Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 39
(1990)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 392]
| |||||||||||
Johan Daisnes Zes domino's voor vrouwen: het magisch-realisme voorafgebeeld
|
1. | Gojim, Een winterverhaal. |
2. | Kiesjienjof, Een verhaal van een spoorwegaanslag. |
3. | Renée, Het verhaal van een schijndoode. |
4. | Sotsjie, Het verhaal van een badplaats in den Kaukasus. |
5. | Boule de Neige, Een zomervacantieverhaal. |
In zijn interview met Joos Florquin (1972) verklaarde Johan Daisne zelf dat hij de Joodse term Gojim bij de bundeling heeft veranderd ‘om de Duitsers niet te zeer uit te dagen; ik had Rusland bezocht en dat was al erg genoeg’Ga naar eind6, waarbij natuurlijk tevens de analogie met de overige verhaaltitels - telkens vrouwennamen - werd doorgetrokken. De domino's in de titel hebben de betekenis van een carnavalspak, wat ook bevestigd wordt in de (autobiografische) roman Baratzeartea, waar Daisne noteertGa naar eind7:
- Ik heb eens Zes domino's voor vrouwen geschreven, murmelde ik; dromerijen van een jongeman die het beeld der geliefde in verschillende verkleedsels zoekt. Dat is lang geleden, doch alles blijkt wel vroeg of laat zijn betekenis te krijgen. Ik héb de geliefde ten slotte in een travestie gevonden, de zevende, het heilige getal dat ik als uit een voorgevoel gereserveerd had.
De verklaring van de titels als de vermommingen of verhullende verschijningsvormen voor/van vrouwen, brengt tegelijk een van de grondmotieven van de bundel en van Daisnes thematiek in het algemeen aan het licht: het gaat om (vaak gedroomde) ontmoetingen van een man met een vrouw, waarbij de man duidelijk autobiografische trekken vertoont en de vrouw staat voor een onbereikbaar want onaards ideaalbeeld van dé vrouw.
De verhuld autobiografische inkleding is al aangegeven in de gepostuleerde auteur: ‘dokter German Michailof’. In de verhalen zelf treedt de centrale verteller/ik-figuur uitsluitend op met zijn initialen: ‘dr. G.M.’. Voluit staat zijn naam voor een ‘transpositie’ van Johan Daisne, pseudoniem van Herman Thiery. Zijn voornaam Herman wordt namelijk in het Russisch German uitgesproken. Aan deze naam heeft hij, eveneens naar Russische gewoonte, het patroniem afgeleid van zijn vaders naam, Michel, toegevoegd. Die ‘dr. G.M.’ heeft Daisne, naar eigen zeggen, een tijdlang gebruikt omdat hij graag, ‘zoals (z)ijn grote meester Balzac, (z)ijn werk tot één vervolgverhaal maakte door er zekere personages in te laten terugkeren’Ga naar eind8.
Kort na Gojim publiceerde Daisne een nieuw (onaangekondigd) verhaal, AuroraGa naar eind9, waarin de geplande reeks werd uitgebreid van vijf naar tien delen. De tweede druk van Aurora verscheen bij de Gentse uitgeverij Snoeck Ducaju & Zoon in 1941, met als ondertitel ‘Een liefdeverhaal’ en met bandillustratie en tekeningen van Alice Vrebos. Vooraan wordt meegedeeld: ‘“Aurora” behoort tot Daisne's reeks “Verhalen van Dr G.M.” die bestaat uit: 1. Gojim/2. Aurora/3. Renée/4. Soechoem (i.v.)/5. Boule de neige (i.v.)/9. Cavaleresco (i.v.)/10. Blankenheym (i.v.)’
Het concept van de tiendelige reeks werd, met een licht variërende notering, eveneens bekend gemaakt in twee novellen die in 1940 apart verschenen. Bij de publikatie van Maud, oorspronkelijk als Maud Monaghan. Een spionnage-verhaal (Gent, Snoeck-Ducaju; bandillustratie Alice Vrebos) werd naast Renée nog vermeld ‘t.p.’; de publikatie van Renée zelf, niet bij Snoeck maar bij Manteau te Brussel, draagt de vermelding: ‘Bijgaand verhaal Renée sluit aan, in los verband, bij de voorgaande verhalen Gojim en Aurora. Daarop zullen volgen Soechoem/Boule de Neige/Huize Sirius/Khaki/Cavaleresco/Blankenheym.’ Het spionageverhaal Maud Monaghan wordt hier apart, niet als onderdeel van de reeks, bij de eerste publikaties van Daisne genoemd. Als we de lijst overlopen, dan zien we dat zes tot acht van de aangekondigde ‘verhalen van dr. G.M.’ dus ‘in voorbereiding’ zijn gebleven. Daar tegenover staat echter dat de verhalen Agnes en Veva die de bundel Zes domino's afsluiten, dan weer niet werden aangekondigd als onderdeel van de reeks; de inhoud ervan is ook niet in overeenstemming te brengen met de voorgestelde titels.
