Wegen naar Streuvelsland
Marcel Janssens
Geografisch gezien is Streuvelsland niet zo bijster uitgestrekt. André Demedts, die beter dan wie ook de reële omtrekken van de door Streuvels opgeroepen geografische ruimte gekend heeft, schreef ooit dat je er in één dag omheen kunt fietsen (teksten als De oogst of Het leven en de dood in den ast, die bij het epos van de ‘Fransmans’ aanknopen, niet meegerekend, natuurlijk). De imaginaire ruimte die Streuvels literair heeft bewerkt, is heel wat uitgestrekter, dieper, geheimzinniger. Die ruimte heeft zelfs een onmiskenbare mythische dimensie, die niet meer af te bakenen valt op een landkaart.
In Streuvelsland ligt bovendien een oeuvre dat over een afstand van 67 jaar, tussen 1899 en 1966 (de twee uiterste data van zijn boekpublikaties) is tot stand gekomen. Dat tekstuele Streuvelsland ligt vóór ons als een gave en een opdracht. Over een paar aspecten van die opdracht wil ik het hier in het kort hebben. Rond Streuvels' tekstueel landschap kunnen wij in geen geval in een dagje zomaar omheen fietsen. Elk onvooringenomen waarnemer - hij weze filoloog van beroep, of conservator, of lezer, of fan - zal toegeven dat wij een kwarteeuw na Streuvels' dood nog betrekkelijk weinig efficiënt in of rond zijn tekstuele nalatenschap gefietst hebben. Ik schreef bijna: beschamend weinig. Stijn Streuvels deelt helaas het trieste lot van de meeste andere groten uit onze moderne Vlaamse letterkunde: wij laten na, hun oeuvre de vereiste, ten volle verdiende wetenschappelijke belangstelling en verwerking te verlenen. Eerlijk gezegd, dat soort wetenschappelijke onzorgvuldigheid siert ons niet.
Vlaamse en Nederlandse wetenschapslui hebben wel een aantal kronieken of documentaties geproduceerd: een levens-kroniek van Paul van Ostaijen, van Guido Gezelle (althans gedeeltelijk), en van Streuvels zelf. Het biografisch onderzoek i.v.m. de man van het Lijsternest ligt evenwel nog bijna helemaal braak. Een biografie als die van F.L. Bastet over Louis Couperus of die van Wim Hazeu over Gerrit Achterberg hebben wij over Streuvels nog niet ter beschikking. Wat voor biografische research werd er al niet over Multatuli geleverd? (Dat hangt natuurlijk ook samen met de publikatie van boekdelen en boekdelen vol brieven - waarover straks nog iets meer. Nelleke Noordervliet schreef zelfs een roman in dagboekvorm over Tine, Multatuli's eerste vrouw, onder de titel Tine of De dalen waar het leven woont, 1987. Ook die literaire luxe van een... roman over Streuvels hebben wij niet. Wij hebben trouwens dringender taken van meer filologische aard te verrichten - wat vanzelfsprekend niemand mag beletten om geromanceerd over Streuvels te beginnen.)
Volledige Werken van Streuvels zijn er nog niet. Het Volledig Werk in vier delen dundruk bij Desclée, gepubliceerd vanaf 1971, bevat versies ‘uit de laatste hand’ van alle in boekvorm gepubliceerde teksten, maar bewerkingen, vertalingen en kinderboeken zitten er niet in. Telkens wanneer er weer een boekdeel in de verzameling van Multatuli's brieven verschijnt, moet ik aan Streuvels denken (en aan Gerard Walschap, en aan Herman Teirlinck, en aan Felix Timmermans, en aan André Demedts, en zo verder). Kunnen wij niet eens een ernstige inspanning doen, met bijpassende aanwending van mankracht en middelen, om alvast een deel van Streuvels' brieven te verzamelen en wetenschappelijk loepzuiver uit te geven? En zijn alle privé personen dan bereid om die brieven in hun bezit kenbaar te maken en voor wetenschappelijke verwerking af te staan?
Het meest gezaghebbende Volledig Werk bij Desclée is bovendien geen tekstkritische uitgave. De studie van de genese en de tekstgeschiedenis van Streuvels' oeuvre zou een levenvullende taak voor een jong onderzoeker kunnen zijn, wat zeg ik: voor een team van filologen. Hier en daar werd door licentiestudenten heel nuttig voorwerk verricht, bij voorbeeld m.b.t. De oogst of Het leven en de dood in den ast. Wie even kennis maakt met het variantenapparaat van die laatstgenoemde novelle, gaat wel even met de ogen knipperen. Er bestaan vier handschriftelijke versies van; tussen de tijdschriftpublikatie in Groot Nederland van 1926 en in de eerste boekpublikatie in Werkmenschen (1926) slopen weer varianten in de tekst en er volgen dan nog twee drukken van Werkmenschen vóór de eerste afzonderlijke druk van Het leven en de dood in den ast (vierde druk, 1944). En vergelijk die eens met de versie in de dundrukeditie. Je gaat duizelen bij het overzicht van dat variantenapparaat, incluis schrijf- en drukfouten. Kunnen wij nu niet eindelijk één tekst van Streuvels historisch-kritisch op de markt krijgen, zoals A. Kets-Vree dat deed voor Een ontgoocheling van Willem Elsschot en voor de Max Havelaar (wat voor venijn W.F. Hermans over die laatstgenoemde studie ook moge gespuid hebben)?
En zou er niet dringend aan een Streuvels-lexicon gewerkt moeten worden? Het is straks een kwarteeuw geleden dat de helaas te vroeg gestorven Westvlaming Hubert Lemeire, een graaggeziene gast op het Lijsternest en bij André Demedts overigens, de acht volumes van zijn doctorale dissertatie over
De taal van Stijn Streuvels bijeenschreef: meer dan 14.000
Het beroemde raam voor de schrijftafel.