[nummer 230]
Inleiding
‘In de dramatische dagen die wij beleven, in de strijd tussen de oude en de nieuwe wereld, moet elk Europeaan zich aan zijn geestelijke moeder vastklampen. Hecht u aan de franjes van Europa's kleed, aan Hellas onze geestelijke voedster, aan Rome dat mij op de landkaart aldoor doet denken aan de heerlijke knie der Niobe, uiterste steun voor de beangstigde kinderen. Wij zijn pijnlijk op weg Europeanen te worden, laat ons ter pelgrimagie tijgen naar wie Europa heeft mogelijk gemaakt.’ Zo verwoordt Marnix Gijsen in Odysseus achterna de bedoeling van zijn zwerftocht die hij aan het eind van de jaren '20 door Griekenland maakte. De oproep van Gijsen heeft ruim een halve eeuw later niets aan actualiteit ingeboet.
De verminderde aandacht voor één van de wortels van de Europese cultuur en het daarmee samenhangend doorbreken van de dominerende plaats van de antieke cultuur in onze paideia, is het gevolg van een netwerk van fenomenen. Een drietal daarvan mogen wij hier even vermelden.
Het europacentrisme van de 19e eeuw heeft plaats gemaakt voor een cultuurrelativisme dat de aandacht trok op de waarde van niet-westerse beschavingen. De Grieks-Romeinse cultuur verloor op die manier haar absolute betekenis voor de westerse mens voor wie de wereld zijn dorp werd.
Tegelijkertijd heeft de wereld van wetenschap en techniek de mens van de 20e eeuw steeds meer doen denken in termen van functionaliteit en utiliteit. De geesteswetenschappen in het algemeen en de klassieke studies in het bijzonder werden door die ééndimensionale mens in de verdediging gedrongen.
Bovendien betekende de avant-gardebeweging in kunst en literatuur een breuk met alles wat klassieke reminiscenties opriep.
Nog tal van andere factoren hebben op dit spanningsveld ingewerkt en de analyse daarvan heeft stof opgeleverd voor een onoverzichtelijke discussie.
Toch kan de klassieke oudheid op deze breuklijn der tijden blijven intrigeren.
Hetzelfde Europa, dat zich niet meer als de navel van de wereld kan profileren, heeft vandaag nood aan een culturele identiteit als tegenwicht voor een zuiver economisch gedachte eenwording. Zoeken naar die identiteit betekent ten dele ook teruggaan naar zijn antieke wortels.
De ‘één-dimensionaliteit’ en geestelijke armoede van onze technologische samenleving, gebiologeerd door de macht, vragen naar een correctief: het paradigma van de harmonie, het evenwicht en de schoonheid. Het Grieks ideaal van de kalokagathia, waarin schoonheid en goedheid samengaan, kan model staan voor een vernieuwd esthetisch-ethisch bewustzijn, de hoeksteen van een hoger cultuurproject (Wildiers). De sfinx van het postmodernisme raapt nu reeds de scherven van de avant-garde samen en probeert zich opnieuw te spiegelen, zij het vaak bij wijze van spel, aan de ooit verguisde klassieke vormentaal.
De terugweg vinden naar de bronnen kan o.m. door zich bewust te worden van de diepgaande invloed van de oudheid op de Europese cultuur. Eigenlijk is die oudheid nooit veraf geweest. De Renaissance heeft haar herontdekt. Maar ook in de zgn. duistere middeleeuwen, die vandaag meer dan ooit oplichten in een stroom van studies, werkte het antieke erfgoed door. En zelfs de 20e eeuw heeft zich nooit volledig ervan kunnen losmaken.
Ook in de Vlaamse kunsten zijn die invloeden onbetwistbaar en tegelijkertijd verrassend groot. Het ‘Nachleben’ van klassieke thema's en motieven boeit reeds een paar decennia onderzoekers en liefhebbers van de oudheid. Een totaalbeeld ontbreekt vooralsnog. Dit themanummer van Vlaanderen wil een heel bescheiden bijdrage zijn tot de grote mozaïek waarvan voorlopig niemand de contouren en de kleurenvariaties kan overzien.
Bij de noodgedwongen keuze hebben wij voor de beeldende kunsten het accent gelegd op de periode van de 16e tot de 19e eeuw. Voor literatuur en muziek staat de 20e eeuw centraal maar ook de stimulerende activiteit van humanisten in het Vlaanderen van de 16e eeuw krijgt de aandacht. Afgezien van de (bijna voor de hand liggende) exemplarische benadering van hun onderwerp, werden aan de auteurs geen methodologische eisen opgelegd. De pluriformiteit in benadering illustreert op zich reeds de rijkdom van het thema. De afsluitende bijdrage oriënteert de geïnteresseerde lezer naar klassieke initiatieven en publikaties.
Classici zullen vaak vertrouwde klanken horen maar hopelijk ook hier en daar een nieuw geluid. Voor wie minder vertrouwd is met de oudheid wil dit themanummer een uitnodiging zijn voor een nooit voltooide tocht, Odysseus en Aeneas achterna.
Patrick Lateur Samensteller