Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 42
(1993)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |||||||||||||||
Varia• Karel van Deuren (eindred.)Het postume vriendenboek voor P. Longinus De Munter, OFM, franciscaan en fotograaf, uitg. Luc Vanhaecke, Boeveriestraat 78, 8000 Brugge, 1992, 260 × 220 mm, 120 foto's gereproduceerd in duotone, 144 blz., 1.650 fr. - Pater Longinus De Munter (1899-1991) was een belangrijk amateurfotograaf die meer dan een halve eeuw op een hoog artistiek niveau de kleinbeeldfotografie beoefende. Een groot gedeelte van het boek toont portretten, het genre dat de enthousiaste en deskundige voorkeur had van Longinus, maar ook landschappen, interieurs, reisfotografie. Naast de portretten van collegae, mensen uit zijn vriendenkring en kinderen, fotografeerde Longinus ook volkstypen, zwervers en bedelaars die aan de kloosterpoort kwamen aankloppen. Er is ook een reeks portretten van Vlaamse kunstenaars zoals Filip De Pillecijn, Dirk Baksteen, Antoon Vander Plaetse, Gaston Feremans, Wies Pée, maar ook van Sister Simonne Ponnet als communicantje, thans aalmoezenier in de fameuze Amerikaanse gevangenis in de New Yorkse Bronx, en van de schrijver en benedictijn Pieter van der Meer de Walcheren. Er zijn in het fotoboek ook foto's uit het interneringscentrum van Lokeren waar Longinus drie jaar (1944-47) aalmoezenier was en ook fotografeerde, wat enkele unieke historische documenten heeft opgeleverd. Andere medewerkers zijn: Hilaire Liebaut, burgemeester van Lokeren, Jef Ballinckx, die een boeiende levensschets schreef, Nico van Campenhout, stadsarchivaris van Lokeren, Roger Coenen, fotografie-historicus, Georges Vercheval, directeur van het Musée de la photographie van Charleroi, Luc Huyse, professor aan de Rechtsfaculteit van de KU Leuven en Greet Lesage die de typografie en layout verzorgde. | |||||||||||||||
• Noël KerckhaertOude Oostvlaamse huisnamen 5, uitgave Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Kulturele Dienst, Vogelmarkt 17, 9000 Gent, 1991, 240 × 155 mm, 225 blz., genaaid 200 fr. - Het is algemeen geweten dat vroeger geen huisnummers bestonden. De huizen van een stad of dorp waren vooral bekend door een naam. Die gegevens zijn intussen grotendeels verdwenen en worden nauwelijks nog gebruikt. Het is dan ook bewonderenswaardig dat Noël Kerckhaert een poging heeft ondernomen om, wat betreft de Oostvlaamse huisnamen, een inventaris op te maken. Zopas verscheen het vijfde deel in die reeks. Dit behandelt de namen s tot en met v. Het boek is in feite een alfabetisch repertorium van namen en huizen, hoeven, herbergen en molens in de provincie Oost-Vlaanderen. Het werk is zowel belangwekkend voor (kunst)historici als volkskundigen. Hopelijk verschijnt binnenkort het vervolg. J.L.M. | |||||||||||||||
• Clare Moeff en Roeli WestendorpTheaterkostuums, Ontwerpen en realiseren van kostuums in de praktijk van toneel, ballet en opera, uitg. Cantecleer, verspreid door Uitg. Westland, Th. van Cauwenberglei 101, 2900 Schoten, 1992, 195 × 275 mm, geïll. met zw.-w. foto's en tekeningen, 128 blz., genaaid 890 fr. - Boeken over kostuumgeschiedenis verschijnen niet zo regelmatig, zeker niet over de geschiedenis van de theaterkostuums. In die zin alleen is het onlangs gepubliceerde boek van Clare Loeff en Roelie Westendorp des te interessanter. Het werk heeft de bedoeling dieper in te gaan op het ontwerpen en realiseren van theaterkostuums in de praktijk van toneel, ballet en opera. We maken achtereenvolgens de verschillende productiefasen mee: het lezen van de tekst, de samenwerking met regie..., het onderzoek (stijl, periode, details...), het ontwerpen en tekenen, het inkleuren, het kiezen van de stoffen, de realisatie, het passen en eventuele transformatie, het toevoegen van grime, maskers, kapsels. Uiteindelijk wordt er ook aandacht besteed aan de accessoires en de onderkleding. De auteurs hebben eveneens de bedoeling de variatie aan mogelijkheden (toneel, ballet, opera...) uit te diepen. Het boek is in elk geval een boeiende manier om kennis te maken met een minder gekend, maar toch belangrijk aspect van de theaterwereld. J.L.M. | |||||||||||||||
• Dorothée van Hooff e.a.Duitsland. Agon Cultuur Reisgidsen in kleur, Uitg. Agon B.V./Amsterdam, 1992, verdeeld door Uitgeverijen Singel 262, Edelinckstraat 9, 2018 Antwerpen, oorspronkelijke titel ‘Knaurs Kulturführer in Farbe Deutschland’, vertaling en bewerking van Dorothée van Hooff, Nelleke Reijs en Catharina Tschom, 125 × 195 mm, geïll. met kleurenfoto's en plattegronden, gebonden 1.199 fr. - Al in de oudheid werden reisverhalen opgetekend. We zouden ze als de oudste reisgidsen kunnen bestempelen. Vooral vanaf de 19de eeuw vormen de reisgidsen een belangrijk onderdeel van de resem publicaties die jaarlijks verschijnen. Een aantal uitgeverijen specialiseerden er zich zelfs in. Zo pas gaf Agon een cultuurreisgids over ‘Duitsland’ uit. Het gaat in feite eigenlijk over een vertaling uit het Duits. De verschillende steden en gemeenten van Aken tot Zwingenberg, alle met kaartverwijzing, worden beknopt alfabetisch besproken. Per plaats krijgen we een korte historische schets en een overzicht van de voornaamste bezienswaardigheden. Van heel wat monumenten werd een grondplan weergegeven. De handige - zeker qua formaat - maar misschien te compacte gids bevat ook vele kleurenillustraties. Die zijn niet steeds goed afgedrukt. Vooral de kleuren en de scherpte ervan laten te wensen over. Voor een toerist die vlug enkele gegevens over een site in Duitsland wil hebben is deze gids een nuttige uitgave. J.L.M. | |||||||||||||||
• Georg FinkDromen Encyclopedie. Verklaring van de beeldentaal uit de droomwereld van A tot Z, uitg. Elmar/Rijswijk, 1992, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgielei 147A, 2018 Antwerpen, 170 × 245 mm, 350 blz., gebonden 990 fr. - In deze publikatie is op zeer bevattelijke wijze uitgelegd hoe dromen te verklaren zijn. Het boek is opgebouwd uit vier delen. De eerste drie handelen over de onderzoekingen van Babyloniërs, Chinezen, Indiërs, Grieken en Egyptenaren. Verder een hoofdstuk over de slaap als therapie en de soorten van dromen. Deel vier bevat de droomsymbolen, de tekens die we in onze dromen zien met hun verklaring. Een zeer goed naslagwerk, verzorgd samengesteld en uitgegeven, ook op gebied van lay-out werd gezocht naar een nuttige pagina met in de marge in enkele woorden samengevat, de inhoud van de hele bladzijde, of van een of meer paragrafen. Voor een encyclopedie bepaald interessant voor geïnteresseerde lezers. Spijtig dat een iets te kleine letter werd aangewend. uv | |||||||||||||||
• Tsjaikovski Agenda 1993Uitg. Bookman International bv/Laren en uitg. Helmond bv/Helmond, 1992, verdeeld door Standaad Boekhandel, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, met vierkleurenen zw.-w.-illustraties, 200 × 255 mm, 176 blz., gebonden 595 fr. - Met deze prachtige én informatieve agenda herdenkt de uitgever het afsterven van Pjotr Iljits Tsjaikovski, nu honderd jaar geleden. Deze Russische componist werd op 7 mei 1840 geboren en stierf aan de gevolgen van cholera op 6 november 1893. Via korte informatieve teksten en een royale illustratie in kleuren en zwart-wit (bekende, maar ook voor mij totaal onbekende afbeeldingen) krijgen we een aansprekende biografie van de componist van o.m. de wereldberoemde werken als het ballet ‘Het Zwanenmeer’, het ‘Capriccio Italiano’, het piano concerto no 1, de balletsuite ‘Doornroosje’, de fantasie-Ouverture ‘Romeo en Julia’, de zesde (zijn laatste) symfonie, bijgenaamd ‘Pathétique’... om er maar enkele te noemen. Met de weken worden we steeds meer ingeleid in het toch turbulente leven van deze veelzijdige componist. Het ‘agenda-gedeelte’ van dit boek beantwoordt aan alle eisen van een modern calendarium. De notitieruimte voor een gehele week is telkens over twee bladzijden afgedrukt, zes kolommen naast elkaar met uurverdeling vanaf 9 tot en met 20 uur (twee regels per uur). Per blad is er ook nog een ruimte voor extra-notities voorzien. De illustratie met tekstgedeelten on- | |||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||
derbreekt gedoseerd het kalendergedeelte. Voor elke muziekliefhebber en voor elke Tsjaikovskifan in het bijzonder... een ‘agenda’ die een jaar lang (en zelfs terwille van de documentaire waarde... jaren lang) genoegen zal verschaffen. R.D. | |||||||||||||||
• Roland en Françoise EtienneDe schatkamer van het oude Griekenland, uitg. Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 1992, geïll. met zw.-w.- en kleurenreprodukties, 160 blz., paperback 395 fr. - In de boeiende reeks ‘Standaard Ontdekkingen’ neemt onderhavig boekje zeker een voorname plaats in. Het is een vertaling van het oorspronkelijke werk ‘La Grèce antique, archéologie d'une découverte’ dat geschreven werd door het Franse paar dat vijf jaar (1972-76) in Griekenland doorbracht. Roland Etienne nam deel aan opgravingen van de Franse School in Athene en beiden doceren ze geschiedenis in het H.O. en M.O. Het boekje verhaalt zeer aanschouwelijk hoe de kunstwerken die wij uit de Griekse Oudheid kennen tot ons gekomen zijn via archeologische opzoekingen en opgravingen. Het maakt ons duidelijk dat archeologie soms meer is dan alleen maar wetenschap. Heel vaak zijn er ook afgunst, hebzucht en andere minder fraaie bedoelingen mee gemoeid. Op die manier komen niet alleen de ‘toppers’ van de Griekse beelden en monumenten voor het voetlicht, maar ook de ‘helden’ van de archeologie, zoals daar zijn Cyriacus van Ancona (o 1392), George Wheler, Jacob Spon, Winckelmann (1717-1788), Lord Elgin, die in 1801 tot 1805 de ‘ontmanteling en plundering’ van het Parthenon en de gehele Akropolis leidde... Verder is er het verhaal van Schliemann die Troje ‘ontdekte’, van Evans die Knossos tot zijn werkterrein nam, van vrouwelijke archeologen als Semni Papaspyridi. In het laatste deel van het boekje ‘Documentatie’ getiteld komen actuele vragen i.v.m. de archeologie aan de orde: (Is de Venus van Milo Grieks, Duits of Frans? Zijn archeologen oprecht?...) In dit boekje worden dus zowel de beelden en gebouwen uit het oude Griekenland als het werk van vele archeologen onthullend en boeiend beschreven. De illustratie is - verwijzend naar de titel van het boekje - een ‘schatkamer’ waarin we tal van niet eerder geziene kunstwerken ontdekten. R.D. | |||||||||||||||