Een sluitende verklaring voor deze werkwijze is niet meteen te vinden. Wel is duidelijk dat Daisne in deze vroegste creatieve periode vol plannen zat - die hij niet allemaal heeft kunnen uitvoeren. De autobiografische initialen van de ik-vertel-ler werden wel nog in later werk gebruikt, nl. in het verhaalZuster Sharon (1967); daar is ‘meneer G.M.’ echter een journalist, adjunct-hoofdredacteur van ‘de Avondpost’.
De verhalen uit de bundel Zes domino's voor vrouwen ontlenen hun eenheid voornamelijk aan het expliciet exploreren van de mogelijkheden van het magisch-realisme. In Raissa (= Gijim) slaagt de ik-figuur - G.M. werkt als dokter in een laboratorium - erin een geheimzinnig radiocontact tot stand te brengen met een ‘kameraad’ in Koningsbergen. Het contact verbindt niet alleen twee ruimten, maar ook twee tijdsdimensies: aan het slot van het verhaalgebeuren blijft de ikfiguur wachten op het definitieve sein uit de toekomst. Dat sein zal afkomstig zijn van Raissa, maar deze Raissa zal een reïncarnatie zijn van zijn geliefde Renée, die dan voor de buitenwereld zal gestorven zijn. Daisne roept hier een wereld op van ‘hogere waarheden’ en van een ‘hogere band’ tussen de mensen (man en vrouw), een wereld waarin de droom ingrijpt in de werkelijkheid én andersom (de ik-figuur laat de stem uit de ‘andere’ wereld op hem inspreken terwijl hij slaapt), waarin belang wordt gehecht aan ‘de metapsychische wegen van onze kennis’. Zelfs wordt hier al, om de verbinding tussen het werkelijke en de ‘noodzakelijke’ aanvulling hiervan met het bovenwerkelijke uit te drukken, het beeld van de trap gebruikt:
Mijn leven zal een langzaam sterven zijn geweest, om glansrijk in de Toekomst te kunnen ontwaken. Een loshechting, om zich algeheel te kunnen bezitten en schenken. Terwijl ik naar de sneeuw en de wolken keek, had ik de helder bewuste indruk een grote blanke trap te zien. De trap, waarlangs ik geleidelijk naar mijn geluk schreed (p. 24)Ga naar eind10.
Deze vorm van magisch-realisme, waarbij in de werkelijkheid de pool van de droom wordt geopenbaard, heeft Daisne zelf later ‘romantisch’ magisch-realisme genoemdGa naar eind11.
De verrijking van het leven door er een hogere (droom)dimensie aan toe te voegen, wordt in elk van de zes verhalen in de bundel bewust gezocht én gecultiveerd. In Gojim heet het: ‘Ik raakte de buitenwereld steeds minder aan, maar transponeerde hem in mezelf, tot een hoger, universeler werkelijkheid’ (p. 30). Op een analoge wijze oefent dr. G.M. in Aurora zich in wat hij noemt ‘het inhouden’, d.w.z. het afzien van of niet toegeven aan ‘aardse’ liefdegevoelens. Hij streeft een levenshouding na die is gesteund op wat hij omschrijft als ‘werkelijkheidsonderconsumptie’, en dit ‘ten bate van een rijker leven in de droom’ (p. 79). De beleving van de liefde in de werkelijkheid wordt dan ook telkens uitgesteld: ‘zuivere’, d.w.z. gesublimeerde liefde, is alleen mogelijk in de verbeelding.
