| |
| |
| |
André Laporte, 30 jaar muziek van nu
Hendrik Willaert
Dertig jaar geleden begon hij als producer bij de BRT. Vijfentwintig jaar geleden werd hij lesgever hedendaagse compositietechnieken aan het Koninklijk Conservatorium in Brussel en eveneens zo'n dertig jaar geleden kende hij met Sequenza I zijn eerste internationale waardering als componist. Het zijn toevallig samenvallende ‘verjaardagen’, maar ze geven wel de drieledige essentie weer van een loopbaan gewijd aan muziek van de twintigste eeuw. Aanleiding voor een portret van André Laporte.
| |
Een leven vol muziek
Dat André Laporte, geboren in het Brabantse Oplinter op 12 juli 1931, na zijn studie aan het college in Tienen besloot muziek te studeren aan het Interdiocesaan Hoger Instituut voor Kerkmuziek (kortweg Lemmensinstituut) was toen in 1949 wellicht ongewoon voor de laureaat van de Grieks-Latijnse humaniora. Anderzijds lag het ook voor de hand: grootvader speelde klarinet, vader was organist aan de St.-Genovevakerk in Oplinter en dirigent van de fanfare en André leerde al vroeg autodidactisch piano, orgel en klarinet. Toch was er iets ongewoon aan zijn keuze. Hoewel hij koos voor het orgel had hij immers niet de bedoeling om uitvoerend musicus te worden, maar interesseerde hij zich vooral voor de muziek op zich, voor de partituur en haar structuur, klankkleuren, expressieinhouden... Bovendien richtte hij zijn aandacht van bij het begin op de muziek van de 20ste eeuw: Berg, Schönberg, Bartok, Strawinsky, Honegger en vooral Hindemith. Het muziekleven in Vlaanderen zat toen vastgeankerd in de 18de-, 19de-eeuwse traditie. Componisten schreven in een laat-romantische taal, enkele dissonanten waren voldoende om het etiket ‘modern’ opgekleefd te krijgen. Aan de conservatoria werd wat na 1900 kwam doodgezwegen of weggehoond. Iemand als André Laporte die toen met hedendaagse muziek in contact wou komen, vond als enig lichtpunt de radio, waar in de jaren 50 Paul Collaer, Louis De Meester, Vic
Legley, David Vande Woestijne eigentijdse muziek propageerden. Daarnaast waren er de zeldzame fonoplaten en buitenlandse tijdschriften. Het meest rechtstreekse contact vond André Laporte in de partituren zelf. Het Lemmensinstituut was wat dat betreft iets meer vooruitstrevend dan de conservatoria. In de orgelklas van Flor Peeters stond Olivier Messiaen op het programma en de studenten konden en mochten er (o.a. in de zogenaamde ‘leerlingen-voordrachten’) kennis maken met eigentijdse namen. Al bleef het toch een randverschijnsel. Laporte behaalde er verschillende diploma's, bekroond in 1958 met de ‘Prijs Lemmens-Tinel’. Vanuit zijn belangstelling voor de muziek als wetenschap was hij intussen van 1953 tot 1957 ook student aan de Leuvense universiteit, afdeling musicologie. In dit centrum voor de studie van de oude polyfonie schreef hij een thesis over Hindemith! Later verklaarde hij dat hij er meer opstak in de cursus filosofie dan in de vakken muziekwetenschap. Terzelfdertijd was hij van 1953 tot 1963 leraar muzikale opvoeding en esthetica, o.a. aan de Middelbare Normaalschool van het St.-Thomasinstituut in Brussel.
Vanaf eind jaren 50 begon zijn interesse voor muziek van de 20ste eeuw meer en meer te evolueren naar het actuele gebeuren. Tot dan was hij vooral bezig met Bartok, Strawinsky, Les Six, of de eerste helft van de eeuw, daarna richtte hij zich meer naar de jongere tijdgenoten. Buitenlandse muziektijdschriften (Melos) bleven zijn eerste bronnen, maar er was ook de invloed van Karel Goeyvaerts, die in de jaren 50 in Parijs en Darmstadt tot de avantgarde had behoord en die radioprogramma's maakte over actuele muziek. Het logische gevolg was dat André Laporte zich daarna intens ‘in loco’ bezig hield met de studie van de nieuwe muziek. Tussen 1960 en 65 volgde hij de Internationale Ferienkurse für neue Musik in Darmstadt bij o.a. Boulez, Stockhausen, Kagel, Nono, Berio, Maderna, Ligeti... Hij bezocht de festivals van Donaueschingen, Stockholm, Warschau, Venetië, Zagreb... Het was de periode waar in die centra, met Darmstadt als hoofdstad, de vooruitstrevende jongere componisten samen kwamen en waar er als het ware een nieuwe muzikale taal groeide die na veel geëxperimenteer een soort consolidering van het serialisme bracht. Naast het zich auditief onderdompelen tijdens die festivalconcerten, referaten en discussies, werd Laporte ook weer student: in 1964-65 volgde hij aan de Rheinische Musikhochschule in Keulen de cursus compositie bij Stockhausen en orkestdirectie bij Michael Gielen.