• Lucilla BurnGriekse Mythen, uitg. Tirion/Baarn, 1992, verspreid door Uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, reeks ‘Legenden uit een ver verleden’, 170 × 240 mm, geill. in zw.-w.-reprodukties, 80 blz. genaaid 395 fr. - De oorspronkelijke titel van het boek luidt ‘Greek Myths’ en het werd keurig vertaald door O. Brenninkmeijer. Het is een deeltje uit de reeks ‘Legenden uit een ver verleden’, waarin o.m. ook reeds verschenen zijn: Mesopotamische Mythen, Oudnoorse en Egyptische Mythen. Wie zich inlaat met de letterkunde van zijn eigen moedertaal en zelfs met de literatuur en kunst in het algemeen, kan niet anders dan terecht komen bij mythologische figuren en gebeurtenissen en daarin neemt de Griekse mythologie zeker het voortouw. We hoeven alleen maar te verwijzen naar de talrijke opera's en andere muziekstukken die op de mythologie terug gaan (Enesco: ‘Oedipe’, Gluck: ‘Orphée et Eurydice’, Monteverdi: ‘Orfeo’, Purcell: ‘Dido and Aeneas’... om er maar een paar te noemen) en naar de ontelbare schilderijen die een mythologisch gegeven uitbeelden. Tot op vandaag dwingen de moderne kunstuitingen ons tot kennis-(name) van de Griekse mythen en daartoe kan dit boekje handig bijdragen. In een vlot leesbare tekst worden de markantste mythologische helden en figuren uit de Griekse klassieke wereld ten tonele gevoerd. De illustraties verduidelijken niet alleen het verhaal, maar geven daarbij een indringende kijk in de Griekse kunstwereld. R.D. | |||||||||||||||
• Edward Lucie-SmithRustin, uitg. Thomas Heneage & Co. Ltd./Londen, 1991, verdeeld door Exhibitions International, Art Books & Catalogues, Leuvensesteenweg 18, 3080 Tervuren, 280 mm (h) × 350 mm (b), geïll. met zw.-w.- en vierkleurenreprodukties en foto's, 312 blz., gebonden in zware linnenband (met stofwikkel) 3000 fr. - Kunstschilder Jean Rustin werd in 1928 geboren in het Franse Montigny-lès-Letz. Hij volgde de Ecole des Beaux Arts van Parijs tussen 1947 en 1953 en sinds 1947 leeft en werkt hij in Parijs. Belangrijke exposities van zijn werk vonden plaats in Parijs o.m. in 1971 en 1982. In 1986 was hij met zijn werk aanwezig op de tentoonstelling ‘Images du Corps’ in Aix en Provence en in 1991 op de Olympia Contemporary Art Fair in Londen. Deze ‘peintre noir’ vond lange tijd geen erkenning en de bedoeling van deze magistrale monografie is o.m. het uitzonderlijke uitdrukkingsvermogen van Rustin recht te laten wedervaren en aan een breder publiek kenbaar te maken. Dat Rustin een onmiskenbaar schilder- en tekentalent bezit, zal ieder onbevooroordeeld kunstliefhebber direct toegeven. Zijn schilderijen dwingen tot aandachtig kijken en reflectie. Maar daar ligt precies het probleem: je kijkt niet ‘zonder meer’ naar een schilderij (sedert de jaren 70) van Rustin, je moet erop reageren. Het onderwerp van zijn doeken (meestal één of een paar naaktfiguren in voor zichzelf sprekende houdingen) brengt de kijker vaak van streek en zet hem/haar aan tot bewondering voor of afkeuring van het werk. Sommigen gewagen van ‘voyeurisme’ en ‘pornografie’, anderen noemen zijn werk ‘de spiegel van de angsten’, van de kijker zelf. De eerste reactie van de auteur van deze monografie op het werk van Rustin was ‘Hoe angstaanjagend, maar wat een wondermooie schilderijen!’ Een toch opmerkelijke uitspraak van deze in Engeland goed bekende dichter, kunstcriticus (in krant en op de radio) die een groot aantal kritische werken over moderne kunst op zijn naam heeft staan. Het is een vaststaand feit: het recente werk van Rustin lokt discussie uit. Het gaat daarbij om extremen van totale verwerping tot onomwonden bewondering. De grote verdienste van deze (Engelstalige) monografie is dan ook dat ze een volledig beeld geeft van de evolutie die Jean Rustin als kunstenaar heeft doorgemaakt. De auteur bespreekt (en toont met een royale illustratie, die vaak ‘full-page’ wordt afgedrukt) de verschillende periodes uit het werk (en leven) van deze toch aparte artiest. Met onderhavig werk kan de lezer-toeschouwer zich een gefundeerd oordeel vormen over Jean Rustins schilderkunst. De presentatie en de afwerking van deze kunstmonografie verwijzen onweerstaanbaar naar een andere kunst... die van het ‘boeken-maken’ en dit maakt dan ook de kostprijs van deze uitgave aannemelijk. R.D. | |||||||||||||||
• Natascha BärBeeldende kunsten van Oudheid tot 1800, uitg. Aula / Het Spectrum/Utrecht, 1992, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, geill. met tekeningen, zw.-w.- en kleurenafbeeldingen, 210 × 130 mm, 252 blz., paperback 995 fr. - Dit boek beschrijft de ontwikkeling van de beeldende kunst in Europa vanaf de Griekse beschaving tot en met de 18e eeuw. De auteur is verbonden aan de Rijkshogeschool in Maastricht, Academie Beeldende Kunsten en in de Aula-reeks verscheen van haar reeds vroeger ‘Beeldende kunsten in de 19e eeuw’. Het boek omvat vier delen: Klassieke Oudheid, Middeleeuwen, Renaissance en manierisme, Barok en Rococo. In het totaal 9 hoofdstukken: de Grieken, de Romeinen, de vroegchristelijke kunst, de Byzantijnse kunst, de vroege middeleeuwen (Karolingische tijdperk en het Ottoonse tijdperk), de hoge middeleeuwen (Romaanse periode), de late middeleeuwen (Gotiek), de kunst van het Avondland (1400/1648) en de kunst vanaf de Contrareformatie. Ieder hoofdstuk is identiek opgebouwd uit een algemeen-historische schets, de bespreking van de bouwkunst, de schilderkunst en de beeldhouwkunst. Het streven naar duidelijkheid en logische samenhang die uit deze indeling (een cursus waardig) blijken, vinden we ook terug in de artikelen zelf: de grote verdienste van dit boek! Het werk kan dan ook als een ideaal handboek voor kunstgeschiedenis aanbevolen worden. R.D. | |||||||||||||||
Catalogi• Inez Bourgeois e.a.Uit het verleden geput. Gebruiksgoed: van opgraving tot museum. De verzameling Jan Gruyaert, uitg. Provinciaal Museum Sterckshof, Hooftvunderlei 160, 2100 Antwerpen (Deurne), 1991, geïll. in kleuren en zw.-w., 210 × 297 mm, 144 blz., paperback 500 fr. - In de jaren 70 kocht de bekende fotograaf-cineast Jan Gruyaert (o.a. van De Vlaschaard en de opmerkelijke tv-serie over abdijen in Vlaanderen en Nederland i.s.m. Michiel Van der Plas) het huis Marienborch aan de Vlasmarkt in de oude stadskern te Antwerpen. Hij begon zelf aan de verbouwingswerken en stootte daarbij op een oude waterput die in de 17de/18de eeuw als wegwerpput gebruikt was door de bewoners van het pand. De put bleek een echte Fundgrube van hoofdzakelijk keramiek: rood aardewerk, faience en majolica, maar ook minder voorkomende soorten. Verder was er glas, been, hout, metaal en munten, - alles samen meer dan 5.600 nummers waarvan er meer dan 300 gerestaureerd werden. Rond deze verzameling-Jan Gruyaert werd in het Antwerpse Provinciale museum Sterckshof een knappe tentoonstelling opgebouwd met een uitstekende catalogus. Jan Gruyaert zelf vertelt hoe hij als ‘amateur, perfectionist, beeldend ambachtsman’ en bovenal ‘zijn eigen opdrachtgever’ aan de restauratie heeft gewerkt en geeft daarbij alle technische informatie. Verder zijn er boeiende wetenschappelijke bijdragen: Over archeologie (Johan Veeckmans), De drinkwatervoorziening te Antwerpen - Archeologische gegevens (Tony Oost), Site, opgraving, inhoud - Het huis Marienborch (Inez Bourgeois), Vorm en functie van enkele voorwerptypes uit de water- | |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
put (Marc Mees), Glas gebruiken (Sabine Denissen), Kleipijpjes (Johan Veeckman), Speelgoed (Stephane Vandenberghe), Besluit (Marc Mees). In zijn Slotbedenkingen maakt Conservator Jan Walgrave de opmerking dat de 300 voorwerpen die uit duizenden scherven hersamengesteld werden een ‘indringende blik - een familiaire blik zelfs - (werpen) op het dagelijkse leven van de doorsneeburger van de Scheldestad Antwerpen. Dit resultaat, aldus Walgrave, wordt nooit via archieven bereikt, evenmin via de schilderkunst, hoe charmant ook, maar zonder dimensie van textuur, temperatuur, gewicht, - gesublimeerd tot vrijblijvend beeld met als enige opdracht te behagen.’ Tentoonstelling en catalogus hebben inderdaad de grote aantrekkelijkheid het verleden in zijn dagdagelijkse gewoonheid terug te halen naar onze tijd. Met objecten die heel dikwijls de glans hebben van de pretentieloze, bijna argeloze vormzuiverheid en glimlachende versiering. K.v.D. | |||||||||||||||
• Roger Coenen - Luc VerkorenCamera's uit België en Nederland - 19de en 20ste eeuw, uitg. Provinciaal Museum voor Fotografie, Waalse Kaai 47, 2000 Antwerpen, 1991, geïll. met zw.-w.-foto's, 210 × 297 mm, 120 blz., paperback 400 fr. - De catalogus is, evenals de tentoonstelling, tot stand gekomen dank zij de samenwerking van Luc Verkoren, een Nederlands jurist, fotograaf, fotografie-historicus en collectioneur en Roger Coenen, wetenschappelijk assistent van het Antwerpse Museum voor Fotografie. Er wordt een overzicht gegeven van de fotoapparatuur die in België en Nederland gefabriceerd is in de 19de en 20ste eeuw. Oorspronkelijk waren Engeland, Duitsland en Frankrijk de landen waar de industriële produktie van fototoestellen op gang kwam; in de 20ste eeuw was het vooral in Duitsland dat precisie-apparatuur en professioneel materiaal gefabriceerd werden en in de Verenigde Staten het materiaal voor de amateursector. Sinds de jaren 60 is Japan toonaangevend. Kleine landen, zoals België en Nederland, hebben in deze ontwikkeling slechts een geringe rol gespeeld. Deze catalogus geeft een uitstekend idee van de bijdrage uit de Benelux die toch niet gering is geweest en soms innoverend. Verzamelaars van photographica zullen de catalogus enthousiast begroet hebben. De verstrekte technische informatie van de twee specialisten is van een grote zorgvuldigheid. K.v.D. | |||||||||||||||
• Alain RoyTheodoor van Thulden (1606-1662). Een Zuidnederlandse barokschilder, uitg. Waanders/Zwolle, 1991, geïll., 290 × 245 mm, 304 blz., genaaid. - De samenwerking van Den Bosch en Straatsburg om een overzichtstentoonstelling met glansrijke catalogus van het oeuvre van de 17e-eeuwse barokschilder Theodoor van Thulden op te zetten roept enkele vragen op. Alhoewel hij gedoopt en begraven wordt te 's Hertogenbosch zal hij lange tijd in Antwerpen verblijven en er deken van de Sint-Lucasgilde worden. Hij trouwt er in 1635 met het petekind van Rubens en werkt mee aan de uitvoeringen van de grootmeester. Moest hij de schaduw van de meester verlaten, op wie hij zo geleek, om aan zijn trekken te komen? Van Thulden behoort volledig tot de Rubensiaanse barokstijl en komt eindelijk - ook al is het over de grenzen - aan zijn trekken, zodat thans afgebakend wordt wat hem toegeschreven wordt en wat niet. Waarom verkoos Antwerpen een tentoonstelling Boeckhorst boven van Thulden? Het onderwerp van zijn oeuvre zal stilaan evolueren naar historische en moraalscheppende allegorieën. Zijn stijl zal lyrischer zijn dan deze van P.P. Rubens, maar mist zijn grandeur. De beredeneerde catalogus herstelt van Thulden in ere. rmdp