In Aurora heeft het magisch-realisme een leerstellige fundering gekregen. De titelheldin is een beeldschone studente die door de latere ‘dr. G.M.’ zo werd bewonderd dat hij ze alleen in zijn dromen kon en wou benaderen. De kern van het verhaal is een uitgebreide herinnering (met sterk autobiografische inslag), waarin verder nog verscheidene herinneringenaan eerdere ‘grote liefdes’ uit de jeugd van de verteller ingelast worden: aan het meisje Mariette (hij noemde ze Marcheta), aan de Engelse Vavane, aan studiegenoten. De herinneringen hebben alle dit gemeenschappelijk, dat de vrouw langzamerhand in een beeld veranderde: ‘een droomgezicht, dat alleen nog in de buitensporige verbeeldingen van mijn studeerkamer leefte’, heet het over ‘de kleine Marquita’ (p. 57). De ‘aanbidding’ geldt dus niet zozeer de reële vrouw als wel een droomwezen, dat uiteindelijk blijkt te zijn samengesteld aan de hand van verschillende ‘populaire bioscoopgodinnen: Brigitta Helm, Greta Garbo en vooral Marlene Dietrich’. Het zijn allen engelachtige figuren: ‘hooghartig en teder tegelijk, figuren uit een andere wereld en vreemde, aangrijpende kameraden op deze aard’ (p. 69).
Dat de rol van de geliefde-in-de-droom belangrijker is dan die van kameraad-in-de-werkelijkheid, vindt, zoals Daisne zelf verklaart, een fundering in de ideeënleer van Plato en meer in het bijzonder in de op Plato gesteunde esthetica die werd ontwikkeld door Prof. G. Colle, auteur van Les éternels (1943). Diens ‘voorlezingen over Schoonheid’ aan de Gentse Rijksuniversiteit hebben de student Daisne, naar hij zelf getuigt, ‘onuitwisbaar getekend’ (p. 38-39). Colles leer van de aeternalia, de eeuwigheidswaarden die we ons kunnen herinneren via de ervaring van de schoonheid, die zelf louter droom is, ligt inderdaad manifest ten grondslag aan Daisnes literair-esthetische opvattingen. De tot het uiterste gesublimeerde Aurora-figuur die in tal van gedaanten in Daisnes werk, tot en met zijn laatste roman Ontmoeting in de zonnekeer (1967) terugkeertGa naar eind12, is de meest zuivere incarnatie van deze Platonische schoonheidsleer. De naam zelf, Aurora, die
ook herhaaldelijk hernomen wordt, is ontleend aan het Hooglied, waaruit deze verzen (zonder bronvermelding) als motto voorin het geheel van de bundel zijn afgedruktGa naar eind13:
Het belang van de herinnering in de magisch-realistische ervaringswereld wordt door Daisne technisch verduidelijkt door het combineren van verschillende tijdsdimensies. Ook in de relatief korte verhalen maakt hij gebruik van kleinere hoofdstukjes of fragmenten, die dan uitdrukkelijk op verschillende tijdsniveaus gesitueerd zijn. In Aurora wordt het kernverhaal, de herinneringen aan de droomgeliefde, ingebed in een kaderverhaal waarin Aurora - die aan tijdelijk geheugenverlies lijdt - bij Dr. G.M. op bezoek komt. In Renée wordt een bezoek van dr. G.M. aan Stockholm n.a.v. het Poesjkin eeuwfeest in 1937 gevolgd door latere ontmoetingen met vrienden en vooral collega dr. Eugeen Hartman. Beide collega's discussiëren niet alleen hartig over de superieure kracht van de geest over het lichaam, ze slagen er ook in een geliefde jonge vrouw (Renée Valmont) uit haar zelfgewilde doodsslaap te wekken en haar ook weer ‘geest’ te verlenen.
Ook in het spionageverhaal Maud, dat nochtans vrij dicht bij de ‘gewone’ realiteit blijft aanleunen, blijkt Daisne zich uiteindelijk toch te verdiepen in een geval van ‘psychische inductie’ en in een ‘vals visioen van het verleden’. Opvallend in Agnes, een vrij kort en onsamenhangend verteld verhaal, is dat de flarden herinnering nadrukkelijk geassocieerd worden met een geur. In Veva ten slotte, volgens de verteller zelf het ‘topverhaal’ van de bundel, wordt de vergeestelijking van de vrouwelijke schoonheid gecombineerd met de sublimerende kunstervaring in het ‘vreemde’ verhaal over het wonderbaarlijke theateroptreden van de titelfiguur: haar verschijning op de planken wordt omschreven als ‘een “visioen” van pure schoonheid, een iets van goddelijkheid door een menselijke gestalte geopenbaard’ (p. 274).