De verspreiding van de nieuwe stromingen verliep in België zeer moeizaam. Concertorganisatoren waren bevreesd voor het onbekende, de meeste beroepsmusici konden vanuit hun traditionele conservatoriumopleiding de nieuwe partituren niet eens lezen, laat staan interpreteren. Om het werk van de jongere componisten bekend te maken, om hun belangen te verdedigen en om een onderling discussieforum te hebben stichtte Laporte in 1963 met o.a. Philippe Boesmans, Claude Coppens, Lucien Goethals, Karel Goeyvaerts, Louis De Meester, Norbert Rosseau, Herman Sabbe, e.a. de groep Spectra. De groep was zo'n vier jaar actief en realiseerde o.a.
| |
| |
| |
| |
concerten, een internationaal colloquium, groepscomposities en cursussen. Hetzelfde jaar van de stichting van Spectra kreeg Laporte een nieuw werkterrein waar hij zich volop kon inzetten voor het bekend maken van actuele muziek: in 1963 verliet hij het onderwijs en werd hij producer bij BRT-3. Hij was er verantwoordelijk voor de hedendaagse muziek, maar ook voor de oude muziek, wat in de lijn lag van zijn vorming in Leuven. Bovendien had hij oog voor de verwantschap tussen beide uiteenlopende periodes: vormvrijheid, improvisatie, vrijere orkestratie... dit alles in tegenstelling tot de academische regelgeving van de 18de-19de eeuw. In die jaren 60 programmeerde hij verschillende interessante reeksen zoals ‘Nieuwe Muziek’ (met veel aandacht voor Belgisch werk), ‘Hoogtepunten van de hedendaagse muziek’ (o.a. componistenportretten), ‘Jonge Belgische vertolkers’ enz. In de volgende jaren doorliep hij de hiërarchie bij BRT-3 (nu Radio 3): programmacoördinator, produktieleider, tot wat hij nu is namelijk directeur-intendant van het Filharmonisch Orkest. Het ligt voor de hand dat die werkkring, waarin hij de mogelijkheid heeft om internationaal de actualiteit te volgen en rechtstreeks contact te onderhouden met musici, een ideale voedingsbodem vormde en vormt voor eigen creaties.
Het missionariswerk van Laporte en de enkele al genoemde gelijkgestemden wierp geleidelijk ook in officiële instellingen vruchten af. In 1968 werd aan het conservatorium in Brussel het eerste seminarie ‘Nieuwe Technieken’ gegeven. André Laporte werd de eerste leraar. Later werd dit een heuse leerstoel en van 1974 tot 1988 was hij er docent Muziekanalyse, Vormleer, Harmonie, Contrapunt en fuga. In 1988 werd hij docent Compositie, aangevuld in 1990 met de opdracht ‘Buitengewoon docent compositie aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth’. Waren die eerste seminaries echte pionierstoestanden, met studenten die noch theoretisch noch auditief enige voorkennis hadden over actuele compositietechnieken, dan is dat in de volgende decennia uiteraard geëvolueerd. Van de jonge generatie componisten mag Laporte bv. Luc Brewaeys, Daniel Capelletti en Peter Swinnen als zijn leerlingen noemen. Wel is hijzelf fel verdediger van de idee dat men het componeren eigenlijk niet kan leren, dat elke componist autodidact is. De taak van de leraar ziet hij daarbij als ‘jonge componisten leren hun eigen weg vinden’.