• Niettegenstaande de tijd. Ria Verhaeghe. Uitg. Amarant vzw, Hoogpoort 50, 9000 Gent, gerealiseerd door Daan Rau n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling in de Gele Zaal, Nonnemeersstraat 26, 9000 Gent van 18/9 t/m 31/10/92, 240 × 170 mm, geïllustreerd met zw.-w. en kleurenreprodukties, z.p., geniet. - Ria Verhaeghe's catalogus en tentoonstelling in de Gele Zaal van het Noordstarfonds te Gent kregen de naam mee ‘Niettegenstaande de tijd’. In zijn inleiding geeft Daan Rau de kern aan van deze creaties: ‘Soms ziet een oppervlakkige kijker slechts een grijs vlak, of een gouden vlak, een monochroom. Wie beter toeziet ontwaart onder het goud teksten, teksten van doodsberichten’. Ria Verhaeghe wendt vrij gemengde technieken aan om strijd tegen de dood uit te beelden en te overleven. rmdp | |||||||||||||||
Vlaamse discotheek• Songs for MBIZOParsival, Guldenvlieslaan 67, 8000 Brugge, 1991. - De jazz-ritmiek en -dynamiek komt in deze CD zeer degelijk aan bod. Vooral de altsax geeft staaltjes van bezield enthousiasme in ‘Rivers’. Chris Joris realiseerde met deze CD een hommage aan bassist Jonny Dyani vooral met zijn mystieke ‘Song for Mbizo’ waar de altsaxofoon een dromerige melodie laat horen, gevolgd door een repetitieve melodische lijn van de fluitsolo weer alternerend met een ritmischer saxofoon: daarna herneemt de fluit het initiatief en laat in muzikale pirouettes de melodie zweven. Vervolgens komt de pianist als improviserende solopartij op de voorgrond en eindigt de fluitpartij in een bijna impressionistisch klinkend motief. Voor jazz-liefhebbers een must! G.D.C. | |||||||||||||||
• Gregoriaanse VespersNorbertijnerabdij Averbode, uitg. Eufoda 1135, Davidsfonds, Blijde Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1991, CD (66 min.) met informatief inlegboekje (24 blz.), DDD, 795 fr. - In 24 nummers omvat deze CD een selectie uit de Vespers voor Allerheiligen en Kerst. Onder leiding van Marc Fierens brengt deze opname vooral het eigene van het praemonstratenzer-Gregoriaans naar voor. Bekend is immers dat de Norbertijnen hun melodieën verrijkten met een enkele noot of een notengroep en daarmee de traditionele gezangen wijzigden op een eigenzinnige, doch op zijn minst gezegd, uiterst creatieve manier. Voor de liefhebber is deze produktie, die afwijkt van het Solesmesmodel, zeker een aanbeveler. We zouden er zelfs willen aan toevoegen: voor elke fanaat van ‘rechtgeaard’ Gregoriaans, dat gebed wil zijn, eerder dan een artistieke belijdenis, is deze opname een must. Het geheel is zo eerlijk en ootmoedig gebracht, dat het onvermijdelijk het innerlijk moet aanspreken, ook al zal de verwende melomaan er wel even moeite mee hebben. Doorvoelen gaat hier immers voor op zomaar beluisteren. C.A.W. | |||||||||||||||
• Renaissance-polyfonie in BruggeHet liedboek van Zeghere van Male. Capilla Flamenca, uitg. Eufoda 1155, Davidsfonds, Blijde Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1992, CD (65 min.) met informatief inlegboekje (24 blz.), reeks Archief, ADD, 795 fr. - Voorliggende opname is een klankmonumentje (en met het diminutief bedoelen we zeker niets denigrerends) voor de fijnproevers. Het zangboek van de rijke garenhandelaar Zeghere van Male (1542) is een kunsthistorisch belangrijk opus, dat zich kenmerkt door een ruime verscheidenheid van genres, waaronder een belangrijk aandeel is gereserveerd voor de burgerlijke kunstmuziek uit de 16e eeuw. Dat liederen uit de Lage Landen hierbij afwisselen met uitheemse genres bewijst (ook binnen dit kader) dat de Vlaamse Renaissanceburgerij haar muzikale wereld kende en zich bovendien (met gerechte trots) niet liet intimideren door overbefaamde buitenlandse vormen zoals bv. het Franse chanson. Minder bekend, maar daarom niet minder een feit, is overigens dat het Vlaamse lied ook buiten de streekgrenzen werd gesmaakt, dit tot over de Alpen toe. De keuze uit van Males liedboek is oordeelkundig gestoeld op de diversiteit tussen de verschillende en verscheidene genres die in dit opus aan bod komen: geestelijke muziek, liederen uit onze gewesten, Franse chansons, instrumentale dansmuziek en madrigalen uit de Lage Landen. Meer dan een benadering van het zowat 300 pagina's tellende liedboek kan deze CD niet waarmaken, maar in die beperktheid toont zich inderdaad de meester (van de samenstelling). De uitvoering door de (in haar geheel achtstemmige) Capilla Flamenca (sopraan, portatief, kromhoorns, contratenor, tenor gamba, luit en blokfluit) is - net als de opname - kwaliteitswerk! De begeleidende tekst is beperkt, maar bijzonder verhelderend voor een werk dat op zijn minst een lijvige licentiaatsverhandeling waard is. Naar onze eigenzinnige mening had het ensemble wel bepaalde tempi iets sneller mogen nemen, maar de uitvoering blijft zowel technisch als artistiek steeds stevig en bezield. De platenmaatschappij verdient, samen met de Capilla en de wetenschappelijke en technische medewerkers alle lof voor deze verklanking van een stukje ‘Vlaanderen’ dat beslist aan diepe(re) herwaardering toe is. Geen rijker kroon dan eigen schoon is immers niet steeds een windbuilachtige leuze! C.A.W. | |||||||||||||||
• Puer nobis.Kerstmis in de RenaissanceCapilla Flamenca, uitg. Eufoda nr. 1147, Davidsfonds, Blijde Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1991, CD (63 min.) met informatief inlegboekje (24 blz.), DDD, 745 fr. - De fraaie Eufoda CD vangt aan met liederen uit een in 1945 ontdekt manuscript. Zij getuigen van eenvoud in melodische en harmonische geledingen. Een tweede reeks bevat werkjes die thuishoren in de kapittelkerken, waaronder het ‘o beata infancia’ uitmunt door de sonore voordracht en het ‘Verbum caro factum est’ reeds een koraalallure aanneemt. Tot slot wordt nog Italiaanse en Spaanse kerstmuziek voorgesteld. De uitvoering getuigt van veel toewijding en inzet en is uiterst genietbaar voor liefhebbers van oudere muziek. G.D.C. | |||||||||||||||
• Fluitkwartetten van RossiniCarlos Bruneel. Het Strijktrio van de Munt. Levende Kende, uitg. Eu- | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
foda nr. 1139, Davidsfonds, Blijde Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 1991, CD (68 min.) met informatief inlegboekje (24 p.), DDD, 795 fr. - Dit sprankelend jeugdwerk van Rossini krijgt muzikaal gestalte in een fijne uitvoering van fluitist Carlos Bruneel en het strijktrio van de Munt met U. Gornick, viool, P. De Clerck, altviool en E. Carlier, cello. L. Kende begeleidt subtiel aan de piano. Vooral de dartele fluitsolo in het Allegro van de Sonate I zal de melomaan kunnen bekoren. Muziek als achtergrond of om even bij weg te dromen, ze blijft charmeren. G.D.C. | |||||||||||||||
Periodieken• Diverse tijdschriftenDeus ex Machina (1991-4) / De Essayhaas (1992-1) / Randschrift (1992-1) / WEL (1992-2+3) /Ambrozijn (1991/92-4) / Weir-do's (1992-4) / Neerlandia (1991-5/1992-1) / Nieuwsbrief Algemeen Ned. Congres (1991-5/1992-1) / De Roede van Tielt (1992-1). - Liever dan me te verliezen in het opsommen van namen en artikels, stip ik aan wat me boeide tijdens de lectuur van negen tijdschriften van diverse origine, kwaliteit, doelgroep, enz. De nieuwkomer voorop. De essayhaas richt zich op het noordelijke cultuurgebied en legt de klemtoon op het essay, zoals de titel al laat vermoeden. Nog even afwachten om te oordelen wat het zal worden. Eerste impressie: verzorgd, diepgravend. Over naar de jarige. Weirdo's noemt zichzelf een literair (k)wartaalschrift, antipostmodernistisch tijdschrift en bestaat vijf jaar. Het heet een podium te zijn voor ‘andersgestemden’, een uitlaatklep voor... verontwaardiging over allerlei onrechtvaardigheden in de wereld, een tijdschrift met een laboratorium-functie, enz. De inhoud van dit feestnummer spreekt dit tegen: het is een verzameling van gedichten en voorpagina's van de voorbije 19 nummers - dus niks labo, alleen opgewarmde kost. De abonnees van het eerste uur krijgen een ‘replay’ voorgeschoteld. Nieuwe lezers (zoals ik) zijn niet verrast om de aangekondigde ‘wartaal’. Braafjes. Zelfs niet ‘vreemd’. Ambrozijn wordt er straks tien en schrijft voor het eerst de Internationale Ambrozijnwedstrijd voor Poëzie uit. Roger Verkarre houdt een enthousiast pleidooi voor gelegenheidspoëzie. Wim Chielens zet ‘Bloedend Hart’ op een erepodium. Een bescheiden maar boeiend tijdschrift dat groeit. Even oud (jong) is Wel van de Universitaire Werkgroep Literatuur en Media. Voor 300 fr. krijg je heel wat moois op je bord: o.m. een interview met de Russische professor Joeris Sidorin, en de teksten van de winnaars van de Essaywedstrijd van ‘Wel’, naast proza (kortverhalen), poëzie en recensies. ‘Het wereldje’ in een samenstelling van Hans Devroe brengt leuk en minder leuk nieuws uit het boeken- en tijdschriftenbedrijf samen. Je moet het maar doen. Randschrift is het officieel orgaan van de vzw ‘Caryatide’, dit is een vereniging ter bevordering van jonge kunstenaars in het Brusselse. Erik Vermeulen heeft een gesprek met Herman Portocarero. Phil Cailliau neemt de Vlaamse misdaadauteurs onder de loupe. Waarom het kortverhaal van Joris Denoo eindigt op een komma, is voor mij een levensgroot vraagteken. Boeiend en verzorgd tijdschrift - de drukkerij (zetterij?) in La Louvière heeft blijkbaar moeite met Randschrift, want ‘Driemaandelijks tijdschrijft’ (sic) op de kaft is toch niet mooi. Ik ben zowat opgegroeid met ‘De Nieuwe’. Het deed me iets toen ik hoorde van het overlijden van Leo Geerts, die destijds vooral de literaire bladzijden vulde. Ik herinner me nog zijn bijtende uitspraken. Deus ex Machina wijdde een afscheidsnummer aan zijn redacteur. Een hommage aan een integer man. Een nummer dat me iets ‘deed’. Misschien ook omdat ik o.a. via Leo Geerts literair ‘gebeten’ werd? Voor mij liggen een aantal nummers van Neerlandia en ANC-Nieuwsbrief. De voorzitter van het Algemeen-Nederlands Verbond, S.W. Couwenberg, zet zich af tegen de (vaak linkse) kritiek dat de ‘ANV-activiteit oudemannengedoe’ zou zijn. J. Peeters belicht de actuele betekenis van het Vlaams-nationalisme in Algemeen-Nederlands perspectief. B. Wander vraagt zich af of het Nederlands teloor gaat. Voor wie op de hoogte wil blijven van het reilen en zeilen van het Nederlands heeft ook aan de Nieuwsbrieven van het Algemeen Nederlands Congres (over de Nederlands-Vlaamse betrekkingen) heel wat houvast. Je vindt er o.m. een samenvatting van de rapporten van de conferentie ‘Nederlands in de Wereld’. Ten slotte is ook wat in eigen stad en dorp gebeurde/gebeurt van belang, zodat plaatselijk heemkundig onderzoek eveneens elementen kan toevoegen aan de eigen identiteit in een ruimer Europees perspectief. Ronny Ostyn brengt een overzichtelijk themanummer ‘Stadsplan en landboek van Tielt’ in De Roede van Tielt, meteen een bijzonder verzorgd nummer en tegelijkertijd een voorlopig eindpunt van mijn tijdschriftlectuur. Diro | |||||||||||||||
