persoon die zich probeert te oriënteren in zijn Katangees leefmilieu. Ook het vrouwenbeeld dat Van de Linde in zijn werk evoceert, is zeker niet te vergelijken met het dionysische Black-Venus-syndroom dat Geeraerts (en in mindere mate ook Van den Weghe) berucht gemaakt heeft en dat de interraciale verhouding bijzonder vertekend voorstelt. Bij Van de Linde is de man-vrouw verhouding, evenals bij Ver Boven en bij Van Hoeck, een genuanceerde bezinning op het contact tussen de Westerse en de Afrikaanse mens, een contact dat tevens een confrontatie is tussen twee culturen die bovendien verloopt in de chaotische context van een sociale revolutie. Want ook de dipenda-schok wordt door Van de Linde in diverse toonaarden literair voorgesteld. Hierbij gaat de aandacht van deze auteur wat meer uit naar de politieke achtergronden dan dit bij sommige van zijn tijdgenoten het geval is. Bovendien weet Van de Linde het grote débâcle van 1960 met een lichte toets van hoop en vertrouwen te doorweven, zodat we meer dan eens het warmmenselijk geloof in de Afrikaanse medemens voelen, en dit over alle politieke en sociale spanningen heen. Misschien is het die lichte noot van optimisme die Van de Linde thematisch onderscheidt van andere dipenda-auteurs. Maar vooral toch lijkt de eigenheid van Raf van de Linde te schuilen in zijn karakteristieke literaire stem, die in een vlotte vertelhouding een geamuseerde waarneming weet te combineren met een scherpe gevoelsuitrafeling, waarbij nu eens een humoristisch accent dan weer een ironisch, soms zelfs een onderkoeld cynisch geluid, doorklinkt. Precies in dit brede stijlspectrum van modaliteit en gevoelens mogen we Van de Lindes literaire trefkracht situeren.
In Die tijd is nu voorbij (1964) toont de auteur ons hoe een missionaris de schok van de machtsoverdracht opvangt. Na de vage berichten over de muiterij van de weermacht, over gewelddaden en gruwelen wordt hijzelf sterker bij de gebeurtenissen betrokken, wanneer Katanga zich afscheidt (11 juli 1960) en wanneer de invloed van de Jeunesse zich verder uitbreidt. Agressie, moord en verminking komen in de slotbladzijden op de voorgrond. Eén positief accent herkennen we wanneer de pater bedenkt dat er in Kongo toch enkele zwarten zijn, ‘die hem als tot kind of broeder geworden zijn en voor wie hij veel zou verzetten om hen te helpen. Voor de missionaris zijn het deze mensen die, onbewust, hem op ogenblikken van ontmoediging het vertrouwen terugschenken dat zijn arbeid niet verloren ging en bij elke inzinking de vaste wil om te blijven en voort te werken voor hen.’ (p. 194).
Ook in De Moeloeba Catteeuw (1965) herkennen we opnieuw het Katanga van kort na de onafhankelijkheid (1961-1962) met de spanningen tussen blanken en zwarten, met het klimaat van chaos en terreur. Zuidelijk Katanga is in de greep van Tsjombes Conakat, die steunend op de huurlingen de Katangese secessie voorstaat. Het noordelijk gedeelte is in handen van de Balubakat. In die context is het hoofdpersonage Catteeuw getuige van een moord op een jonge Moeloeba. Dit is voor hem de stimulans om de familie van die jongeman uit het vijandelijk gebied naar hun noordelijk gelegen thuisdorp te begeleiden. Deze daad van zelfbevestiging brengt hem in contact met Faustine, een verhouding die zich echter moeilijk ontwikkelt: Catteeuw is bijzonder schuchter en onmondig in het bekennen van zijn liefde. Hij ervaart de vroege aftakeling van de zwarte vrouw als een pijnlijke rem en beseft ook dat inlandse gewoonten in verband met uithuwelijking en bruidsschat Faustine in een vreemd net verstrikt houden. Bovendien staan jonge Baloeba weigerachtig tegenover de opname van een blanke in hun midden. Faustine van haar kant heeft aanvankelijk ook geen volledig vertrouwen in een verhouding met een blanke: ‘nakupenda sana wéé. Uko muzungu lakini/Ik bemin je erg, maar je bent een blanke.’ (p. 145). Vragen, twijfels, vrees voor moeilijkheden, angst voor misverstanden en teleurstelling vormen de ondertoon van deze liefde. Alleen de steun van de nieuwe religieuze gemeenschap die op de oude missie tot bloei gekomen is, begeleidt hen naar een huwelijk. Faustine wordt echter door ongedisciplineerde Jeunesse-leden aangerand en Catteeuw wordt verplicht aan hun zijde tegen de huurlingen te gaan strijden, waarbij hij gewond geraakt. Met de dood voor ogen neemt hij afscheid van zijn vroegere blanke vrienden en pleit voor het huwelijk met zijn zwarte vrouw: ‘Het was ons ernst. Dring dus niet verder aan. Onder alles wat ik in mijn leven heb beproefd, acht
ik dit het enige dat niet is mislukt.’ (p. 232).
Op een koele en grimmige wijze wordt de rol van de rebellen in het Katangagebied uitgewerkt in Aas voor de leeuwen (1967), waarvan de intrige zich vier jaar na de onafhankelijkheid afspeelt. De stijl waarmee Van de Linde de gijzelingsactie van het Bevrijdingsleger beschrijft, neigt naar ironie en cynisme. Treffend zijn de typeringen van de acht gijzelaars die in hun onderlinge verhoudingen de spanningen van de jonge postkoloniale samenleving belichamen: een mulattin, die liever een ‘vervallen blanke’ (p. 7) dan een opgeklommen zwarte wil zijn; een inlands priester die in zijn land het geloof van de blanke missionarissen wil blijven verdedigen; een zwarte administrateur en diens vrouw; een Roemeens arts die apathisch alles ondergaat en diens vrouw die hatelijk reageert tegenover alle zwarten; een eenvoudige broeder die vurig hoopt op een marteldood en de pater-overste die, vanuit een schuldgevoel in verband met het koloniaal verleden, zijn ‘straf’ wil dragen (p. 27, p. 38). Allen echter moeten hun tol betalen: de vrouwen moeten naakt een gedode simba betreuren, de geestelijken worden verplicht het lijk tot op het kerkhof te begeleiden, de dokter moet medische hulp verstrekken. De intrige sluit af met de bevrijding door het Nationale Leger, maar de balans van de vele doden en de confrontatie met de ‘rauwste pijn en vernedering’ (p. 263) maken van deze bevrijding geen apotheose en laten alleen plaats voor een vaag besef dat alles misschien toch niet tevergeefs was.
Met De weg is zo lang (1969) wordt de gesloten compositie van de roman enigszins verlaten en maken we kennis met de lotgevallen van een jong missionaris die voor het eerst naar