Centraal in de bundel Zes domino's voor vrouwen staat dus de ik-verteller met zijn ‘vreemde’ herinneringen aan tal van vrouwenfiguren. Zijn reële leefwereld is gewoon en herkenbaar. Er zijn ook vaste ingrediënten: figuren die terugkeren in verschillende verhalen (in zijn omgeving vinden we o.m., niet zonder ironie, de bevriende schrijver Daisne), er zijn plaatsen en gebeurtenissen die ontleend zijn aan de biografische werkelijkheid van de auteur. Maar daarnaast en daarbovenop is er de bovenwerkelijke, magische kant van die dagelijkse, gewone ervaringen, een kant die extra wordt beklemtoond doordat de ik-verteller zich uitgeeft voor een man van de wetenschap, die de bevreemdende toevalligheden aan een nauwkeurige analyse onderwerpt. Het is dan ook duidelijk dat Daisne in deze tot op de huidige dag intrigerend gebleven verhalenGa naar eind14, het hele arsenaal van zijn magisch-realistisch systeem reeds ten volle had ontplooid.
- eind1
- Johan Daisne, De trap van steen en wolken. Roman, Brussel, Manteau - Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, (1942), p. 354.
- eind2
- Johan Daisne omnibus met een inleidend essay door R.F. Lissens, Brussel, D.A.P. Reinaert uitg., 1974, p. 9.
- eind3
- Marc Reynebeau, ‘De illusies van een binnenhuisavonturier. De novellistiek van Johan Daisne’, in De pool van de droom. Van en over Johan Daisne samengesteld door Hedwig Speliers, Antwerpen, Manteau, 1983, p. 192-215; i.h.b. p. 197, p. 210.
- eind4
- Gedeeltelijk ook in Rugo/Gewas van hetzelfde jaar; zie de door Jan Theunynck samengestelde bibliografie in De pool van de droom, p. 322.
- eind5
- Een privé-editie dus. Klaverendrie is ook de titel van de in dit boek vermelde ‘Periodieke collectieve dichtbundel (samen met Marcel Coole en Luc van Brabant), die geregeld sinds 1937 tweemaandelijks verschijnt’.
- eind6
- Joos Florquin, ‘Johan Daisne’, in Ten huize van..., d, 10, Brugge, Orion-Desclée De Brouwer, 1974, p. 9-68; cit. p. 50.
- eind7
- J. Daisne, Baratzeartea. Een Baskisch avontuur of de roman van een schrijver, Brussel/Den Haag, Manteau, derde druk, 1969 (eerste dr. 1962), p. 209.
- eind8
- Ten huize van, d. 10, p. 50; daar ook de verklaring van ‘dr. G.M.’.
- eind9
- Het verhaal ontstond in Frankrijk, in de periode dat H. Thiery gemobiliseerd was als staf-onderluitenant bij de 2 R.L.A. en de ‘achttiendaagse veldtocht’ hem in mei 1940 als verbindingsofficier naar Zuid-Frankrijk bracht. Het werd (in het Nederlands) gedrukt in de ‘oude drukkerij’ van Bonnafous te Carcassonne; zie de notitie hierover in de tweede editie en vgl. Lisette de Backer, ‘Johan Daisne, een andere benadering’, Herdenkingstentoonstelling Culturele Raad Nieuwpoort, 1983, p. 24, p. (46); zie ook Ten huize van, d. 10, p. 35.
- eind10
- Alle verdere verwijzingen zijn naar de tweede druk van de bundel. In het korte bestek van deze bijdrage kon niet worden ingegaan op de herschrijvingen van de tekst naar aanleiding van de opeenvolgende publikaties van de verhalen.
- eind11
- Voor het onderscheid romantisch/klassiek magisch-realisme zie Daisnes opstel Wat is magisch-realisme. Een kort essay over letterkunde en magie, Amsterdam-Brussel, Paris Manteau, 1958; 19734.
- eind12
- Vgl. Anne Marie Musschoot, ‘Baratzeartea achterna’, in De pool van de droom, p. 181-191, i.h.b. p. 189.
- eind13
- De verzen Hooglied VI, 10 vormden ook de inspiratiebron van een gedicht van Guido Gezelle in diens eerste bundel, Dichtoefeningen; wellicht Daisnes bron?
- eind14
- Vgl. het getuigenis van H. Lampo in De beste verhalen van Johan Daisne gekozen en ingeleid door Hubert Lampo, Antwerpen-Amsterdam, Manteau, 1987, p. 10.