• Origine. Interieur, Kunst & AntiekKwartaaltijdschrift, uitg. origine B.V. i.o., Postbus 5220, 2000 GE Haarlem, f 47,50 (ca. 900 BEF, los nummer f 8,95/165 BEF). - Qua inhoud en presentatie is dit tijdschrift topklasse op zijn gebied. Wie plezier beleeft aan het bekijken (en eventueel ‘bezitten’) van mooie - al of niet antieke - (kunst)voorwerpen, kan ik dit tijdschrift ten stelligste aanbevelen. De illustraties zijn in vierkleuren afgedrukt en de artikels zijn geschreven door gekwalificeerde mensen in hun vakgebied. Er is een evenwichtige verdeling tussen de drie deelonderwerpen van het tijdschrift. De opgenomen publiciteit (vooral uit de wereld van de antiekhandel) is qua technische verzorging (met o.m. kleurenillustraties) in overeenstemming met het gehele opzet van het tijdschrift en (m.i. heel belangrijk) de frequentie ervan stoort niet in het geheel. De uitgever vermeldt dat ‘Origine’ meer dan 3600 abonnees telt en dat de losse verkoop (einde 1992) tussen de 5000 en 6000 exemplaren lag. Welke bijdragen hebben ons in de twee jongste nummers aangesproken? 1992-3: De rubriek ‘Beurzen’ maakt ons attent op tentoonstellingen (Delft, Amsterdam, Londen, Den Haag...). Marijke Vlaskamp beschrijft boeiend het vak van de restaurateur en beklemtoont dat men de ‘oude techniek’ niet mag laten verloren gaan. De aquarellisten van de Haagse School als voorlopers van de moderne kunst in Nederland is het thema dat Ineke Schwartz uitwerkt en royaal illustreert. Ilse Kuiper heeft het breedvoerig over het antieke tuinhuispaviljoen. De Haagse beeldhouwer Frank Letterie wordt in zijn woon- en werkruimte geportretteerd door Ilse Kuiper, waarna Erwin Weegenaar een artikel wijdt aan ‘De Kunst danst op het Kerkhof’: een oeroud volksgeloof dat heel wat kunstenaars inspireerde. Ineke Schwarts tekent verder een indringend portret van Mendes da Costa, de ‘pionier van de moderne Nederlandse beeldhouwkunst’. Meer op de praktijk afgestemd is het artikel ‘De kunst van het kopen en koesteren van schilderijen’ door Marianne van Oosterom. - 1992-4: Dit nummer telt een 15-tal artikels waaruit we graag aanstippen: Bezoek aan het Liszthaus in Weimar, Het rund in de Hollandse Kunst (Ineke Wansink), het ‘Informatief’-gedeelte met antwoord op lezersvragen, voorstelling van boeken, aanwinsten in diverse (Nederlandse) musea en tentoonstellingen en beurzen in binnen- en buitenland, bezoek aan een ‘winkel/woonhuis’ in Raalte, het restaureren en conserveren van goudleer, een portret van schilderes Anneke van Brussel, een fotoreportage van een fin-de-siècle-huis; tevens een indrukwekkend dossier ‘Van gobelin tot gordijn’, waarbij het hedendaagse gordijn in woord en beeld wordt besproken. Michel Didier heeft het over het neoclassicisme in ‘Van Pompeji tot Wedgwood’, Jean Thomassen waarschuwt voor de verzamelwoede van Egyptisc he oudheden, waarbij authenticiteit en namaak soms moeilijk te onderscheiden zijn. De Vlaamse lezer zal opmerken: ‘En wat i.v.m. Vlaanderen/België?’. De uitgever is zich van dit tekort bewust en vraagt ‘correspondenten’ die vanuit België verslag uitbrengen en wil graag melding maken van kunst-, antiek- en/of interieurboeken die Belgische antiquariaten en boekhandels aan te bieden hebben. R.D. | |||||||||||||||
• DocumentaDriemaandelijks tijdschrift van het Documentatiecentrum voor Dramatische Kunst vzw, Rijksuniversiteit Gent, abonn. 350 fr., red. secr. Rozier 44, 9000 Gent. - Jrg. 10, nr. 2 (juli 1992): Het tweede nummer van de nu toch al tiende jaargang van dit gespecialiseerde theatertijdschrift is voor de insider en wellicht in iets mindere mate voor de belangstellende dilettant een brok uitermate interessant leesvoer. Belangrijk lijkt me onder meer de a.h.w. bipolaire aandacht voor het theatergebeuren: enerzijds reflecties over de actualiteit met indringende besprekingen van Van Hove's regie van Eugene O'Neills ‘Desire Under The Elms’ (Het begeren onder de olmen) bij het Zuidelijk Toneel, en van ‘Misdaad en straf’ naar Dostojewski bij het Nederlands Toneel Gent: produktie die met zonder interne strubbelingen tot stand is gekomen. Anderzijds dan weer een diepgaande studie over Tadeusz Kantor, van de hand van Alain Pringels: ‘Tekens van bevrijding’. En een lovende recensie over een Nederlandse bewerking van James Joyces performatieve ‘Ulysses’: de monoloog van Mollypold. Verder boekbesprekingen, de verzameling Van Morckhoven als aanwinst voor het Documentatiecentrum, en de jongste aflevering (23) van Annick Poppe's Theaterbibliografie. dv | |||||||||||||||
• ToneelechoTweemaandelijks tijdschrift van het Nationaal Vlaams Kristelijk Toneelverbond, abonn. (6 nrs) 300 fr., rek. nr. 000-0416723-11, NVKT, Oudenaardsestraat 34, 8560 Vichte. - Jrg. 48 nr. 4 (aug. 1992): Het lijfblad van het NVKT blijft het uitstekend doen en ik kan me best voorstellen dat het in de | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
betere kringen van het vrijetijdstheater furore maakt. Een origineel idee was het, de directeuren van onze grote nationale theaters een interview af te nemen. Eerder kwamen al Nand Buyl (KVS-Brussel) en Walter Tillemans (Ensemble KNS-Raamteater, Antwerpen) aan de beurt; in dit nummer staat te lezen wat NTG-directeur Hugo Van den Berghe's professionele inzichten zijn over het amateurtoneel. Hugo is zelf ook in het vrijetijdstheater in Wetteren ooit begonnen, maar stapte fluks over naar het beroep. Hij spreekt met kennis van zaken natuurlijk, bijvoorbeeld waar hem de vraag wordt gesteld of er in het beroep plaats is voor amateurs. Hugo: voor een goede beroepscarrière gelden drie elementen: School + Talent + Geduld... Interviewer Marcel van Brussel vraagt waarom er vanwege het beroepstheater zo weinig interesse bestaat voor de amateurtoneelspelers. Van den Berghe antwoordt dat er in ieder geval niet met minachting op neer wordt gekeken, maar meestal ontbreekt de tijd. Beroepsmensen hebben vaak overvolle agenda's en moeten uiteraard ook professioneel theater in binnen- en buitenland meemaken. Tussen haakjes, persoonlijk geloof ik dat nogal wat beroepsmensen af en toe een betere amateurvoorstelling gaan bekijken, maar cijfers kan je daar onmogelijk op plakken. Er zijn toch honderden amateurgezelschappen, en niet zo heel veel professionele acteurs? Hoe dan ook, wat meer wisselwerking kan nuttig zijn, maar dan wel in tweerichtingsverkeer... Alles samen een uitstekend nummer, met behoorlijke illustraties en een stapel wetenswaardigheden en toelichtingen. - Jrg. 48 Themanummer (nov.-dec. 1992): Een keer per jaar brengt Toneelecho een themanummer uit. Dit keer dus: ‘De auteur’. De tijd is weliswaar vér weg dat punten en komma's van de initiële tekst absoluut dienden gerespecteerd te worden, maar het belang van een doelmatig en speelbaar script blijft onloochenbaar. Wàt met een tekst aanvangen, zowel een klassieke als een gloednieuwe? Het probleem leeft, zowel bij de betere amateur als bij de beroepstoneelman. In dat verband verwijs ik graag naar een uitgave van het Kaaitheater in de reeks ‘Theaterschriften’. Daar wordt over 78 pp. door diverse en om hun frisse aanpak bekende theatermensen hetzelfde onderwerp toegelicht, vanuit hun eigen ervaring. ‘De tekst en zijn varianten’ bevat bijdragen van o.m. Josse de Pauw, Anne Teresa De Keersmaeker, Jan Joris Lamers, Guy Cassiers, Jan Fabre, Marianne Van Kerkhoven. Het betere werk, dus. Toneelecho haalt met zijn themanummer trouwens ook uitstekend niveau. Erg boeiend is het interview dat Walter Samoy afneemt van Dirk Tanghe, artistiek directeur bij Malpertuis (Tielt) en vorig seizoen nog een geïnspireerd bewerker gebleven met zijn hoogst oorspronkelijke versie van Shakespeares ‘Hamlet’, goed voor een letterlijk bejubelde tournee in Vlaanderen en Nederland. Kern van zijn opvattingen: ‘literatuur lees ik, maar toneel toont’. Een controversiële kijk, dat wel, maar zijn esceneringen zijn veel meer dan een ‘digest’: het essentiële verdrinkt er tenminste nooit in oceanen onnutte ballast. Jef Mellemans heeft het wat verder over wat hij verstaat onder respect voor de auteur: de tekst als partituur. Verder nog bijdragen van Roger Thoelen (herinneringen aan zijn eerste stuk); Leo Loomans (de wederzijdse verwachtingen van auteur en vertolkers); Joke Elbers (dramaturgie als noodzakelijke schakel tussen auteur en regisseur); Arnold Van de Perre (de Muze van haar sokkel); een bespreking van J. Bastiaensen over ‘Teksten voor toeschouwers’, een werk van de Nederlandse recensent Hans van den Bergh; Jos Houben (Twee handen op een buik); een tweede bijdrage van Mellemans (Vergeet de gids niet: de queeste naar de juiste intenties van de auteur); Stefan Vancraeynest, die het over het schrijven van jeugdtoneel heeft, en daar heeft hij kennelijk heelwat boeiende ervaring mee; en verder practica: de auteur en zijn rechten (Frans Vanderschueren), en ‘Toneeluitgeverijen en -bibliotheken’, een uitvoerige toelichting door Jef Houbrechts. De werking van de Vereniging van Vlaamse Toneelauteurs (incl. creatiepremies en prijzen) sluit dit nuttige themanummer af. dv | |||||||||||||||
