Jacob Jordaens (1599-1678)
Zijn betekenis voor de geschiedenis van de Vlaamse schilderkunst in de 17de eeuw
Frans Baudouin
Enkele dagen na Rubens' overlijden - op 30 mei 1640 - schreef Balthasar Gerbier, zaakgelastigde van de Engelse koning te Brussel, aan een correspondent in Londen dat ‘Jordaens hier nu de eerste onder de schilders was geworden’. De ‘opvolging’ van zo een eminent meester die al tijdens zijn leven werd gehuldigd als de ‘Apollo van zijn eeuw’, betekende ongetwijfeld een zware uitdaging voor Jordaens. Maar het feit dat hij door zijn kunstzinnige Antwerpse tijdgenoten werd beschouwd als de kunstenaar die hiervoor het meest in aanmerking kwam, getuigt toch van de grote waardering die hem als 47-jarige in zijn geboortestad te beurt viel.
De zes jaar jongere Antoon Van Dyck had ongetwijfeld net zo goed aanspraak kunnen maken op de opvolging, maar hij woonde en werkte toen al jaren in Londen, waar hij reeds op 9 december 1641 overleed.
In tegenstelling tot Rubens en Van Dyck heeft Jordaens nooit de voor kunstschilders toch gebruikelijke studiereis naar Italië gemaakt. De Duitse schilder Joachim Sandrart, die hem in Antwerpen opzocht, schreef dat men dit als een tekortkoming beschouwde: ‘Men heeft namelijk in zijn werken afgekeurd dat hij de Antieken en de werken van de voortreffelijke Italiaanse meesters niet gezien heeft, wat hijzelf ook erkent.’ Deze leemte in zijn artistieke opleiding verklaart in zekere mate waarom zijn kunst zoveel dichter met het Antwerpse volksleven verbonden is gebleven dan het werk van zijn meer kosmopolitisch ingestelde vakgenoten Rubens en Van Dyck. Enigszins schematiserend zou men kunnen stellen dat Rubens zich als
pictor doctus vooral beweegt in de voorstellings- en gedachtenwereld van humanisten en andere geletterden, dat
Afb. 1: Jacob Jordaens, Jordaens met zijn familie in een tuin.
Van Dyck thuishoort in de voorname en elegante milieus van de Italiaanse en Engelse adel en ook in de patricische levenssfeer van de Antwerpse hogere burgerij en dat Jordaens het best te plaatsen is in de wereld van de welgestelde middenklasse en van de rederijkerskamers. Hiermee heeft hij de joviale volkstoon gemeen - die soms wel eens grof kan zijn - en ook de neiging tot moraliseren, die vooral in zijn uitbeeldingen van spreekwoorden tot uiting komt.
Jacob Jordaens werd op 19 mei 1593, nu vierhonderd jaar geleden, geboren in de Hoogstraat te Antwerpen, waar zijn geboortehuis (nr. 13) nu nog kan worden aangewezen.
Zijn vader was een welgesteld handelaar in lijnwaad. De vermelding van zijn beroep is niet zonder belang, want toen de jonge Jacob - of Jacques zoals hij meestal schreef - na het afmaken van zijn leertijd (van 1607 tot 1615) bij Adam van Noort werd aanvaard in de Sint-Lucasgilde te Antwerpen, werd hij opgetekend als ‘waterschilder’. Daarmee werd bedoeld: een kunstenaar die grote doeken met waterverf beschildert, die als een ersatz voor de veel duurdere wandtapijten ter versiering van de muren werden gebruikt. Het beroep van zijn vader kan een rol gespeeld hebben in de keuze van die specialiteit.
Toch moet hij al vlug ook olieverfschilderijen op paneel en op doek geschilderd hebben, want er zijn werken van hem bekend die 1616 gedateerd zijn. Toen ook werd aan Jordaens, evenals aan Rubens, Van Dyck, Frans Francken II, Cornelis de Vos en andere bekende meesters, gevraagd om één van de taferelen te schilderen van de Vijftien Mysteriën van de Rozenkrans, voor de Sint-Pauluskerk in Antwerpen, met name Christus aan het Kruis. Dit wijst erop dat het werk van Jordaens, die toen nog maar vooraan in de twintig was, al werd opgemerkt.
Omstreeks die tijd trad hij ook in het huwelijk met Catharina van Noort, de oudste dochter van zijn leermeester. Op 15 mei 1616 had de plechtigheid plaats in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Het jonge paar nam eerst zijn intrek in een huis in de Everdijstraat dat aan Adam van Noort toebehoorde, maar kocht in 1618 al een huis in de Hoogstraat, waar de bruidegom ook het levenslicht had gezien. Ze kregen drie kinderen: Elizabeth, die ongehuwd bleef en tot haar dood bij haar vader bleef wonen, Jacob, die ook schilder werd, maar van wie maar één gesigneerd werk bekend is en ten slotte Anna Catherina, die met Johan (II) Wierts trouwde, die in Leuven rechten had gestudeerd en naar 's-Gravenhage verhuisde, waar hij achtereenvolgens raadsheer en president werd van de Raad van Brabant (afb. 1).
In de werken uit Jordaens' eerste huwelijksjaren is de invloed van Rubens goed merkbaar. Het doek De dochters van Kekrops ontdekken Erichtonius, in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, dat 1617 gedateerd is, kan trouwens beschouwd worden als een parafrase van een gelijknamig werk van zijn dertien jaar oudere, geniale voorganger en toch openbaart zich daarin tegelijkertijd onmiskenbaar de persoonlijke stijl van Jordaens. De Aanstelling van Petrus als opperherder van de Kerk (afb. 2) in de Sint-Jacobskerk, roept herinneringen op aan Rubens' drieluik van de Visverkopers in