Naast zijn beroepsbezigheden is André Laporte voorzitter (en met Herman Sabbe medestichter in 1971) van ISCM-België (International Society for Contemporay Music), lid van de Muziekraad voor Vlaanderen en van de Koninklijke Academie van België. Hij ontving o.a. de Koopal-beurs van het Ministerie van de Nederlandse Cultuur (1971 en 75) en de Tweejaarlijkse Staatsbeurs voor componisten (1980). Hij zetelt geregeld in jury's van internationale concours (o.a. ISCM-wereldmuziekfestival in Bonn, Jeugd en Muziek-concours Belgrado, Koningin Elisabethwedstrijd). Zijn werk werd gepubliceerd in o.a. Darmstadt, Londen, Wiesbaden, Brussel. Met het oratorium La vita non è sogno behaalde hij in 1976 de Italiaprijs, Fantasia rondino con tema reale was in 1988 het plichtwerk voor de Koningin Elisabethwedstrijd. Van de lange lijst buitenlandse uitvoeringen noemen we enkel als uitschieter de enscenering van de opera Das Schloss in het Saarländisches Staatstheater in Saarbrücken in 1991.
| |
Componist zonder -isme
Componeren is bij André Laporte als het ware meegeëvolueerd met zijn muzikale loopbaan. Zijn eerste werken, uit zijn Lemmensperiode, noemt hij gebruiksmuziek (religieuze koormuziek, volksliedbewerkingen...) of jeugdwerk (pianosonate, orgelcomposities), een noodzakelijke stap waar een componist op zoek naar zijn eigenheid door moet. Bij André Laporte was die aanloop neo-classicistisch gekleurd en nog beïnvloed door Bartok en Hindemith. Vanaf de vroege jaren 60 werkte hij aan een ommekeer door het loslaten van de tonaliteit en van de strakke vormschema's uit de klassieke compositieleer. Hij deed dit heel geleidelijk in een evolutie die zo'n 8 jaar omspant en die loopt van het enkelvoudige solowerk voor klarinet Sequenza I (1964) tot het meergelaagde oratorium La vita non è sogno (1972). Basisconcept daarbij bestaat voor Laporte uit de klank in alle verschijningsvormen én de formele ordening van die klank. Wat de klankmogelijkheden betreft, put hij uiteraard uit het klassiek instrumentarium, maar dan wel met inbegrip van alle hedendaagse sonore facetten (bv. dubbeltonen bij blazers, slageffecten bij strijkers...). Dit vult hij soms aan met elektronische klankbronnen (bv. Harry's Wonderland voor basklarinet en twee tapes, of de realistische oorlogsscenes uit La Vita). Ook in de menselijke stem verruimt hij het cantabile met spreekstem, roepen, glissandi (bv. De Profundis voor 16 stemmig koor; spreekkoor uit La Vita). In het samenklinken van dit alles is hij geëvolueerd naar steeds meer aandacht voor de globale klankkleur en voor expressief opeenvolgende klankvelden (bv. Transit, Icarus' flight) waarbij hij gebruik maakt van de hele waaier gaande van de klassieke tonale drieklank tot clusterreeksen. Het tweede basisconcept, de formele ordening, getuigt van Laportes sterke intellectuele visie op
een kunstwerk. Daarbij is hij heel bedachtzaam, stapsgewijs te werk gegaan. Sequenza I (geschreven voor Darmstadt 1964) bevat tien variaties op één dodecafonische reeks voor soloklarinet. Via Sequenza II (voor vier klarinetten) kwam hij tot Jubilus (voor drie koperkwartetten en slagwerk) waarin multiserialisme en groepsstructuren worden uitgewerkt (zie illustratie). Story (viool, cello, clavecimbel), De Profundis (koor) en de cantate Le morte chitarre (tenor, fluit, strijkers) vormden met hun episodische opbouw, verglijdende klankvelden, citaattechniek en tekstgebonden toonsymboliek de overgang naar twee werken met grote bezetting die een synthese brengen van de voorafgaande evolutie, namelijk Nachtmuziek (symfonieorkest) en La vita non è sogno (oratorium voor recitant, soli, spreekkoor, koor en symfonieorkest). Daarmee was de eigen stijl van Laporte tot volle rijpheid gekomen. Stijl waarin hij steeds zoekt naar evenwicht tussen technische kennis, intellectueelformele ordening en intuïtie om te komen tot expressie van universele muzikale symboliek als uitdrukking van herkenba- | |
| |
re aspecten van het menselijk leven, zoàls groei, mysterie, climax, loutering, extase, catastrofe... Hij gebruikt daarbij in volle - maar beredeneerde - vrijheid alle verworvenheden van de muzikale taal van de voorbije 100 jaar. Het putten uit die taalrijkdom biedt hem de mogelijkheid om, ingebed in een rationeel doordachte structuur, tot een gevarieerde, expressieve en esthetisch rijke muziek te komen. De innerlijke samenhang die hij vanuit de veelheid aan expressiemiddelen weet te bereiken geeft precies de esthetische kracht aan zijn werk, bevordert de herkenbaarheid, vergroot de artistieke impact. Uit de decennia na het eerste ‘meesterwerk La vita non è sogno vormt, naast
schitterende orkestwerk als Transit en De ekster op de galg, de opera Das Schloss een onbetwistbaar hoogtepunt, zowel op constructief als op dramatisch-expressief gebied. Hij blijft er de weg volgen die hij al na enkele jaren was ingeslagen: muziek van nu, maar geen geëxperimenteer of barricaden-avantgarde. Het steeds verder doortrekken van de consequenties van het serialisme zag hij al vroeg verzanden in dor technisch academisme voor ingewijden. Zelf zocht hij daarentegen meer naar een uitdrukkingsvolle synthese en het herwaarderen van esthetische bekommernissen. Zijn muziek is zo communicatiever geëvolueerd. Daarbij bestaat ook een wisselwerking met de evolutie bij de ‘postmoderne luisteraar’ die stilaan geleerd heeft hoe de muzikale taal van zijn eigen eeuw te waarderen.