• EtceteraDriemaandelijks tijdschrift voor theater, redactie en administratie Anspachlaan 141-143, 1000 Brussel, jaarabonnement 880 fr of f 52. - Nr. 36, jrg 9, december '91-maart '92. Het driemaandelijkse Etcetera is zonder meer hét van hét als theatervakblad. Niet alleen wordt vanuit een wetenschappelijk geschoolde redactie een vernieuwend spoor getrokken door het Vlaams-Nederlandse theaterpanorama, maar niet zelden mondt zo'n verkennend spoor uit in uitermate belangrijke vraagtekens. Voeg daarbij een selectie van incisieve recensies over de meest actuele produkties, en het ligt voor de hand dat dit tijdschrift over theater, zoals het zichzelf met enige modestie signaleert, niet mag ontbreken in de bibliotheek van de professionele theaterpracticus: acteurs en actrices, regisseurs, decorontwerpers, licht- en klankregisseurs, dagbladrecensenten, en last not least de artistieke directies: hier worden grenzen verlegd, horizonten geopend, broodnodige introspectie aangereikt. Ter kennismaking: in dit nummer komen zowel opera (Wagner), dans en dansvideo, het actuele theater in Moskou, trendzetters als Tone Brulin, Jan Fabre en Jan Decorte aan bod met vlotgeschreven bijdragen. Met daar bovenop de integrale tekst van een stuk van Brulin: De Nacht van de Brandende Apen. Wat de recensies betreft krijgen we naast ‘Jules en Alice’ (NTG), en ‘Wilde Lea’ (de stilaan ook instituut aan het worden Blauwe Maandag Companie), ook baanbrekend werk onder de loep: ‘Toch Zonde van die Hoer’ (Zuidelijk Toneel), ‘Epiloog van de Eenzaamheid’ (Compagnie De Koe), ‘We liegen’ (Vereniging van Enthousiasten voor het Reële en Universele) en ‘Het is Nieuwe Maan en het wordt aanzienlijk frisser’ (Stan). Teveel om er in dit uiteraard korte bestek op door te gaan. Maar tekenend voor opzet en inhoud acteren we graag volgend redactioneel doordenkertje van Erwin Jans: ‘Theater heeft van alle kunsten wellicht het kortste geheugen. Theater groeit uit het moment en verdwijnt ermee. Anders is theater onherroepelijk museum (...) Theater mag dan al op het moment ontstaan, dat moment ligt ingebed in een historische en maatschappelijke context. Iedere samenleving krijgt uiteindelijk het theater dat het verdient’. - Nrs 37 en 38, jrg 10 (april-mei-juni 1992): Met ingang van het aprilnummer is Etcetera een tweemaandelijks tijdschrift geworden; bovendien, altijd meegenomen dus, worden losse nummers en abonnement aanzienlijk goedkoper: voortaan dus slechts 99 fr (f 6); abonn. (5 nrs): 450 fr. of f 27. - Aanbevolen close lectuur: ‘Kunst en Politiek’ (Ludo Abicht), ‘Thyestes’ (regie van Dora Van der Groen bij het Zuidelijk Toneel), en het essay van Hana Bobkova over de verantwoordelijkheden van de criticus. Dit voor nummer 37. In het mei-juni nummer boeide me voornamelijk de grondige analyses van Goethes ‘Tasso’ door Klaas Tindemans: het conflict tussen kunstenaar en samenleving. Anderzijds wordt heel speciaal het kindertheater belicht. Het zit in de lift, stelt Dirk Vanhaute, zakelijk leider van ‘Het Gevolg’ waar Ignace Cornelissen artistiek directeur is. Maar met de vraag of de lift stijgt dan wel daalt. Duidelijk is dat het professionele kindertheater van vandaag veel meer is geworden dan een min of meer boeiend vertolkt kindersprookje. Met andere woorden: kindertheater is een volwassen zaak! Nogal wat aandacht ook voor dansprodukties en bewegingstheater, en een bijdrage van Johan Thielemans, die ‘Oberspielleiter’ Guy Joosten is gaan controleren in Hamburg. De Vlaamse theaterman ensceneerde daar Tsjechovs ‘De Meeuw’. Met groot succes en geestdriftige recensies. Vlaanderen zend (alweer) een soortement van zonen uit. Maar... te braaf, oordeelt Thielemans. Die intussen zijn kandidatuur stelde om Nand Buyl op te volgen als directeur van de Brusselse KVS. dv | |||||||||||||||
• De LeiegouwDriemaandelijks tijdschrift van de Leiegouw Vereniging voor Geschied-, taal- en volkskundig onderzoek in het Kortrijkse, red. Dr. F. Debrabandere, Keizer Karelstraat 83, 8000 Brugge, jaarabonnement (4 nrs) 600 fr (leden), 700 fr. (boekhandel). - Jg. XXXIV, afl. 3, juli 1992: Op regelmatige tijdstippen verschijnt het Kortrijkse tijdschrift ‘De Leiegouw’. Traditioneel worden er enkele uiteenlopende geschiedkundige en kunsthistorische artikels in behandeld. In onderhavig nummer krijgen we uitleg over een damastservet van Passchier Lammerty (door Aimé Pauwels), over de kerkelijke instellingen en hun bezittingen in Sint-Denijs tussen 1760-1780 (door Roger Witdouck), over het eindoffensief van de Eerste Wereldoorlog in het Kortrijkse (door Egide van Hoonacker), over namen van de inwoners van Kuurne (door Frans Debrabandere) en over de familienaam Brae(c)keveldt (eveneens door Frans Debrabandere). Het geheel wordt afgesloten door een reeks van boekbesprekingen en het jaarverslag. JLM | |||||||||||||||
• Deus ex MachinaDriemaandelijks tijdschrift voor hedendaagse kunst, Redactiesecretariaat: Tjen Pauwels, Antwerpse Steenweg 118, 9100 Sint-Niklaas, abonn. (4 nrs) 750 fr. (200 fr. los nummer), rek. nr. 789-5181310-73 t.n.v. Deus ex Machina / Schoten. 15e jrg. nr. 3, 1991: Verzorgde uitgave met poëzie, proza, beeldende kunsten en een In Memoriam Leo Geerts. De korte verhalen van Daniël Van Hecke, Michel Desmyter, Ingrid Verberst lezen vlot evenals het interview met kunstschilder Hubert Marchand. Opvallend is het vraaggesprek van Dirk Depreeuw met Martin A.L. Toussaint over diens Portugees avontuur. Dit artikel is verlucht met grafisch werk van de kunstenaar. Verder is aandacht besteed aan de fotografie van de Antwerpse kunstfotograaf Dimitry Pas. uv | |||||||||||||||
• Kruispunt / Op het kruispuntLiterair Kwartaalschrift, red. secr. John Heuzel, Boeveriestraat 8, | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
8000 Brugge, abonn. 650 fr. (los nummer 400 fr.). - Jrg. 32, nrs 140 en 141 (1991): Kruispunt biedt ongelooflijk veel waar (=lectuur) voor zijn geld (=abonnementsprijs). Als abonnee krijg je (zij het met vertraging) zomaar eventjes 400 bladzijden in één klap te ‘verwerken’ als slotnummers van de 32ste jaargang. ‘Op het Kruispunt’ is onder de leiding van John Heuzel uitgegroeid tot ‘leeswijzer’ voor wie klaar wil zien in de etalage van de boekhandelaar. Vierentwintig recensenten staan zich te verdringen om een 150-tal werken te bespreken. In dit bestek is het dan ook onbegonnen werk aan de lezer van ‘Vlaanderen’ een idee te geven van wat zo allemaal in zo'n nummer aan bod komt, gaande van actualiteit (Vic van Saarloos in de clinch met W.F. Hermans) over geschiedenis (o.m. over de heksen in de Zuidelijke Nederlanden), filosofie (Christendom en cultuur in de zevend en achtste eeuw, de Heilige Oorlogen), ‘De vaderlandse letteren’ (met veel aandacht voor poëzie), verder uitdeinend over nieuw internationaal werk (Afrika, Amazonië en Latijns-Amerika, Bulgarije... Duitsland). Kruispunt is nooit bang geweest ‘zijn nek uit te steken’, en veegt het jongste werk van Clem Schouwenaars onder het tapijt met het excuus dat ze ‘Konsalik toch ook niet doen’. Alleen Edith Oeyen vindt genade - de andere Kofschip-publikaties worden als ‘waardeloos goed’ van de hand gedaan. Altijd leuk is het slotrubriekje (‘Nette manieren’) waarin John Heuzel zijn allerindividueelste emoties en impressies over taal en letteren en de makers ervan bijeen harkt. Kruispunt straalt het genoegen uit waarmee dit tijdschrift telkens tot stand komt. Foto's van besproken boeken en vinnige tussentitels als pauzes tussen de vele bijdragen maken Op het Kruispunt aantrekkelijker en dus ‘leesbaarder’. Ook zo voor Kruispunt 140, waarin het creatieve werk tussen witte titelbladzijden beter tot zijn ‘recht’ komt. Liesbet Walckiers zet in met een fundamentele bedenking bij Portugal als Europees ‘derde wereld’-land, en Peter Venmans kan maar tot geen conclusies komen na zijn reis naar Cuba in 1991 (‘...en als je thuis komt, heb je een aantal verhalen, maar je weet niet wat je precies hebt bijgeleerd.’ p. 18). Het korte verhaal van Lauran Toorians (‘Gered’) sprak me het meest aan om de eenvoud, maar vooral omwille van de opbouw naar de climax toe - met de voor het hoofdpersonage wat zielige ontknoping. Naast langere verhalen van Kees Klok en Hendrik van Poele biedt Kruispunt véél poëzie van Bert Klein, Theo Besemer (heel mooie lamento's!), Jan Busschaert (De namen: het huis), Hendrik Carette (De Missiven, o.m. eentje opgedragen aan Monica Lo Cascio), Fa Claes (Roofdiergedichten), Herman Coenen, Luc Delafortrie, Alain Delmotte (Binnenrijm, ingeleid door Renaat Ramon), Aleidis Dierick, Francis Laleman, Sander Ramon, Hedwig Speliers (‘Watou’), Staf De Wilde, Erik van Ruysbeek, Arjen Doorgeest, Lou Heynens en Paul Possemiers. Lauran Toorians bespreekt de poëzie van Gruwez vanuit een Westvlaamse invalshoek, Roger Van den Borre ‘ontleedt’ Chaim Potoks schildersromans, en Marc De Smet heeft het over Erik van Ruysbeek; dezelfde recensent interviewde Marcel Wauters die op zijn beurt besluit met ‘Verbeurde Regenboog’. Voorplat en illustraties zijn van Ercin Inan (Turkije). Diro | |||||||||||||||
• Roede van TieltDriemaandelijks Heemkundig tijdschrift, red. secr. Ph. De Gryse, Kastanjelaan 1, 8700 Tielt, abonn. 600 fr. (4 nrs), rek. nr. 000-0398411-32 t.n.v. De Roede van Tielt, 8700 Tielt. - Jrg. 22, nr. 3 (sept. 1991): De hoofdbijdrage van dit nummer bevat een uitgebreid en boeiend artikel over ‘De stedelijke cultuurdienst van Tielt tussen 29 juni 1943 en 8 september 1944’, de in 1989 met de Franz Thiersprijs bekroonde historische studie van Daniel Vander Meulen (Tielt). De auteur concludeert dat bij deze zaak waarbij vooral hoofdrolspeelster Judith Verberckt een kwalijke reputatie had, een bewijs geleverd werd van het failliet van de collaborerende cultuurpolitiek in Tielt. Hij onderstreept dat ‘verenigingen en schooldirecties herhaaldelijk een bewonderenswaardige moed aan de dag gelegd hebben door, alle mogelijke druk ten spijt, hun onafhankelijkheid te bewaren en elke vorm van medewerking aan de Stedelijke Cultuurdienst en het oorlogsbestuur te weigeren.’ (p. 205). - Jrg. 22, nr. 4 (dec. 1991): Guido Lams brengt een stuk Wingense geschiedenis door het verhaal te vertellen van ‘het Sint-Vincentiusgenootschap’, een sociaal-religieuze beweging uit de 19de eeuw. Aan de hand van de bestaande verslagboeken (wekelijkse vergaderingen tussen 1855 en 1885, veertiendaagse tussen 1886 en 1955) en een schrijfboekje van vader Lams wordt een beeld opgehangen van deze gemeente én van de zogenaamde ‘bedekte armen’. De werking bestond vooral in het bijwonen van de vergaderingen, het afleggen van huisbezoeken aan noodlijdenden, de ondersteuning vooral in het begin in natura, de verspreiding van ‘goede lezing’, de bescherming van school- en leergasten en het opvolgen van het toenmalige zeer zware sociale probleem, dat van de lotelingen. Maar toen al werd ook al met een vorm van ‘budgettering’ gewerkt: het sparen werd flink aangemoedigd. Vooral de geciteerde voorbeelden van verstrekte hulp bieden een inkijk op het leven in die tijd. De laatste vermelding van het bestaan van deze Sint-Vincentiusgenootschap dateert van 1961. Een tweede bijdrage van Frank van Eenooghe geeft een overzicht van de pastoors en onderpastoors van Schuiferskapelle van de laatste jaren van het Ancien Régime tot vandaag. Diro | |||||||||||||||
