelfstandig ambachtsmeester. Ook voor de opdrachtgever was dat bedrag zeker geen peulschil: Mansion kreeg op 1 december 1480 een voorschot van 5 pond. Op 10 juni 1481, waarschijnlijk bij de levering, kreeg hij 3 pond, op 28 juli 4 pond, op 7 september nog eens 2 pond en ten slotte op 26 oktober nog eens 6 pond, waarmee het werk volledig was betaald. Mansions handschrift is jammer genoeg niet bewaard. In elk geval leert dit contract dat Mansions activiteit in en rond 1480 nog vooral te maken had met de produktie van handgeschreven boeken, al is hij thans vooral als drukker bekend. Ook de andere 15de-eeuwse Brugse drukker, Johannes Brito, was zijn loopbaan als kopiist van handschriften begonnen en ook hij bleef actief op dit terrein. Zijn weduwe, die de zaak had overgenomen, verkocht in 1484 een ‘chaerte’, een niet nader gespecifieerd geschreven stuk aan Jan Adornes.
De teksten uit het ‘Bouc vanden Ambachten’ en het honderd jaar jongere door Colard Mansion opgestelde contract geven
Deze miniatuur ‘De H. Franciscus preekt tot de vogels’ steekt in een Brugs Psalterium van omstreeks 1260-1265. Brugge, Grootseminarie. (foto: Brugge, H. Maertens)
| |
| |
een beeld van het laatmiddeleeuwse boekbedrijf. Centraal stond de ‘librariër’ (‘liberaris’, ‘libraire’). Hij verkocht boeken, uit zijn stock of op bestelling. De librariër was meestal zelf ook bezig met teksten: van Colard Mansion is bekend dat hij actief was als vertaler, kopiist en drukker (zie daarover het artikel van M. Goetinck in dit nummer). Bij een bestelling van een handschrift was de librariër verantwoordelijk voor het afgewerkte produkt. Voor het perkament kon hij een beroep doen op een perkamentmaker of -maakster, zoals Ysabiaus van Roeselare. Illustratie en verluchting konden worden uitbesteed aan miniaturisten en/of boekverluchters. De codices werden ingebonden door zelfstandige boekbinders, die in veel gevallen hun eigen naam verwerkten in de paneelstempels die ze gebruikten.
Librariërs, kopiisten, drukkers, boekbinders, boekverluchters, miniaturisten en perkamentmakers, kortom iedereen die iets te maken had met het boekbedrijf in Brugge in de late middeleeuwen was sinds ca. 1455 in principe lid van het gilde van Sint-Jan-Evangelist. Een dergelijk gilde was in Europa haast uniek: alleen in Parijs bestond nog een gelijkaardige beroepsvereniging. Meer vanzelfsprekend voor de middeleeuwse situatie was het feit dat boekhandel en boekproduktie in Brugge gecentraliseerd waren op één plaats: de buurt van de Burg, meer bepaald de buitenkant van de Sint-Donaaskerk, vooral de kooromgang. Heel het wereldje van intellectuelen, klerken, notarissen, ambtenaren, musici, librariërs en geestelijken was in die tijd hoofdzakelijk gegroepeerd rond de Sint-Donaaskerk en de Burg, het traditionele cultureel centrum van de stad.
Toen heel West-Europa een nieuwe culturele bloeiperiode meemaakte, de renaissance van de 12de eeuw, beschikte ook Brugge al over enige culturele infrastructuur. Het Sint-Donaaskapittel op de Burg was de oudste en meest prestigieuze klerikale gemeenschap. Het kapittel was al in de 10de eeuw gesticht en beschikte zeker in de 12de eeuw al over een bibliotheek. Van verscheidene leden van het kapittel is bekend dat zij intellectuele belangstelling hadden. Het Onze-Lieve-Vrouwekapittel, gesticht in 1091, beschikte bij het begin van de 12de eeuw over verscheidene, vooral liturgische handschriften: missaals, evangelieboeken, handschriften met bijbelteksten, heiligenlevens, Latijnse preken, een antifonarium en een paar gradualen. De Eekhoutabdij, die dateert uit dezelfde tijd, beschikte over een bescheiden scriptorium.