De werkwijze van André Laporte kan allicht het best worden verduidelijkt aan de hand van enkele concrete voorbeelden, al is een verbale omschrijving uiteraard altijd ontoereikend om het eigene, auditieve van de muziek te vervangen.
Nachtmuziek (1970, symfonieorkest) vertrekt van een tweeledige opvatting van de term ‘nacht’: nacht als universeel kosmisch gebeuren, tegenover nacht als subjectief menselijk fenomeen. Die dualiteit komt tot uiting in het gebruik van twee tegengestelde muzikale schrijfwijzen. De kosmische atmosfeer wordt atonaal weergegeven in een continue stroom van geleidelijk evoluerende klankvelden van de strijkers, soms plots onderbroken door flitsen vanuit de kopers en het slagwerk. De menselijke nachtmuziek wordt weergegeven door meer realistische uitbeelding van nachtscènes en door het in flarden citeren van motieven uit Mozarts Kleine Nachtmusik. Die twee contrasterende componenten worden eerst in een conflictsituatie tegenóver elkaar uitgespeeld, lijken dan in elkaar te integreren, maar het geheel eindigt na een heftige climax opnieuw in de chaos en de schemering van de tijdloze kosmos.
Voor La vita non è sogno - Het leven is geen droom (1972, in 76 in Bologna bekroond met de Italiaprijs) koos Laporte negen gedichten van Salvatore Quasimodo: drie gedichten over de eenzaamheid, drie gedichten over de oorlog, twee over de naweeën van die oorlog en als epiloog een gedicht vol melancholische berusting. Tussen de oorlogsgedichten voegde hij een tekst van Marinetti ‘Bombardimento di Adrianopoli’. Daarmee bereikt hij het klassieke literair scenario bestaande uit conflict, catastrofe en loutering. De muziek geeft die literaire
Jubilus, blz. 18 en 19 (Tonos-Verlag, Darmstadt).
inhoud een extra dimensie, verhevigt de lyrische momenten, geeft uitdrukking aan de beschrijvende, en verbindt de uiteenlopende poëtische momenten. Naast de prachtige orkestratie, vol realistische uitbeeldende klankeffecten (bv. laarzencadans, paardengetrappel, kabbelend water...) krijgt de vocale expressie een hoofdrol en dit in heel het gamma van mogelijkheden van de menselijke stem, afhankelijk van de tekstinhoud: de recitant speelt in op de muzikaliteit en het plastische vermogen van Quasimodo's poëzie, de zangsoli (tenor en bariton) krijgen een haast aan de opera verwante lyriek toebedeeld (bv. Le morte chitarre), het koor varieert van aangrijpend kleurenspel ( Ed è subito sera, 8 tot 32-stemmig a capella) tot het indrukwekkende gescandeerde spreekkoor van Marinetti als fonetische verklanking van een bombardement. Een schitterend muzikaal anti-oorlogsmanifest eindigend in weemoedige sfeer: de dichters zullen het wel niet halen van de politici. De mensheid vergeet zijn geschiedenis.
