[nummer 247]
Ten geleide
Theo Coun
In 1893 werd in Damme een Maerlant-gedenksteen van beeldhouwer H. Pickery onthuld. Ondanks dit eeuwfeest wordt de stad Damme dit jaar in de media meer in verband gebracht met het feit dat Charles de Coster 125 jaar geleden zijn Légende d'Ulenspiegel in het licht gaf. Misschien gelden daarvoor ook gegronde redenen. De draden tussen Damme en Jacob van Maerlant zijn door het recente wetenschappelijk onderzoek een beetje dunner geworden. Het ‘Museum van Maerlant’ in Damme werd een decennium geleden gesloten en de inboedel verkocht, terwijl er nu plannen zijn om volgend jaar het Uilenspiegelmuseum te heropenen in het gerestaureerde Huyze de Grote Sterre en sinds 5 juni biedt de gewezen havenstad haar bezoekers een heuse Uilenspiegelwandeling aan.
Ondanks dat alles stelde Fernand Etienne meer dan een jaar geleden aan de redactie van dit tijdschrift voor een Maerlantnummer samen te stellen. Omwille van ernstige gezondheidsproblemen moest hij na enige tijd die opdracht noodgedwongen aan ondergetekende overlaten. Voor het feit dat hij desondanks toch een korte bijdrage schreef en nog regelmatig informeerde naar de stand van zaken, verdient hij onze dank en waardering.
De algemene inleiding voor dit Maerlant-nummer is van de hand van Prof. Dr. Frits van Oostrom, sinds 1982 hoogleraar in de Nederlandse letterkunde tot de romantiek aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Bovendien is hij programmaleider van het project Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, ingesteld door de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek en de Rijksuniversiteit te Leiden. Behalve zijn eigen Maerlant-onderzoek voor dit project stimuleert hij in dat kader ook het studiewerk van onderzoekers in opleiding en brengt hij een aantal themagroepen samen. De resultaten van al die wetenschappelijke bedrijvigheid verschijnen in een reeks met dezelfde naam als het project bij de Amsterdamse uitgeverij Prometheus; onlangs werd het achtste deel voorgesteld.
De andere bijdragen voor dit Maerlant-nummer vormen een trits van telkens twee artikels. Een eerste reeks van twee handelt over de relatie van Jacob van Maerlant tot Damme. Dr. Amand Berteloot, Hochschuldozent aan de Keulse universiteit, tracht op basis van het bewaarde Middelnederlandse oorkondenmateriaal te achterhalen of er een grond van waarheid steekt in de bewering van Antonius Sanderus uit 1624 dat Maerlant ‘scriba Dammensis’ was. Ongeveer gelijktijdig met deze bijdrage verschijnt van hem in samenwerking met E. van den Berg in de Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde een studie over Maerlants dialect gebaseerd op een onderzoek van de rijmen. Omdat dergelijk onderzoek onmogelijk zou zijn zonder het Corpus van Gysseling belicht hij ook het belang van dat werk voor de Maerlant-studie. Fernand Etienne schetst de geschiedenis van het intussen ter ziele gegane ‘Museum van Maerlant’ in Damme.
Twee bijdragen handelen over de handschriften van Maerlants werken. Dra. Martine Meuwese bestudeert als kunsthistorica de geïllustreerde handschriften van Maerlants Rijmbijbel en Spiegel historiael voor het reeds vermelde programma Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen. In haar bijdrage voor dit nummer beperkt ze zich tot het thema ‘strijd’, dat een grote rol speelt binnen Maerlants werk. Drs. Jos Biemans, conservator van de handschriften en docent Handschriftenkunde aan de universiteit van Amsterdam, was voordien ruim tien jaar verbonden aan de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta in de Leidse universiteisbibliotheek. Binnenkort hoopt hij te promoveren over de handschriftelijke overlevering van Maerlants Spiegel historiael. Behalve van dat laatste werk schetst hij in zijn bijdrage ook een beeld van de overlevering van Maerlants andere teksten.
Tenslotte gaan twee artikels in op enkele werken van Jacob van Maerlant. Gert De Ceukelaire, die aan de Vrije Universiteit Brussel afstudeerde en nu als aspirant-onderzoeker van het N.F.W.O. een dissertatie over Maerlants bewerkingstechniek in de Historie van Troyen voorbereidt, onderzoekt of er wel een scherpe scheidslijn loopt tussen Maerlants epische en didactische werken. De laatste bijdrage behandelt Maerlants vertaling van het Nieuwe Testament in zijn Rijmbijbel.
Elk jaar zorgt het C.V.K.V. voor een grafisch werk. Dat de jongste opdracht resulteerde in een houtsnede van Wim De Cock met een voorstelling van Jacob van Maerlant, is een gelukkige omstandigheid die ons bovendien een omslag voor dit Maerlant-nummer leverde!