Van meer belang voor de geschiedenis van het boek in de Brugse regio was de stichting in 1175 van de abdij Ter Doest in Lissewege. De oudste handschriften van Ter Doest dateren van kort na de stichting van de abdij. Een aantal handschriften werd aan de abdij geschonken door verscheidene kanunniken van Sint-Donaas. Het overgrote deel van de handschriften van Ter Doest is echter naar alle waarschijnlijkheid in de abdij zelf gekopieerd. Lieftinck beschreef ze in 1953 als een aantal ‘zeer fraai geschreven en doorgaans rijk versierde folianten, die zeer duidelijk één en hetzelfde scriptorium verraden’. Hij achtte het onmogelijk dat Ter Doest tot zoiets in staat was, nauwelijks een kwarteeuw na haar stichting. Lieftinck meende dan ook dat het vroeg handschriftenbezit van Ter Doest zo goed als volledig afkomstig was uit Sint-Donaas. Later hebben verscheidene onderzoekers aangetoond dat Lieftinck ongelijk had. Ter Doest kon, net als alle andere 12de-eeuwse cisterciënzerabdijen, een eigen scriptorium uitbouwen. Het is zelfs mogelijk dat ook de handschriften die aan de abdij geschonken werden, ter plaatse zijn gekopieerd. De schenkers, meestal kanunniken van Sint-Donaas, zouden dan de vervaardiging van het boek hebben bekostigd.
Tot in de late middeleeuwen werden in Ter Doest handschriften gekopieerd. Voor de 13de eeuw dient hier de aandacht te worden gevestigd op het werk van de lekebroeder Henricus, van wie zes codices bewaard zijn: bijbelhandschriften en teksten van Augustinus, in groot formaat, steeds ca. 340 folio's, goed voor samen twaalf jaar werk. In de late middeleeuwen waren in Ter Doest nog enkele bekwame kopiisten actief. De lekebroeder Michaël Ryquardi, afkomstig uit Sluis, is kopiist van o.m. een prachtige tweedelige Vita Christi, gedateerd in 1474. Een handschrift met de Tragedies van Seneca bevat de namen van drie kopiisten uit Ter Doest. Het werk werd aangevat door prior Thomas Feye en in 1477 voltooid door de monnik Cornelius Heyns. De overvloedige commentaren in de marge zijn het werk van een derde monnik, Jacobus Egidii. Opmerkelijk aan dit handschrift, voltooid in 1477 en nu in de Leidse Universiteitsbibliotheek, is dat het gekopieerd is naar een model in vroeggotisch schrift. De kopiisten hebben dan ook gepoogd dit schrift te imiteren. De commentaar is misschien origineel werk van Jacobus Egidii. Op die manier werd de kopieerarbeid in Ter Doest gecombineerd met zelfstandige intellectuele activiteit. Henricus Keddekin, abt van Ter Doest van 1478 tot 1491, had een levendige intellectuele belangstelling. Hij bestelde in het buitenland gedrukte boeken die hij ter plaatse liet illustreren. Hij liet in de abdij handschriften kopiëren en verluchten, maar hij kocht ook handschriften die niet in een monastiek scriptorium waren geschreven. Hij stuurde o.m. Adrianus Lanchals, broer van de beruchte Pieter Lanchals, naar de Parijse universiteit om er een academische titel te behalen. Al deze gegevens samen tonen aan dat de aandacht voor het boek in Ter Doest moet worden gezien in een ruimer kader: een levendige belangstelling voor intellectueel leven en cultuur in de brede zin van het woord. Eigenlijk is de rol van het boek in de Lisseweegse abdij
Ter Doest exemplarisch voor wat zich enkele kilometers verderop, binnen de Brugse stadsmuren, afspeelde.
In de loop van de 13de eeuw kwamen de bedelorden zich in Brugge vestigen. De bedelmonniken, vooral franciscanen, augustijnen, dominicanen en karmelieten, wilden een actief religieus leven leiden, gericht op het apostolaat van de massa. Vanuit zowel spiritueel als materieel standpunt was het voor hen aangewezen zich in grote bevolkingscentra te vestigen. De Brugse kloosters telden het grootste aantal kloosterlingen van alle Vlaamse bedelordekloosters: rond 1340 alles samen ongeveer 280 broeders voor vier kloosters, die elk afzonder- | |
| |
lijk ongeveer 60 tot 90 broeders telden. Opmerkelijk is dat Brugge (46.000 inwoners in de 14de eeuw) een groter aantal kloosters met meer kloosterlingen telde dan Gent (64.000 inwoners in dezelfde periode). De verklaring daarvoor ligt hoofdzakelijk in het feit dat Gent als volkrijke industriestad materieel minder mogelijkheden bood dan de rijke handelsstad Brugge.