Transit (1979, voor 48 strijkinstrumenten) verenigt op verschillende niveaus een aantal betekenissen van het begrip ‘overgang’. Er is het niveau ‘klank’: de verschillende klankkleuren van een hedendaags strijkorkest (hoog, laag, strijken, tokkelen, flageolet, slageffecten, allerlei vervormingen). Er is het niveau ‘vormontwikkeling’: de evolutie van telkens anders samengestelde klanklagen, andere ritmische patronen. Ten slotte het niveau van de ‘historische context’: dualiteit tussen tonaal en atonaal, tussen klank en geruis, tussen geruis en stilte. Deze drie niveaus worden gecombineerd, interfereren en evolueren als een soort bewegend sonoor magma met als hoofdkenmerk wording en verwording, opbouw en afbraak of dus beweging, verandering, overgang. De uiteindelijke limiet van deze fascinerende partituur voert naar de stilte, wanneer de transitie is geëvolueerd van beweging naar stilstand.
Van 1981 tot 1985 werkte André Laporte aan de opera Das Schloss naar Franz Kafka en Max Brod. In 1987 en 88 reduceerde hij uit de partituur twee orkestsuites. De opera werd
| |
| |
succesvol gecreëerd in de Munt in 1986, werd intussen gepubliceerd bij Breitkopf und Härtel en in 1991 uitgevoerd door de opera van Saarbrücken. De zin voor drama, die bij Laporte onderhuids zelfs in zijn ‘abstracte’ instrumentale werken steekt, kan in een opera tenvolle geëxploiteerd worden. In Das Schloss gaat het om de dramatiek van de mens in een hem vijandige omgeving. Laporte gebruikt daarvoor een vijftiental solisten, koor en uitgebreid orkest. De personages worden gekenmerkt door Leitmotive, die bij ieder variëren volgens de karakters en variabel zijn volgens de dramatische actie. In zijn partituur doorkruist Laporte zelf het labyrint van 100 jaar muziekschriftuur, van Wagner over Mahler, Schönberg, Berg, Boulez, Ligeti tot... Laporte. Het zijn overwegend stilistische reminiscenties (vooral met Berg) maar er komen ook korte letterlijke citaten voor (vooral Wagner) met symbolische betekenis, verwijzend naar parallelle situaties of gevoelstoestanden in werk van de beroemde voorgangers. Laporte plaatst er o.a. de revolutionair K. mee tegenover de reactionaire wereld van het Slot en zijn trawanten (Wagner-muziek). Daarnaast ziet hij het ook als een zoeken naar een synthese van de muziek van de 20ste eeuw waar zovelen hebben voortgebouwd op het werk van directe voorlopers of van tijdgenoten. Allen zijn doorgangsfiguren en de vraag ‘waar gaat het naartoe’ blijft open. In dat kader past ook het zelfcitaat. Vóór K. zijn ultieme zoektocht in het labyrint begint en er uiteindelijk voorgoed inslaapt, gebruikt Laporte een fragment uit Transit, symbool voor de doorgang van geluid naar stilte.
Na het jarenlange werk aan Das Schloss schreef André Laporte o.a. nog het orkestwerk De ekster op de galg (naar Bruegel) en Testamento de Otono (tekst Neruda, voor bariton, harp en
André Laporte: ‘La vita non è Sogno’, bladzijden 6 en 7 uit het handschrift van de komponist, met o.m. citaten uit het Amerikaans en Russisch volkslied. (Uitgave: Hans Gerig, Köln).
strijkers). Beide behandelen weer de voorkeursthematiek van Laporte: het leven wordt beheerst door tegenstellingen. Wanneer de extremen bereikt zijn, schiet taal tekort. Kunst (in casu muziek) kan dan nog iets dieper doordringen in de expressiviteit en bereikt daarmee eeuwigheidswaarde. Wanneer ook de muziek tot de limiet komt, volgt de stilte. Of zoals Testamento de Otone eindigt: ‘Dan zal ik zingen in stilte’.
Mens van mijn tijd
Je bent dezelfde gebleven als die van de steen en de slinger,
mens van mijn tijd. Je waart in de stuurhut,
met de kwaadwillige vleugels, de uurwijzers van de dood,
- 'k heb je gezien - in de vuurwagen, bij de galg,
aan de marteltuigen. 'k Heb je gezien. Jij waart het,
met je precieze wetenschap op uitmoorden gericht,
zonder liefde, zonder Christus. Je hebt andermaal gedood,
zoals altijd, zoals de vaderen hebben gedood, zoals
de beesten die je voor het eerst zagen.
En dat bloed ruikt nog zoals op de dag
waarop de broer tot zijn broer zei:
‘Kom mee naar de velden’. De kille, hardnekkige weergalm,
is tot bij jou gekomen, in de kern van de dagen.
