Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 38
(1989)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken• CreareDriemaandelijks Tijdschrift, vzw Creare, Fabriekstraat 7, 2440 Geel, steunende leden 500 fr., beschermcomité 1.500 fr., storten op 000-0181294-01 of 414-4051881-33 telkens t.n.v. Creare Geel. Jaargang 88 - nr. 1: Gedichten van Bertiven, Gust Faes, Fernand Florizoone, Johan Hanjo, Marc Jacobs, Hubert Jenniges, René Turkry en Romain J. van de Maele; beschouwingen over Monika Lenssens en Willem Elsschot; recensies door W. Copmans. - Nr. 2: Een pittig kortverhaal van Johan Biemans. Paul van Aken recenseert o.a. Ruyslinck, L. Stassaert, Alstein en Ph. Vermoortel (Multatulistudie). Turkry start een essay over Albert van Dijck en het nummer eindigt met een opstel over Kamiel van Baelens ‘De Oude Symfonie van ons hart’. 2bis. Een S.-Anderusnummer met een reeks religieuze sonnetten ‘Eerbied voor het Woord’. - Nr. 3: Een merkwaardige sonnettenkrans van zeven sonnetten door de jonge Koen Stassijns geschreven; vervolg van Turkry's bijdrage over Albert van Dyck, een kijk op N.E. Fonteynes ‘Kinderjaren’ en uitvoerige recensies. Elke nummer wordt met prachtige lino's van Wim van Petegem verlucht. jvm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• AdemDriemaandelijks tijdschrift voor muziekcultuur, uitgegeven door Het Madrigaal i.s.m. het Lemmensinstituut; Red. Herestraat 53, 3000 Leuven; jaarabon. 560 fr. - Jrg. 1988, nr. 3: M. Weemaes, vriend van I. De Sutter, verwoordt in zijn ‘In Memoriam de dankbare herinnering aan het gelukkige, rijkgevulde leven van een begenadigd muziekpedagoog. Ervaringen in het samenzingen van Completen beschrijft Jan Schrooten n.a.v. zijn studieweekeinde in Beieren. Van de hand van de betreurde I. De Sutter volgt een heldere uiteenzetting zowel tekst-inhoudelijk als muzikaalvormelijk van het Marialied ‘Mijn ziel maakt groot de Heer’ (ZJ 595). Reitze Smits vertrekt in het artikel ‘Improviseren voor klassieke musici’ vanuit een historisch perspectief naar een pleidooi voor improvisatie. Op speelse wijze steekt Tony Dieltiens een hart onder de riem van zanger en dirigent in de koorrubriek. In het artikel ‘Het arrangement...’ peilt Karel De Wolf op een geestige manier naar de diepere ethiek en deontologie van het ‘arrangement’, na wat wijdlopige uiteenzettingen over etymologie en typologie van het verschijnsel. ‘De historiek van de partituurvorm’ van Paul Van Nevel betoogt dat musici uit de Renaissance geen behoefte voelden aan partituur wegens de in zwang zijnde improvisatietechnieken. De polifonie werd niet simultaan gecomponeerd maar successieflijk samengesteld Inzicht in de andere stemmen werd door professionele uitvoerders ‘auditief’ verworven. In de XVe eeuw evolueert het formaat van hs.: groot koorboek voor geestelijke muziek, klein formaat voor wereldlijke. Met de invoering van de muziekdrukkunst wordt het stemboek ingevoerd waardoor elke koorpartij haar eigen stem te zien krijgt. Ook het componeren ondergaat een evolutie van successieve naar simultane compositie. Met de ‘scala decemlinealis’ onderneemt de componist een eerste poging tot overzichtelijk toonzetten. In ‘De muzikale voorstelling’ benadert Jan Haspeslagh het fenomeen ‘zuivermuzikale voorstelling’ als een combinatie van muzikaal geheugen en muzikaal gehoor. Het vormen van geheugen is een moeizame weg. Op de vraag: ‘Hoe stelt men zich muziek voor?’ geeft de auteur drie mogelijke antwoorden: a. een abstracte betekenis: muziek wordt voorgesteld als een taal (waarin tekens referentieel zijn), maar muziek verstaan is méér dan tekens herkennen. b. De doorsnee luisteraar interpreteert muziek op een persoonlijke wijze maar heeft daarvoor referentiepunten nodig. c. Muziek