Luttele herinneringen
Jaak Stervelynck
Luuk Gruwez vertelt in een bundel jeugdherinneringen (Het bal van opa Bing, Arbeiderspers 1994) dat hij, leerling in het middelbaar, eens geprobeerd heeft bij Streuvels binnen te dringen. De Ingooigemse pitbullterrier (zo noemt hij de niet makkelijk te benaderen Streuvels) liet door zijn vrouw zeggen dat hij niet thuis was. Even later zag Gruwez hem echter met fikse tred de straat oversteken.
Het kan, meen ik, Streuvels niet kwalijk genomen worden dat hij op hoge leeftijd zijn rust en zijn intimiteit afschermde tegen lieden, die hij niet kende en wie het er meestal enkel om te doen was te kunnen vertellen dat ze erbinnen geraakt waren. Als hij had laten begaan zou het een toeloop van je welste geweest zijn, ondraaglijk voor een hoogbejaard man, die zich nog immer aan geesteswerk wilde begeven. Hij was in onze collegetijd (de jaren dertig) zowat een mythe. Generatiegenoten van hem als Herman Teirlinck en Cyriel Buysse waren wellicht veelzijdiger, en, in hun beste werk, misschien ook boeiender voor jeugdige lezers. Hij leek ons echter waarachtiger, meer een uit onze bodem opgeschoten krachtig gewas, een fenomeen, een door niets voorbereide openbaring van het Vlaamse genie. De invloed van de toenmalige romantische Vlaamse beweging was aan dit bijzonder aanvoelen van Streuvels' schrijverschap uiteraard niet vreemd. Ook lieden die hem niet lazen, en die wellicht niet de minste interesse voor literatuur hadden, wilden het fenomeen Streuvels in ogenschouw nemen. Schooluitstappen en excursies van allerhande bonden en verenigingen zouden ‘Het Lijsternest’ aangedaan hebben als het niet algemeen bekend was geweest dat de toegang onverbiddelijk zou geweigerd worden. Toen we ons de gelukkige bezitters van een fiets mochten achten - we waren dertien of veertien jaar - had een van de eerste tochten die we, mijn broer en ik, ondernamen, Ingooigem als bestemming. Voorbij de dorpskom, richting Tiegem, stapten we af. Volgens onze inlichtingen moest een door geboomte en struikgewas omringd landhuis, Streuvels' woning, het Lijsternest, zijn. We wilden zekerheid. Schroom weerhield er ons van boudweg het overlommerde paadje te betreden, dat naar het huis leidde. Het was trouwens nooit onze bedoeling geweest onze aanwezigheid in dat huis op te dringen. Het huis te zien en het mooie landschap eromheen, iets anders ambieerden we niet. We hebben na wat getreuzel
een bejaard boertje aangesproken, dat langs kwam met een kruiwagen vol paardemest. Van dat mannetje, dat opvallend klein van gestalte was, kregen we de bevestiging dat Streuvels daar inderdaad woonde. ‘Het is een groot geleerde’ preciseerde het mannetje. Al die jaren is zijn onooglijk figuur in mijn herinnering blijven leven. De sukkel Jan Vindeveughel uit ‘Langs de wegen’ kreeg in mijn verbeelding zijn gestalte, zijn onderdanigheid, zijn bange blik.
Heel veel jaren later, het moet in de loop van 1957 geweest zijn, ben ik erin geslaagd bij Streuvels ontvangen te zijn. Er was een hele strategie aan vooraf gegaan. Mijn vriend Valère Arickx, inspecteur van de bibliotheken, had in het archief van Heule de hand kunnen leggen op een brief, die een verre voorvader van Streuvels uit Italië, waar hij als opgeëist soldaat
Stijn Streuvels en Antoon Vander Plaetse in 1953.
onder Napoleon diende, naar zijn familie gestuurd had. Valère liet een fotokopie van die brief maken en nodigde me uit om samen met hem Streuvels een bezoek te brengen. Antoon Vander Plaetse, de voordrachtkunstenaar die heel wat Streuvelsavonden had bezorgd, zou ons vergezellen. We beschikten aldus over afdoende middelen - zo dachten we - om de toegang te forceren tot die onneembare vesting die ‘Het Lijsternest’ in veler ogen was.
Het leek er aanvankelijk op dat we een blauwtje zouden oplopen. Mevrouw Lateur deed de deur op een kiertje en zei dat haar man niemand kon ontvangen. De dag voordien had hij een verkoudheid opgelopen. De televisie was er geweest, deuren hadden moeten open blijven om kabels (ze zei: darmen) door te laten, er was veel tocht geweest, veel heenenweergeloop, en hij kon daar niet tegen. ‘Dat zijn oude mensen’ voegde ze eraan toe.
Streuvels moet dan 86 of 87 jaar oud geweest zijn. Zijn vrouw was enkele jaren jonger, maar zeker ook van meer dan eerbiedwaardige leeftijd. Maar in haar ogen was hij een heel oud man. Zelf achtte ze zich stukken jonger. We zijn er ten slotte toch binnen geraakt. Een brief van een voorzaat-soldaat van Napoleon wekte te veel nieuwsgierigheid. Norse teruggetrokkenheid moest ervoor begeven. Na even naar binnen te zijn geweest om de toestemming van de heer des huizes te vragen, kwam mevrouw Lateur ons zeggen dat hij ons wou ontvangen, maar dat het niet lang mocht duren.
We werden naar zijn werkkamer geleid met het fameuze brede raam waarvoor zijn schrijftafel stond. De brief van zijn voorzaat, of liever de fotokopie ervan, nam hij in ontvangst en las dadelijk rechtstaande.
‘Heel interessant’ vond hij. ‘En goed geschreven. In die tijd