Vanaf de eerste eeuw van hun bestaan speelden de bedelorden een belangrijke rol in het intellectuele leven. Er zijn voorbeelden bekend van broeders uit Bretagne en andere streken van Frankrijk, uit Hongarije, Saksen en Engeland, die naar Brugge kwamen om er te studeren. Anderzijds trokken ook Brugse broeders voor hun studie naar elders, vooral naar Parijs, waar zij dikwijls een universitaire titel behaalden. Vanzelfsprekend leidde de pastorale en intellectuele gedrevenheid van de
Deze miniatuur met de voorstelling van ‘Saturnus’ uit Georgius Zothori Zapari ‘Fenduli Liber astrologiae’ werd in Brugge gerealiseerd in het begin van de 15de eeuw. New York, Pierpont Morgan Library, hs. 785.
bedelmonniken ook tot de verspreiding van heel wat handschriften. Bedelmonniken was het niet te doen om mooie en luxueuze codices. Hun boeken zijn veelal geschreven in een ruwe en gedrongen hand. De tekst staat opgepropt met afkortingen en samentrekkingen. Daar de boeken meestal geschreven waren voor eigen gebruik, vindt men zelden de naam van een kopiist. Het boek was voor de bedelmonniken een praktisch instrument voor meditatie en studie. Enkele in Brugge bewaarde codices zijn afkomstig uit kloosters van bedelorden. De Brugse bedelorden hebben door hun apostolaat ook een rechtstreekse invloed uitgeoefend op de produktie van verluchte psalters die rond het midden van de 13de eeuw in Brugge een hoogtepunt bereikte. De religieuze vernieuwing die onder hun impuls heeft plaatsgehad, heeft waarschijnlijk de aanzet gegeven tot de vraag naar geïllustreerde psalters. Een psalter was vóór het getijdenboek het traditionele gebedenboek voor de middeleeuwse leek. Psalters bevatten uiteraard de 150 psalmen, een kalender, de cantica, de geloofsbelijdenis van Athanasius, een heiligenlitanie en de collecten. Vanaf omstreeks 1250 verschenen de eerste handschriften met volbladminiaturen waarop taferelen zijn afgebeeld die werden ontleend aan de prediking van de franciscanen en de dominicanen. Uiteraard waren dergelijke handschriften bestemd voor de gegoede burgerij. De Brugse miniatuurkunst, die toen die van Parijs evenaarde, stond dus onder invloed van de prediking van de bedelbroeders. Het is zelfs mogelijk dat de broeders theologisch advies gaven bij het ontwerpen van een nieuwe iconografie voor de Brugse psalters. De prediking en het apostolaat van de bedelorden hebben op die manier bijgedragen tot de eerste Brugse kunstwerken van meer dan regionaal belang.
In de 14de eeuw had, zoals hierboven al is aangestipt, het boekbedrijf in Brugge zich tot een volwaardige bedrijfstak ontwikkeld. Vanaf het begin van de 15de eeuw kende de handschriftenproduktie in Brugge een nieuw hoogtepunt. Zo verwonderlijk is dat niet. In de late middeleeuwen werd de Brugse economie ingrijpend gewijzigd. Naast de traditionele lakenindustrie en de lakenhandel, kwam een meer gediversifieerde produktie van goederen en diensten tot ontwikkeling. Zo verving men in Brugge de traditionele produkten door een hoogwaardig luxe-aanbod in andere sectoren: kunstambachten, mode- en confectieindustrie, veredelingsindustrieën, het bankwezen en de financiële sector in het algemeen. Meest bekend is de artistieke sector, met de paneelschilderkunst van de Vlaamse primitieven. Recent onderzoek heeft ook de aandacht gevestigd op de massale produktie van verluchte handschriften, veelal getijdenboeken, nog vóór de bloei van de paneelschilderkunst. Deze handschriften waren in veel gevallen bestemd voor de uitvoer, zodat men thans Brugse getijdenboeken verspreid over heel Europa terugvindt.