• LiteratuurTijdschrift over Nederlandse Letterkunde, red. H. Muus, Postbus 129, 3500 AC Utrecht, abonn. 1200 fr. - Jrg. 9, nr. 1, jan.-febr. 1992: M.G. Kemperink gaat na in hoeverre Louis Couperus de temperamentenleer, die rond de eeuwwisseling populair was, in zijn proza verwerkte en erkent ook op dit vlak de uniciteit van diens schrijverschap. F. Willaert situeert het ‘eilandenrijk’ van onze hoofse minnelyriek (14de eeuw) in hun Europese context en constateert toch ‘enige tekening in het landschap’. P.F. Schmitz vergelijkt de taal- en andere opvattingen van Menno ter Braak met deze van Nietzsche en Derrida en wijst zowel op beinvloeding van de ene als verwantschap met de andere. D. Geirnaert en P.J. Smith onderzoeken de innovaties die het eerste Nederlandstalige embleem-fabelboek De warachtighe fabulen der dieren (1567) bracht en welk ander werk direct of indirect met de bundel te verbinden is. P. Franssen heeft een gesprek met prof. dr. M.A. Schenkelveld - van der Dussen (R.U. Utrecht), die de Nederlandse letterkunde van de renaissance en het classicisme doceert, maar ook initiatiefneemster én hoofdredacteur is van Nederlandse Literatuur, een geschiedenis, die begin 1993 zal verschijnen en zij als ‘een spiegel van een momentopname’ ziet. - Jrg. 9, nr. 2, maart-april 1992: T. Vaessens bespreekt Paul van Ostaijens werk ‘als maatschappelijk verschijnsel’, een veel te weinig belicht facet in de studies over deze dichter, want hij stelt zich ‘in zijn utopische maatschappelijk geëngageerde poëzie op als pionier van een nieuwe wereld’. A.A. Sneller onderzoekt, uitgaande van De koninglycke herderin Aspasia (1656), het enige toneelstuk van Jacob Cats, hoe het pastorale genre zich uitstekend leent voor de uitwerking van ideale relaties tussen vrouwen en mannen. M. van Lith stelt hoe de literaire critici uit het begin van deze eeuw het, in verband met Henriëtte Roland Holst, moeilijk hadden met de combinatie dichteres-politica. Op die wijze plaatsten ze haar persoon en haar werk vaak in een verkeerd daglicht. T. D'Haen gaat de invloed na die Byron toch zou gehad hebben op de Nederlandse literatuur, vooral op de zgn. ‘Leidsche romantiek’. P. Franssen confronteert in een gesprek Prof. Dr. J. Janssens (K.U. Brussel) met enkele Nederlandse vakgenoten, n.a.v. zijn boek Dichters en publiek in creatief samenspel, dat nieuwe perspectieven over interpretaties van Middelnederlandse ridderromans opent, maar waarbij zijn collega's nogal wat vragen hebben. Zoals in de vorige jaargang is er in beide nummers weer heel wat Literatuur Nieuws, ook nog de literaire agenda, recensies over vakliteratuur en signalement. In het laatste nummer is er o.m. een uitgebreide bespreking van de drie door het Poëziecentrum te Gent uitgegeven Vlaamse bloemlezingen (Gezelle, Van de Woestijne, Van Ostaijen). - Jrg. 9, nr. 3, mei-juni 1992: J. Beckers plaatst enkele opmerkingen bij het controversieel beoordeelde verhaal Homme's hoest (1980) van W.F. Hermans en meent dat de kritiek in de val van de auteur is getrapt, omdat een ‘open einde’ bij hem niet in de lijn der verwachtingen ligt. A.H. den Boef ziet in het werk van Kees van Kooten een grote continuïteit en beoordeelt het als het ‘resultaat van een lang gekoesterde ambitie’. B. Vanheste onderzoekt de tegenstrijdigheid in het Franse existentialisme na W.O. II tussen de drang naar vrijheid en verantwoordelijkheid, de morele keuze, het ethische en zelfs politieke engagement en het pessimistische tijdsklimaat. Dat roept bij hem een aantal vragen op. D. Hamer belicht de tegenstelling tussen het idealistische proza van Johanna van Woude, eind vorige eeuw, en haar eigen leven dat zelf ontaardde ‘in een fel-realistische tragedie’. P. Franssen heeft een gesprek met Prof. dr. F.C. de Rover, sinds 1988 hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Freie Universität te Berlijn. - Jrg. 9, nr. 4, juli-augustus 1992: H. Kersten belicht in ‘Van een monnik en een hoer’ de legende van Maria Aegyptica in de Middelnederlandse verhaaltradities, hoe ze in onze streken bekend geraakte, veranderingen onderging en in de 16de eeuw in de vergetelheid raakte. Hendrik Marsman schreef de eerste strofe van het gedicht Ikarus van Anthonie Donker en wou het de titel ‘Ichnaton’ geven. H. Taks gaat de gelijkenis na tussen beide figuren, die de voorgestelde naamsverandering in de titel verklaarbaar maakt. In ‘Neerlandici | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
extra muros’ komt Jerzy Koch aan de beurt met ‘Neerlandistiek in Wroclaw’ (Polen). J. Reijmerink onderzoekt de dichterlijke weerspiegelingen van de stillevens van de Italiaanse schilder Giorgio Morandi bij enkele Nederlandstalige dichters, o.a. bij de Vlaming Roland Jooris. A. van Kessel blijft stilstaan bij de ‘samenhang en tegenspraak’ in het werk van essayist en criticus Carl Peeters, die de door hem eens bewonderde Revisor-groep achteraf afvalt, omdat zij steeds meer als voorlopers van het post-modernisme in de Nederlandse literatuur worden beschouwd en Peeters van die stroming niets wil weten. P. Franssen interviewt P.J. Bijnsters, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de 18de eeuw (KU Nijmegen), die onlangs nog in Spectatoriale Geschriften een overzicht bracht van de Nederlandse spectators uit die eeuw. In beide nummers opnieuw veel en interessant Literatuur Nieuws, literaire agenda, recensies en signalement. rvdp | |||||||||||||||
• Dietsche Warande & BelfortTweemaandelijks Tijdschrift voor letterkunde en geestesleven, Red. Postbus 137, 3000 Leuven, abonn. (6 nrs) 1700 fr. (300 fr. los nummer), rek. nr. 000-0425099-45 van uitg. Peeters, Bondgenotenlaan 153, 3000 Leuven. - Jg. 137, nr. 1, februari 1992: Gedichten van Armand van Assche (uit een te verschijnen postume bundel), Hedwig Speliers, Albert Schaalma, Monika Delaere, Staf de Wilde. Proza van Ria Van Damme, Maryse Vincken, Pierre van Rompaey. Hector-Jan Loreis schrijft over Federico Garcia Lorca. Jozef van Acker leidt zijn vertaling in van R.M. Rilkes Das Marienleben en brengt een kleine keuze. Lisette Keustermans doet hetzelfde met gedichten van de Noor Sigmund Mjelve. Wam de Moor is in gesprek met H.H. ter Balkt. Marcel Janssens opent het gedicht ‘Poëzie’ van Herman de Coninck en Emmanuel Waegemans vraagt zich in een essay af of de Sovjetliteratuur dood is. Kronieken over nieuw proza van Geerten Meijsing (H. Bousset), de vertaalde verzamelde novellen van Luigi Pirandello (P. Bossier), de Duitse literatuur 1990-1991 (E. Ottevaere), de Britse cultuurfilosoof John Berger (A.H. den Boef), briefwisseling van schrijvers in verband met de subsidiepot (M.J.G. de Jong), en Afrikaanse reiservaringen van Adriaan van Dis (R.A.J. Kraaijeveld). - Jg. 137, nr. 2, april 1992: Gedichten van Rudolf van de Perre, Hannie Rouweler, Annie Vijt, Bert Decorte en Anton Ent. Proza van Jan Posman en Emile Clemens. Frans van Dooren leidt een door hem vertaald fragment in uit Orlando Innamorato van Boiardo. Marcel de Smedt publiceert een derde bijdrage over ‘Van boeken en bibliotheken’. Van Kristien Hemmerechts is er de tekst van een lezing over ‘schrijven als ambacht’ voor The Sixteenth Annual Aspen Writers Conference. Jaap Harskamp schrijft een essay over muziek in de Nederlandse roman en Jan Kostwinder heeft het over de mogelijke invloed van Simon Vestdijk op Wilfred Smit. Jan Schoolmeesters opent het gedicht ‘Zonsondergang II’ van Jos de Haes en Wam de Moor is ‘in gesprek’ met H.C. ten Berge. Kronieken over nieuw proza van Kristien Hemmerechts (H. Bousset), de poëzie van Eva Gerlach (Sigrid Bousset), nieuwe drama's van F.B. Hotz (R.A.J. Kraaijeveld), enkele recente essays over literatuur (M. Janssens), Hugo Brems' bloemlezing Dichters van deze tijd en over het nieuw realisme in Nederland (S. Bakker). Beide erg gevarieerde nummers besluiten met (vrij) uitvoerige boekbesprekingen, De laatste ronde, Over tijdschriften. - Jg. 137, nr. 3, juli 1992: Gedichten van Dirk van Bastelaere, Willem Jan van Wijk, Pieter Luykx, Karel Sergen, Piet Vandeloo, Victor Vroomkoning en Robert Lema. Nieuw proza van Daniël Robberechts, Pierre van Rompaey, José Planckaert en Koen Vermeiren. Opmerkelijk veel essays in dit nummer. H.E. Mertens vraagt zich af: ‘Hoe “religieus” is religieuze kunst?’. L. Gyselen staat de tekst af van een uit het Grieks vertaalde lezing over de romans van Màro Vamvounàki. K. van de Poel maakt de (magere) balans op van de Nederlandse literatuur in Deense vertaling. P. Bossier evalueert de eerste Dante-vertaling in het Afrikaans en H. Eickmans en L. van Doorslaer plaatsen vertaalkritische opmerkingen bij Hugo Claus' Der Kummer von Flandern. G. Boterblom, op zijn beurt, opent het gedicht ‘Bitter smaakt’ van dezelfde auteur. W. de Moor, T. Heymans en H. van Boekel hebben een gesprek met Jan Siebelink. Verder nog kronieken over Nabokov in vertaling (K. Blanpain), een drietal nieuwe publikaties over Louis Couperus (L. Dirikx), Het gevallen baken van Walter van den Broeck (H. Bousset). - Jg. 137, nr. 4, augustus 1992: Gedichten van Aleidis Dierick, Martien J.G. de Jong, Dimitri Casteleyn en Guido van Hercke. Proza van Herman Leenders en Boris Todoroff. - W. de Moor, T. Heijmans en A. van Delft hebben nog een gesprek met Margaretha Ferguson, die op 9 mei jl. overleed. A. Cuynen onderzoekt de invloed van de opera Carmen van Bizet op de roman De koperen tuin van Simon Vestdijk. B. Vervaeck gaat na hoe Jeroen Brouwers een tekst ineensteekt, omdat er bij deze ‘schrijver van de dood’ geen thematiek is zonder vormgeving. A. Storm analyseert in ‘Een Oedipus is deconstructie’ de korte roman De nietsnut van Frans Kellendonk. W. de Geest opent ‘Dankzij de dingen’, een cyclus van vijf gedichten van Rutger Kopland. In een kroniek besteedt J. Goossens uitvoerig aandacht aan de handschriften van de Reinaert, n.a.v. de Davidsfondseditie Van den vos Reynaerde naar het Comburgse handschrift. Verder wordt er nieuw proza besproken van Anton Haakman en Louis Ferron (A.H. den Boef), Joost Zwagerman (R.A.J. Kraaijeveld), Willem Frederik Hermans (K. Vermeiren), Terensi Moix en Manuel Vàzquez Montalbàn (P. Venmans) en Ivo Michiels (H. Bousset). Achteraan nog meer (uitgebreide) boekbesprekingen, De laatste ronde, Over tijdschriften (waarin Vlaanderen zoals dat vaker gebeurt, ontbreekt). rvdp | |||||||||||||||
• Nova et VeteraTweemaandelijks tijdschrift voor algemeen onderwijs en opvoeding. Orgaan van het Nationaal Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs, redactiesecretariaat: Guimardstraat 1, 1040 Brussel, jaarabonnement (6 nrs) 550 fr. / los nummer 150 fr. - Okt. 1992, jrg. LXX, 1992-93, nr. 1-2: Dit is een themanummer van Nova et Vetera, het oude en eeuwig jonge tijdschrift met naam en faam. Die reputatie wordt hoog gehouden door de huidige aflevering, die als titel draagt: ‘Met de Muzen op school’. In het openingsartikel ontwikkelt professor J. Claes het onderwerp hoe het onderwijs opnieuw boven de rationaliteit kan uitstijgen en opnieuw ‘muzisch’ kan worden. Er is een bijdrage van M. Delaere, die het opneemt voor een symbiose tussen het muzische en het intellectuele element in het onderwijs. W. Vertommen onderzoekt het verband tussen het muzische en het positief-wetenschappelijke. P. Schollaert stelt vragen omtrent de godsdienstige dimensie van de muziek en B. De Cock presenteert een persoonlijk muzikaal getuigenis. Verder zijn er vier artikelen over de muzische vorming in het basisonderwijs (M. Colpaert), in het secundair onderwijs (M. Reybrouck), in de Steinerpedagogie (F. Desmet) en in het bedrijfsleven (W. Rens). J. Lehon levert een bijdrage over schoolprojecten in het College te Aarschot. En er valt nog zoveel meer te lezen! Men kan hier grondig kennis maken met een essentiële problematiek: de mindere zorg die van hogerhand wordt besteed aan de esthetische vorming van onze jeugd. Men zou de wetgeving anders willen zien. Van de leerkracht wordt heel wat verwacht of zelfs geëist op dit muzische vlak: de persoonlijke inbreng is onschatbaar belangrijk. ‘Nova et vetera’ heeft kapitale problemen gesteld, en gezocht naar oplossingen en standpunten. Tot slot: dit is een rijk en zeer ernstig nummer, verpakt in een mooie vormgeving. R.G. | |||||||||||||||