Vergeet, zonen, de wolken van bloed
uit de aarde gestegen, vergeet de vaderen:
hun graven verzinken in de asse,
de zwarte vogels, de stormwind, bedekken hun hart.
Vertaling: Jules van Ackere
Op muziek gezet door André Laporte in La vita non è sogno.
| |
Chronologische werklijst
1952-60 |
Zes volksliedbewerkingen voor diverse koorbezettingen |
1952 |
Twee oud-Nederlandse liederen voor orgel |
1954 |
Sonate voor piano |
1958 |
Fuga in de phrygische toonaard voor orgel |
1960 |
Voor een dag van morgen voor 4-stemmig gemengd koor (tekst H. Andreus) |
1962 |
Ostinato voor orgel |
1964 |
Sequenza I voor klarinetsolo |
1965 |
Sequenza II voor 3 klarinetten en basklarinet |
1966 |
Jubilus voor kopers en slagwerk |
1967 |
Ludus fragilis voor hobosolo |
|
Story voor 2 violen, cello en clavecimbel |
|
Ascension I voor pianosolo |
1968 |
Inclinations voor fluitsolo |
|
De Profundis voor 16-stemmig gemengd koor |
| |
| |
1969 |
Le morte chitarre, cantate voor soli en strijkorkest (tekst Quasimodo) |
1970 |
Reflections voor klarinetsolo |
1970-71 |
Nachtmuziek voor groot orkest |
1971-72 |
La vita non è sogno, oratorium voor soli, koor en orkest (tekst Quasimodo) |
1973 |
Peripetie voor kopersextet |
1974 |
Arboreal, filmmuziek |
1975 |
Chamber music voor sopraan en 4 instrumenten (tekst Joyce) |
1976 |
Harry's wonderland voor basklarinet en 2 tapes |
|
Incontro notturno voor 13 blazers en slagwerk |
1977 |
Icarus' flight voor piano en 12 instrumenten |
1978-79 |
Transit voor 48 strijkinstrumenten |
1979 |
Eight songs of Innocence voor 4 gelijke stemmen (tekst W. Blake) |
|
Variaties op een akkoord voor recitant en blazerskwintet |
1980 |
Cantabile voor hobosolo |
|
A flemish round voor 4 instrumenten |
1984 |
C-isme voor cellosolo |
1981-85 |
Das Schloss, opera in drie bedrijven (naar Kafka) |
1987 |
Das Schloss, orkestsuite nr. 1 |
1988 |
Das Schloss, orkestsuite nr. 2 |
|
Fantasia-Rondino con tema reale voor viool en orkest |
1989 |
De ekster op de galg, concertouverture |
1990 |
Testamento de Otoño voor bariton, harp en strijkers (tekst Neruda) |
1991 |
Divertimento accademico voor strijkkwartet |
|
Winterpastorale voor 5 fagotten of 5 klarinetten |
|
Transit II voor (tekst Becket) |
1992 |
How oft, when thou, my music, voor hoge stem en piano (tekst Shakespeare) |
1993 |
Seven visions from the Apocalypse, voor trompet en orgel |
| |
Discografie
Op LP (helaas moeilijk vindbaar)
- | Cultura 5073 N-l: Nachtmuziek; La vita non è sogno |
- | Cultura 5069-4: Jubilus; Le morte chitarre |
- | Pavane Rec. ADW 7052-7053: Ascension I (piano) |
- | CBS-73840: Reflections (klarinet) |
| |
Op CD
- | R. Gailly International Productions CD 87508: Fantasia-Rondino con tema reale (Kon. Elisabethwedstrijd, Eug. Bouchkov viool, Nat. Orkest o.l.v. G. Octors). |
- | id. CD 87011: Sequenza I, Sequenza II, Story, Peripetie, Chamber Music, Harry's Wonderland, Icarus' Flight, A Flemish Round, C-isme (verzamel CD met verschillende bezettingen onder de titel André Laporte-Chamber Music). |
- | in voorbereiding (bij Discover Wenen): Das Schloss (dubbel CD); orkestwerken. |
| |
Adressenlijst
Luc Leytens
Cogels Osylei 72
2600 Berchem |
|
Godelieve Spiessens
Italiëlei 217 bus 6
2000 Antwerpen |
|
Jules van Ackere
J. de Bolognelaan 38
1020 Brussel |
|
Hendrik Willaert
Krommekeerstraat 5
8755 Ruiselede |
|
|