Eén van de opmerkelijkste handschriften uit deze periode is het Liber astrologiae van de 12de-eeuwse Griekse priester Georgius Zothorus Zaparus Fendulus, een Brugs handschrift van ca. 1400 dat in 1403 door abt Lubert Hautscilt van de Eekhoutabdij werd aangeboden aan hertog Jean de Berry, één
| |
| |
van de beroemdste Franse laatmiddeleeuwse bibliofielen. De codex bevat 76 volbladminiaturen met korte inleidende teksten. De illustraties zijn levensecht getekend, met een grote trefzekerheid. Prof. Maurits Smeyers, die de codex onlangs nauwkeurig heeft beschreven, noemt het werk één der meest eminente vertegenwoordigers van het pre-Eyckiaans realisme. De Brugse Eekhoutabdij, oorspronkelijk een zeer bescheiden stichting van augustijner regulieren, was sinds de tweede helft van de 14de eeuw geëvolueerd tot een selecte gemeenschap van niet meer dan vijftien koorheren, die een zeer aristocratische levensstijl voerden. Abt Lubert Hautscilt vervulde verscheidene diplomatieke opdrachten in Frankrijk, waar hij bevriend raakte met hertog Jean de Berry. Zelf zou Hautscilt verschillende handschriften van Jean de Berry hebben gekregen; ze zijn jammer genoeg allemaal verloren gegaan. Hautscilt is de auteur van een Imago Flandriae, een korte profetie over Vlaanderen in Latijnse verzen. Hij nam deel aan het concilie van Constanz in 1414, waar hij belast was met een ontwerp voor de hervorming van de kalender. Als abt, hertogelijk raadsheer, diplomaat en intellectueel bouwde hij een zeer kosmopolitische relatiekring op, waarvan onder meer de toonaangevende Franse theologen van die tijd, Jean Gerson en Pierre d'Aily, deel uitmaakten. Verscheidene in Brugge verblijvende Italianen behoorden eveneens tot Hautscilts kennissenkring.
Dino Rapondi uit Lucca behoorde ook tot Hautscilts kennissenkring. In het laatste kwart van de 14de eeuw trad hij op als bankier van de hertogen van Bourgondië, Berry en Orléans. Waarschijnlijk door die relaties had hij in Parijs het burgerrecht verworven. Daarnaast had hij ook in Brugge een belangrijk kantoor in de Naaldenstraat. Hij zou trouwens in 1415 in Brugge overlijden en hij werd begraven in de Sint-Donaaskerk. Hij was niet alleen actief als bankier maar hij verhandelde ook allerlei luxe-objecten als zilverwerk, tapijten en handschriften. Aan hertog Filips de Stoute verkocht hij verscheidene handschriften, onder meer een prachtig verluchte Franse bijbel. Het voorbeeld van Rapondi vestigt de aandacht op het feit dat Brugge als internationaal handelscentrum ook boeken invoerde.
Tot in het eerste kwart van de 15de eeuw gold in het Brugse boekbedrijf nog de volledige vrijheid, ook wat de invoer van verluchte boeken en rollen betrof. Vanaf die tijd werden echter ook losse miniaturen ingevoerd. Tijdens de eerste decennia van de 15de eeuw had in Brugge namelijk de gewoonte ingang gevonden om de handgeschreven getijdenboeken, die massaal werden geproduceerd, te illustreren met losse volbladminiaturen, die vanuit Utrecht werden ingevoerd; een vroeg voorbeeld van ‘interregionale’ gespecialiseerde arbeidsverdeling. Die arbeidsverdeling heeft zowat een halve eeuw standgehouden, niettegenstaande het hardnekkige verzet van het Brugse schildersambacht, dat uiteindelijk toch zijn slag zou thuishalen.
Al in 1426 lokten de Brugse schilders een vonnis uit van de plaatselijke schepenbank waardoor het voortaan verboden werd ingevoerde losse miniaturen te verkopen in de stad. De
De tot nu toe oudste bekende kaart van het graafschap Vlaanderen, 1452. Dit geografisch document werd ooit vervaardigd als illustratie voor een in Brugge geschreven Italiaanse ‘Kroniek van Vlaanderen’. Brugge, Stadsbibliotheek. (foto: Brugge, H. Maertens)
Brugse miniaturisten werden daarenboven verplicht een merkteken te kiezen en er voortaan hun werk mee te signeren. Het merkteken moest dan nog tegen betaling bij de deken van het schildersambacht worden gedeponeerd. Dit vonnis betekende formeel het einde van de onbeperkte vrijheid in het boekbedrijf: de miniaturisten werden vanaf die datum door het schildersambacht bevoogd. Uit een proces van 1457, meer dan dertig jaar later, blijkt echter dat het vonnis van 1426 niet werd nageleefd. Daarop werd toen met nog strengere maatregelen gereageerd. Vanaf 1457 moest iedereen die zich in Brugge met het boekbedrijf inliet, poorter van de stad en lid van het librariërsgilde worden. Daarenboven herhaalde men voor de miniaturisten de bepalingen van 1426. Daardoor kwamen talrijke vreemde, vooral Utrechtse, miniaturisten zich in Brugge vestigen. De Brugse miniatuurkunst werd op die manier zeer sterk beïnvloed door de Utrechtse. Recent onderzoek vestigde de aandacht op miniaturisten die toen zowel in Utrecht als in Brugge werkzaam zijn geweest: de (anonieme) Meester van het Dresdens Getijdenboek en Willem Vrelant.