Beschouwend proza• Rudolf van de PerreHet land van de wortelstok. Over de poëzie van Anton van Wilderode. Reeks: Leidse Opstellen nr. 12. Uitg. Dimensie, stichting voor letterkundige en wetenschappelijke uitgaven; postbus 11227, NL-2301 EE Leiden. PCR 000-11418430-96. Bfr. 500. - ‘Over de poëzie van Anton van Wilderode’ werd al veel geschreven. Rudolf van de Perre wijdde een paar jaren geleden aan de dichter een uitvoerige studie. Met deze publikatie schreef hij een werkje (55 blz.), dat m.i. de meestindringende en tegelijk de helderste samenvatting is van de kunst van Van Wilderode. Al heette het ‘de bedoeling van dit essay de poëzie van Van Wilderode ook in Nederland, waar ze tot dusver te weinig bekend is, te introduceren’ (8), het zal ook de lezers in Vlaanderen, zelfs wie met het werk van de dichter al vertrouwd is, aangenaam verrassen door zijn grondigheid, zijn helderheid en tegelijk zijn fijn aanvoelen van die poëzie. Over 4 ongeveer gelijke hoofdstukken volgt de essayist zijn dichter in diens ontwikkeling: in de eerste twee een algemene maar essentiële verkenning van dat dichterschap, in de laatste twee de groei van het werk. Telkens wordt een aspect van die ontwikkeling en die groei duidelijker: de existentiële betekenis van het dichten voor Van Wilderode, met de verinnerlijking, de ‘innerlijke eenzaamheid’, die echter door de taal én zijn dichterschap zijn dienstbaarheid uitspreekt, de ervaring van elk mens van ‘het innerlijk steekspel tussen droom en daad’ (22), dat evenzeer leidt tot ‘dienstbaarheid, niet in grootsprakigheid, maar in een deemoedige gehoorzaamheid aan het leven’ (30). De verkenning gaat verder met die van het ‘Landschap der ziel’: ‘de spanning tussen de gebondenheid aan een aardse situatie en heimwee naar een bovenzinnelijke werkelijkheid’ (31): in een eerste dichterlijke bloei groeide die spanning naar ‘verzoenbaarheid’ door Van Wilderodes blijvende (en rijpende) ‘verbondenheid met het religieuze’ (38); in de tweede dichterlijke | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
bloei komt die langs diepe droefheid zonder pessimisme (41) tot ‘een toenemende onthechting aan het aardse en vergeestelijking’ (42), tot ‘een ochtend van genade’ en tot een ‘geestelijke synthese’, die dank zij het geloof alle leed en verdriet ‘draaglijk en het verlies - zelfs de dood - aanvaardbaar’ maakt (50). En heel die evolutie gaat gepaard met een groeiend taalmeesterschap, een beheersing van de vorm en de bouw van een bundel, en - zo besluit Van de Perre zijn meesterlijk essay: ‘Het is ook via de taal dat hij “het land van de wortelstok” definitief naar de overoever heeft verlegd’ (52). Een dubbele bibliografie besluit het werk: de belangrijkste werken van Van Wilderode en een selectieve keuze uit de publikaties over de dichter. Dit essay doet uitzien naar een aanvulling over de vertaler Van Wilderode en het bereidt de lezer voor op een nieuwe bundel van de dichter, waarop velen wachten. Of zijn dat slechts wensen? G.K. | |||||||||||||||
• Robert H. FusonHet scheepsdagboek van Christoffel Columbus, uitg. A.W. Bruna/Utrecht, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 1991, geïll. met zw.-w.-tekeningen, 255 × 180 mm, 272 blz., paperback 795 fr. - De auteur noemt het scheepsdagboek van Christoffel Columbus het volledigste scheepsjournaal van de geschiedenis. Het begint op 3 augustus 1492, de dag van de uitreis, en eindigt op 15 maart 1493, de dag van de terugkeer in Spanje. Het is het document, aldus de Columbuskenner, dat de Middeleeuwen afsluit en de Renaissance inluidt. Even boeiend als het díario de a bordo zijn de hoofdstukken die de auteur eraan laat voorafgaan. Dat zijn de geschiedenis van het manuscript zelf, een portret van Columbus en een historische schets van de navigatie en de scheepsbouw in illo tempore. Het is een prachtig en goed verteld verhaal waaruit voor een leek in de columbologie bijv. te leren is dat er niet minder dan drie mogelijke geboortedata voor Columbus geciteerd worden: 1435, 1451 en 1464! Maar er is rond de persoon Columbus nog veel meer geheimzinnigs. Boven alle twijfel verheven is zijn superieur zeemanschap en zijn hoge kwaliteiten als kapitein, die niet alleen die waren van een knap zeevaarder maar ook die van een leider die zich verantwoordelijk voelde voor zijn mensen. Het scheepsdagboek zelf wordt aangeboden in vijf hoofdstukken: de uitreis, de landing op de Bahama's, die op Cuba, vervolgens op Hispaniola (thans Haiti), ten slotte de thuisreis. Dit schitterend document, dat geheel of gedeeltelijk in ongeveer alle talen vertaald schijnt te zijn, wordt thans aangeboden in een frisse Nederlandse versie, uitvoerig geïllustreerd, vooral ook met kaarten en scheepsmodellen. K.v.D. | |||||||||||||||
• John Dyson & Peter ChristopherColumbus. Voor goud, God en glorie. Op zoek naar de echte Christoffel Columbus. Zeevaartkundig onderzoek door Don Luis Miguel Coin Cuenca, uitg. Fibula/Unieboek/Houten, 1991, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147A, 2018 Antwerpen, geïllustreerd, 240 × 315 mm, 228 blz., gebonden 1395 fr. - Dit boek is een Nederlandse bewerking (vertaald door Anneke Reinders) van een Amerikaanse uitgave (1991), verschenen in New York onder de titel ‘Columbus’. De auteur, John Dyson, is een ervaren zeeman (o.m. stuurman van een Brits opleidingsschip) en auteur van meerdere boeken over scheepvaartgeschiedenis en tijdschriftartikels over zeevaart. Peter Christopher, vermaard fotograaf, heeft drie jaar uitgetrokken om het fotografisch materiaal voor dit boek te realiseren en het moet gezegd: de illustratie van dit boek is meer dan royaal en uiterst kunstzinnig. Ze omvat meer dan 200 kleurenfoto's, reprodukties in kleuren en zwartwit van historische zeekaarten, tekeningen en documenten allerlei. Zelfs wie geen letter leest van het tekstgedeelte zal genoegen beleven aan het bekijken van de illustraties (met verklarende onderschriften). Deze biografie van Christoffel Columbus wil een controversieel boek zijn dat de mythes en legenden rond de persoon van de ‘beroemdste zeevaarder aller eeuwen’ doorprikt en met wetenschappelijk materiaal weerlegt. Columbus was niet die stoutmoedige idealist die het Oosten wilde bereiken door naar het westen te zeilen. Hij wist vooraf heel goed wat hij met zijn reis wilde bereiken en hij formuleerde dat ook duidelijk in zijn voorwaarden tegenover het Spaanse koningshuis in wiens opdracht hij uitvoer. Hij was op zoek naar goud. Steunend op de jarenlange studie en het doctoraat van dr. Luis Miguel Coin Cuenca van het scheepsjournaal van Columbus en zijn onderzoek naar de navigatiemethodes in de 15de eeuw hebben de drie ‘auteurs’ van dit boek in een replica van de ‘Niña’ (een van Columbus' drie schepen waarmee hij zijn eerste tocht ondernam) in 1990 de tocht overgedaan onder precies dezelfde omstandigheden en met precies dezelfde materiële uitrusting als Columbus en daarbij hebben ze wetenschappelijk geconstateerd dat Columbus niet de weg heeft gevolgd die hij in zijn ‘Diario’ beschreef. Ze zijn op tal van tegenstrijdigheden gestoten die tot meer dan twijfels aanleiding geven. Dit boek dat een nauwkeurige en geanimeerde beschrijving geeft van het leven en de ‘levenstocht’ van Columbus en van de eigentijdse tocht in de replica, vat de conclusies van deze opzoekingen samen. Het is een boeiend verhaal geworden dat daarbij nog leest als een roman. 1492 op een originele manier opnieuw tot leven gebracht! R.D. | |||||||||||||||
• Ward CorsmitLevenswijsheid uit het werk van André Demedts. Oude waarden voor een nieuwe tijd? uitg. Bertennest in Europabroederschap Oranje, St.-Jorisstraat 31, 8500 Kortrijk, 1991, geïll. met kalligrafie van Joke van den Brandt, 230 × 155 mm, 48 blz., 150 fr. (200 incl. verzending). - Ward Corsmit, pr. (1919) was assistent-aalmoezenier van het Werk der Vlamingen in Frans-Vlaanderen (1948-60), leerde in die tijd André Demedts persoonlijk kennen t.g.v. de Frans-Vlaamse Kultuurdagen van Waregem en werd een van de belangrijkste medewerkers van het Komitee voor Frans-Vlaanderen. Uit de persoonlijke vriendschap met Demedts en de vertrouwde omgang met zijn oeuvre is dit boekje ontstaan. Onder vijf titels wordt de gedachtenwereld en het levensgevoel van Demedts thematisch geschetst a.h.v. citaten die met grote zorgvuldigheid tot nieuwe dóórleesbare teksten zijn geredigeerd. In Leven op het ritme der seizoenen gaat het over de verbondenheid met de natuur en het verglijden van de tijd. Grepen uit het mensenleven zijn beschouwingen over de persoonlijke geschiedenis van mensen en de deugden die helpen om het hoofd (en het hart) boven water te houden, - maar ook over eenzaamheid en vriendschap, rijkdom en armoede. Lof ook van de troost die arbeid te bieden heeft. Op de vraag: ben je gelukkig? is het antwoord: ‘Ik ben gelaten. Ik weet dat God in de wereld aanwezig is en onze tijd niet naar de zijne kan gemeten worden.’ De titel van het hoofdstukje Liefdetrouw, wijding en ontluistering geeft het onderwerp aan: de tijd geeft de liefde een innige patina of doet ze verschralen. De twee laatste hoofdstukjes gaan over geloof en Vlaanderen. Vaderland, volk en leiderschap citeert vooral uit Demedts' historische romancyclus in vier delen. Het komt erop aan geestelijke cultuur, taal en eigen tradities, kunst en godsdienstzin, eenvoud, goedheid en gezinsliefde levendig te houden. In Een zicht op het christen-zijn wordt de evolutie geschetst van de geloofshouding van Demedts: van een gevoel van kinderlijke geborgenheid tot het inzicht dat ‘Gods uniek en volmaakt persoon-zijn voortdurend onze vrijheid schept en onderhoudt. Als we maar diep genoeg afdalen in de grond van ons wezen, komen we op God terecht. God is als het grondwater dat overal onder de aarde aanwezig is.’ Het boekje dat t.g.v. de 85ste verjaardag van de schrijver werd uitgegeven, is ingeleid door Luc Verbeke, die vertelt hoe grote verdiensten Ward Corsmit heeft voor de Frans-Vlaamse beweging. ‘We zijn blij met dit werkje van Ward Corsmit over onze dierbare vriend André Demedts, schrijft hij. Na de prachtige monografie van Rudolf van de Perre, een standaardwerk, komt deze brochure heel gelegen, na de bekroning in 1990 van het oeuvre van Demedts met de driejaarlijkse staatsprijs.’ Het is inderdaad een warmhartige hulde aan de romancier, met teksten die gebloemleesd zijn vanuit een gelijkgestemd christelijk en Vlaams levensgevoel. K.v.D. | |||||||||||||||