De evolutie van het boekbedrijf in Brugge werd gedurende de 15de eeuw uiteraard niet alleen bepaald door lokale corporatistische dwangmaatregelen. Vanzelfsprekend was de lokale vraag naar vooral handschriften en - in mindere mate - gedrukte werken prioritair. Daarnaast speelde ook de internationale handel een belangrijke rol. De culturele uitstraling van het Bourgondische hof was doorslaggevend. Boekschrijvers en miniaturisten als David Aubert, Philippe de Mazerolles, Loyset Liédet, Lieven van Lathem, Willem Vrelant, geen van allen Bruggelingen, hebben in Brugge in de eerste plaats gewerkt voor het hertogelijk hof en voor de kringen die zich tot de Bourgondische cultuur aangetrokken voelden. De luxehandschriften die in de stad voor de hertog geschreven wer- | |
| |
den, zijn veelal Franstalige werken: boeken over geschiedenis, ridderepiek, hoofse romans, politieke traktaten, werken waarin de antieke mythologie en epiek aan de Bourgondische ideeën werden aangepast, didactisch-moralistische traktaten, enz. De produktie van dergelijke boeken was dikwijls het werk van gespecialiseerde uitgeversateliers, zoals dat van David Aubert en dat van Colard Mansion. Mansions atelier kwam bij het begin van dit artikel al ter sprake. Het door hem aan Philippe de Hornes geleverde werk van Valerius Maximus hoort volledig thuis in het hier geschetste cultureel klimaat. Lodewijk van Gruuthuse, raadsheer van de Bourgondische hertogen, overleden in 1492, is wel de duidelijkste exponent van de ‘Bourgondisering’ van de cultuur van de Brugse hogere klassen. Gruuthuse heeft zijn reputatie verworven in de Europese cultuurgeschiedenis door de bibliotheek die hij gedurende de tweede helft van de 15de eeuw in zijn Brugse residentie heeft opgebouwd, maar die zich nu grotendeels in Parijs bevindt. Alles bij elkaar had hij ca. 140 codices. Deze codices bewijzen dat Lodewijk van Gruuthuse de bibliotheek van de Bourgondische hertogen wou imiteren. Hoewel hij ook
enkele Middelnederlandse werken bezat, is de verzameling van Gruuthuse zo goed als uitsluitend Frans-Bourgondisch en aristocratisch van inspiratie: historische verhalen en kronieken, devotieliteratuur, ridderromans, werken over politieke theorie en hofetiquette, vorstenspiegels, vertalingen en bewerkingen van de klassieke literatuur, bijna altijd in het Frans, maar veelal geconcipieerd, geschreven, verlucht en ingebonden in Brugse ateliers, voor een Brugse ingezetene. Andere Brugse mecenassen legden eigen accenten bij de uitbouw van hun bibliotheek. Jan de Baenst, overleden in 1486, was sterk beïnvloed door het Bourgondische hofleven en de Franse cultuur. Hij voelde zich echter ook betrokken bij de Middelnederlandse literatuur, als opdrachtgever voor vertaalwerk en als beschermer van de Brugse dichter Anthonis de Roovere. De Genuees-Brugse familie Adornes, actief in de internationale handel en de lokale politiek, speelde in het laatmiddeleeuwse Brugge ook een belangrijke culturele rol. Door haar blijvende contacten met Genua en de overige Italiaanse steden maakte de familie Adornes al heel vroeg kennis met de nieuwe typisch stedelijke cultuurstroming die in Italië was ontstaan: het humanisme. Pieter Adornes, overleden in 1464, had in 1452 het plan opgevat om in de door hem gestichte Jeruzalemkapel een openbare bibliotheek op te richten, naar het model van een dergelijk initiatief in Firenze. Zijn zoon Anselm Adornes, overleden in 1483, had eveneens veel belangstelling voor handschriften en literaire teksten. Zelf kopieerde hij eigenhandig een handschrift van Cicero's Somnium Scipionis.
Raphael de Marcatellis, een bastaardzoon van hertog Filips de Goede, was achtereenvolgens abt van de Sint-Pietersabdij van Oudenburg en van de Sint-Baafsabdij van Gent. Hij verbleef echter meestal in een luxueuze herenwoning aan de Garenmarkt in Brugge, waar hij in 1508 overleed. Kwantitatief kan zijn bibliotheek vergeleken worden met die van Lodewijk van Gruuthuse. Het verschil in belangstelling is echter frappant: Raphael de Marcatellis bestelde werk van Italiaanse humanisten, klassieke Latijnse schrijvers, Griekse werken in Latijnse vertaling, Arabische en joodse wetenschappelijke literatuur, eveneens in Latijnse vertaling. Recent onderzoek, door dr. Alain Arnould, heeft aangetoond dat hoofdzakelijk Brugse ateliers, met name in het karmelietessenklooster Sion, voor Raphael de Marcatellis hebben gewerkt. Johannes Crabbe, abt van de Duinenabdij in Koksijde van 1457 tot 1488, verbleef eveneens meestal in Brugge. Van zijn persoonlijke bibliotheek zijn nu nog zowat twintig handschriften bekend. Ook hij had veel belangstelling voor werk van Italiaans humanisten en klassieke auteurs. Belangrijk is dat een aantal van zijn handschriften geschreven werd in een Italiaanse atelier dat rond 1473 in Brugge actief was en samenwerkte met Brugse perkamentmakers, miniaturisten, verluchters en boekbinders.
Er zijn verschillende sporen van Italiaans cultureel leven in het 15de-eeuwse Brugge. De leden van de Italiaanse handelsnaties, die in Brugge grote afnemers van kunstwerken waren, deden voor het vervaardigen van handschriften vaak ter plaatse een beroep op Italiaanse kopiisten. De codices werden dan soms door Vlaamse verluchters en boekbinders verder afgewerkt. In 1452 voltooide een Brugse Italiaan een Italiaanse vertaling uit het Middelnederlands van de toen zeer verspreide Kroniek van Vlaanderen. Het enige bekende handschrift van dit werk is pas enkele jaren geleden opgedoken. Tot 1988, en naar alle waarschijnlijkheid sinds zijn ontstaan, berustte de codex in Italiaans privé-bezit. Zeer opmerkelijk is dat de auteur van de Italiaanse kroniek zijn tekst geïllustreerd heeft met een kaart van het graafschap Vlaanderen. Die kaart, gedateerd in 1452, is verreweg het oudste cartografische document dat het hele graafschap Vlaanderen omvat.
Italianen in Brugge hadden dus wel degelijk enige belangstelling voor de Vlaamse geschiedenis en cultuur. Voor ons onderwerp is echter vooral de belangstelling van de Bruggelingen voor het humanisme, de moderne Italiaanse cultuur, van belang. Die heeft ertoe geleid dat veel in Italië en elders gedrukte of geschreven humanistische werken in Brugge terechtkwamen, ter plaatse werden geïllustreerd en vervolgens hun weg vonden naar lezers en boekenliefhebbers in Brugge en elders. Op die manier bereikte het eerste gedrukte boek ook Engeland. Op 17 april 1467 kocht de Engelse humanist John Russell (1424-1494) in een boekhandel bij de Brugse Sint-Donaaskerk tegelijkertijd een Venetiaans handschrift met Cicero's Epistolae ad familiares en een gedrukt exemplaar van Cicero's De Officiis en van zijn Paradoxa (in één band). Dit boek, op 4 februari 1466 in Mainz in tweede druk verschenen, bevindt zich nu in Cambridge. Het is het oudste bewaard gebleven gedrukte boek dat Engeland bereikte.
Brugge, dat tot aan het einde van de 15de eeuw zeer belangrijk was als centrum voor de produktie van handgeschreven boeken, was dus ook van belang voor de verspreiding van het gedrukte boek, nog voor de boekdrukkunst zelf ter plaatse werd beoefend.
|
|