• Peter HeymanVoor eigen winkel. Honderd jaar middenstand en middenstandsbeweging in Oost-Vlaanderen, uitg. Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, Vogelmarkt 17, 9000 Gent, reeks ‘Bijdragen Museum van de Vlaamse sociale strijd’ dl. 7, 1991, geill. in kleuren en zw.-w., 210 × 290 mm, 256 blz. genaaid. - Deze geschiedenis van de Oostvlaamse middenstandsbeweging is een boeiend verhaal. De titel is bescheiden want er wordt een goed beeld gegeven van de hele middenstandsproblematiek van 1880 tot vandaag, zoals die zich in België ontwikkeld heeft op de achtergrond van de politieke en sociaal-economische toestand, ook van ideologische stromingen, in West-Europa, inclusief de crisis van de jaren 30, de werkloosheid, de opkomst van het corporatisme, de twee wereldoorlogen. Het panorama wordt breed open getrokken. In vijf hoofdstukken worden de grote periodes behandeld met een epiloog over de Gouden jaren (1958-1991). ‘Zowel de interprofessionele als de professionele tak vande middenstandsorganisaties (worden) onder de loupe genomen. Er wordt aandacht besteed aan alle facetten van hun werking: het verenigingsleven, de jeugd- en vrouwenorganisaties, de beroepsopleiding, de dienstverlening en de concrete politieke en sociale belangenvereniging.’ Ook de oprichting van de Katholieke-Actie-organisaties, het Plan De Man van de B.W.P. en de belangstelling van Rex en VNV voor de middenstand in de crisistijd worden in het verhaal gesitueerd. Tussen de hoofdstukken in zijn enkele ge- | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
schreven portretten van vooraanstaande figuren uit de middenstandsbeweging opgenomen zoals o.m. dat van Karel Van der Cruyssen (1874-1955) die van Gentse behangersbaas en oorlogsheld van 14-18, als trappist Marie-Albert abt werd van de abdij van Orval die hij wederopbouwde met architect Henri Vaes en waarvoor Albert Servaes zijn beroemde kruisweg schilderde. Een monografie die het resultaat is van ernstig historisch onderzoek, voorzien van een uitgebreid notenapparaat, en een bibliografie, die van uit het onderwerp een levendig beeld geeft van in ruime zin het sociale leven in Vlaanderen. De illustratie is aantrekkelijk op zich: overzichtskaarten, grafieken met economische gegevens, vooral ook portretten en foto's (die zelden gedateerd zijn). Mooi zijn de reprodukties van karikaturen, affiches en reclamemateriaal (veel Frans, natuurlijk, en purismen als ‘kampstrijd voor uitstallingen’ uit de tijd vóór 40). Een opmerking: de kwaliteit van het Nederlands laat te wensen over (het onderschrift op p. 21 is daar een voorbeeld van). Een boek dat juist door zijn wetenschappelijke waarde en een goede schets van De Tijd voor een ruim publiek interessant is. K.v.D. | |||||||||||||||
• Klaus VetterAan het hof van Willem van Oranje, uitg. Schuyt & Co/Haarlem, 1992, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147A, 2018 Antwerpen, geïll. met zw.-w. en kleurenreprodukties en kaarten, 200 × 230 mm, 163 blz., gebonden 900 fr. - In 1990 schreef Klaus Vetter in Leipzig het boek Am Hofe Wilhelmus von Oranien, waarvan nu een Nederlandstalige vertaling verscheen. Het werk werd uitgegeven in een handig formaat en, zoals het past, verlucht met vele illustraties in kleur en zwart/wit. Hierbij behoren zowel foto's als kaarten. Het vlot geschreven boek had zeker niet de bedoeling de figuur van Willem van Oranje op zich te behandelen. Zoals de titel het duidelijk stelt komen we inhoudelijk in contact met zijn omgeving en vernemen we meer over zijn familie, de onderlinge relaties, de adellijke banden, met de plaats waar hij leefde. Zo vraagt de auteur aandacht voor de hofhouding, de woonplaats, het eten en drinken, de mode, de dans, het culturele leven, de jacht... Daarbij vergeet Klaus Vetter de tijdssfeer niet: de beeldenstorm, de geuzen, het schrikbewind van Alva, koning Filips II... kortom de politieke, godsdienstige en sociale toestand van de Nederlanden komen ruimschoots aan bod. Achteraan vinden we niet alleen een nuttige stamboom en een chronologische tabel, maar eveneens een bibliografie en een (noodzakelijk) register. J.L.M. | |||||||||||||||
• J. PossemiersDe voorstad groeit. Antwerpen, Zurenborg, 1900. Een bouwmaatschappij creëert haar wereld, uitg. Kon. Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Paleis der Academiën, Hertogsstraat 1, 1000 Brussel, reeks ‘Verhandelingen van de Kon. Academie - Klasse der Letteren’, jrg. 53, nr. 138, geïll. met zw.-w.-foto's en tekeningen, 180 × 260 mm, genaaid 1600 fr. (te bestellen bij N.V. Brepols I.G.P., Steenweg op Tielen 68, 2300 Turnhout, P.R. nr. 000-0033677-18). - In de hoogstaande reeks van de Kon. Academie verschenen traditioneel in 1991 enkele belangrijke historische en kunsthistorische studies. Zo ook een publikatie over de uitbreiding van de stad Antwerpen omtrent de eeuwwisseling, meer bepaald de wijk Zurenborg. Na een situering van Zurenborg bespreekt de auteur de aanleg van de straten en spoorwegen, zodat de wijk langzamerhand met Antwerpen wordt verbonden. Vervolgens gaat hij in op het ontstaan en de verdere evolutie van de ‘Société anonyme pour la construction du quartier Est d'Anvers’ die in feite zal instaan voor het merendeel van de bouwactiviteiten. Het grootste deel van dit standaardwerk handelt uiteraard over de bouw van de woningen (aankoop gronden, plannen, architecten, stratenpatroon, bouwmaterialen, allerlei projecten, de ruimtelijke integratie...), maar ook de sociale aspecten komen aan bod. Hierbij vergeet J. Possemiers zeker de gevolgen niet. Vergeten we uiteindelijk niet dat die wijk uiterst belangrijk is in de geschiedenis van Antwerpen. J.L.M. | |||||||||||||||
• C. John SommervilleGeschiedenis van het kind. De schokkende geschiedenis van de wijze waarop kinderen sinds de vroegste tijden zijn opgevoed, onderwezen, behandeld en mishandeld, Uitgave Fibula/Unieboek/Houten, 1992, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 174a, 2018 Antwerpen, 160 × 240 mm, 229 blz., paperback 795 fr. - ‘Onze aarde is aan het verloederen. Omkoping en corruptie zijn aan de orde van de dag. Kinderen gehoorzamen hun ouders niet langer... Het eind van de wereld is kennelijk nabij.’ Dit klinkt ons nogal bekend in de oren. Een of andere moderne profeet aan het woord? Niets daarvan. Dit is het klaaglied van een klerk in een van de eerste inscripties die aan het licht is gebracht in Mesopotamië, de bakermat van onze beschaving. Men klaagde toen al, omdat het leven onzeker leek. Zekerheid en vooruitgang waren wankelbaar en afhankelijk van de vraag hoe hard de nieuwe generatie zou willen werken. Toch maakte juist de welvaart jongeren week. ‘Ga naar school’, schreef een klerk in 1800 v.Chr. aan zijn luie zoon, ‘ga voor je leraar staan, lees je huiswerk op, open je schooltas, beschrijf je kleitablet, laat je de volgende les opschrijven, blijf niet op het plein rondhangen...’ En zo gaat het boek maar door met citeren en vertellen totdat de lezer tot de verbijsterende constatatie komt dat eigenlijk alles al van altijd is, en hoe heden en verleden vaak bijna onomkeerbaar zijn. Prof. Somville schetst in dit boek de geschiedenis van het kind van de Oudheid tot heden. De conclusie is tamelijk alarmerend en geeft een nogal pessimistische kijk op de opvoedkunde toen en nu. Al zijn vele van de beschreven wantoestanden (kindermishandeling, seksueel misbruik, onderdrukking en uitbuiting van het kind) in onze kontreien vrijwel verdwenen (alhoewel!) dan zijn er toch weer nieuwe redenen tot vertwijfeling: het groeiend analfabetisme, overdreven verwennerij, het nieuwsoortig uitbuiten van jongeren door via reclame een overdreven consumptiegedrag aan te kweken. Andere jongeren werden dan weer gruwelijk verwaarloosd en missen nabijheid en begeleiding. ‘De geschiedenis van het kind’ is een informatief en gedreven overzicht van de manier waarop de mens in de loop der eeuwen met zijn kinderen omging; soms is dit boek schokkend maar tegelijk ook fascinerend, sfeervol en oproepend tot engagement. De Nederlandse bewerker van het boek plaatste waar nodig enkele opmerkingen over de toestand in Nederland. Deze voorbeelden illustreren slechts dezelfde strekking van het boek en maken het nog levendiger voor de Nederlandstalige lezer. Dit boek is op die manier een boeiende kijk geworden op onze beschavingsgeschiedenis en plaatst ons voor vele vragen; die vragen onderkennen en ontleden is reeds de eerste stap in het vinden van een antwoord. Daarom is dit boek eigenlijk verplichte lektuur voor allen, leraars en opvoeders, die met jongeren werken en begaan zijn met hun lot. DVK | |||||||||||||||
• Zuster LeontineMenswaardig sterven, uitg. Davidsfonds/Leuven, 1992, reeks Forum, 120 × 185 mm, 181 blz., genaaid 395 fr. - ‘Gelukkig’ sterven is onvoorstelbaar. En toch, na het lezen van dit boekje van de ondertussen via pers en TV bekende Zuster Leontine (oBorgerhout 1923, arts en 25 jaar directrice van de Algemene Kliniek Sint-Jan te Brussel) lijkt het mogelijk. De auteur pleit ervoor dat afscheid en dood, voor iedereen uniek en eenmalig, de nodige aandacht zouden krijgen. Wanneer er niets meer kan gedaan worden om de gezondheidstoestand van de patiënt te verbeteren zou men zich meer moeten richten op ‘comfort’ dan op het ‘curatieve’. De artsen en de verpleegkundigen moeten dan meer ‘aanwezig’ en ‘verzorgend’ zijn dan ‘genezend’. In de brede waaier van gezondheidsvoorzieningen is er geen enkele bestaande structuur die bevredigend is voor de specifieke behoeften van terminale patiënten. Daarom heeft Zuster Leontine samen met haar team in 1990 een afdeling ‘Palliatieve Zorgen’ opgericht in het Sint-Jansziekenhuis te Brussel. Palliatieve zorgen betekent niet de dood verhaasten maar ook niet onnodig het leven verlengen. Tot in de dood wil men de zieke begeleiden op een menswaardige manier door het lichaam goed te verzorgen (bv. baden wanneer men wil), terzijde staan bij het verwerken van de angsten, enz. De nabestaanden worden zo intens mogelijk betrokken bij die begeleiding en worden indien nodig zelf ook geholpen en begeleid. Dit alles in de warme sfeer van zorg, aandacht én liefde. Palliatieve zorg is dan ook hoognodig als we recht willen doen aan stervenden, als we het leven dat we liefhebben in vrede willen achterlaten. Deze uitspraak van Primo Levi indachtig: ‘Gelukkig de man, als zand in een riviermond, die zijn last heeft neergezet en het voorhoofd heeft gewist en die uitrust aan de rand van de weg. Hij heeft geen vrees, noch hoop, noch verwachting. Maar onbeweeglijk kijkt hij naar de ondergaande zon.’ DVK
De recensies werden geschreven door:
|
|