uiterlijk voorstellen door gebarentaal of tekeningen. ‘Efficiënt memoriseren bij de instrumentale studie’ bevat enkele tips van Frans Van Beveren om ‘organisatie’ in het spelen te laten geschieden vanuit de speelact, vanuit de partituur gecombineerd met een kennis van harmonie en contrapunt en een ontwikkeld vermogen tot analyse. Michel Van Reeth verzorgt de bibliografie van de muziektijdschriften van het jaar 1987. - Jrg. 1988, nr. 4: In ‘Bedenkingen over het Script’ gaat Jan Aerts uit van de stelling dat in de visuele kunsten (vooral film) alles draait rond het script. Dat dit ook in de platenwereld gebeurt, staaft hij met het vb. van K. Aerts: zijn testament: ‘Auf Flügeln des Gesanges’. Waar dat voor esthetische zaken mogelijk is, moet het a fortiori voor religieuze aangelegenheden kunnen. De auteur omlijst het met enkele persoonlijke ervaringen. Wijlen Ign. De Sutter bespreekt het Weesgegroet (ZJ 740) eerst in historische context en vervolgens vanuit melodisch standpunt. ‘Close harmony’ door Carl Van Eyndhoven leert ons enkele essentiële kenmerken van de gezongen meerstemmige jazzmuziek. Na een korte historiek van de XIXe eeuw tot nu, voert de auteur ons naar de moeilijkheidsgraad van dit soort muziek. Zij is voorbehouden voor mensen met degelijke opleiding; van hen wordt ook verwacht dat ze micro's op een passende wijze leren ‘manipuleren’. Hieraan mag worden toegevoegd dat ‘Close Harmony’ in 1988 voor het eerst voorkwam op het programma van de Europese Federatie van Jonge Koren in het Europa Cantat-festival te Pécs (Hongarije). Atelierleider was Harold Lenselink. In ‘Kerken en Muziektheater?’ definieert F.J. De Hen beide begrippen, waarna hij de parallel trekt tussen rituele handeling en actie in het muziektheater. Jef Anaf stelt in zijn referaat voor O. Messiaen het modale toonstelsel van de componist voor (de 7 modi) met hun constructieprincipe en geeft een sterk theoretisch inzicht in de toon-kleurtheorie van de componist. Francis Pieters schetst in de rubriek ‘Muziek en Maatschappij’ een korte historiek van de militaire muziekkapellen. Vandaag kunnen ze een belangrijke stimulans betekenen voor de vele harmonies en fanfares in dit land. In ‘Affectief Muziekbeluisteren’ stelt Jan Haspeslagh de vraag naar ‘wat leer je met het affectief muziekbeluisteren’ met de mogelijke antwoorden langs de subjectkant als ‘leerlingen leren inzicht krijgen in hun eigen gevoelens en die duidelijk te verwoorden’ en langs de objectkant de leerlingen ‘leren de functies en betekenissen van muziek kennen’. De auteur werkt deze punten uit via het individueel-psychologische en het sociaal-psychologische enerzijds en de ‘identificatie met de star’ en ‘identificatie met tekstmuziek’ anderzijds. Hij pleit voor een zo ruim mogelijk ervaren van de muziek. Naar aanleiding van een voorstelling van Molières ‘Bourgeois Gentilhomme’ in het St.-Aloysiuscollege te Diksmuide spoort Gino Malfait de entoesiaste leraars in Vlaanderen aan het muziektheater op school waar te maken, daar de mogelijkheid tot projectonderwijs er sterk in steekt. Materiaal is er zeker in voorraad zowel in binnen- als buitenland. Wim De Moor stelt in zijn artikel ‘De instrumentist zingt, de zanger speelt’ enkele persoonlijke principes voorop: ‘rekenen op de inzet van de spelende persoon en nooit rationaliseren voordat de ervaring daartoe uitnodigt’. Na minder positieve ervaringen met jonge musici tipt hij op het zingen hetzij in- of uitwendig, daarbij refererend naar de weldoende invloed van een natuurlijke ademhaling. G.D.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Musica AntiquaDriemaandelijks tijdschrift, uitg. H. Baeten, Rozenlaan 13, 3570 Peer - Jrg. V, nr. 3: René Jacobs verwijst in zijn interview naar de wijze waarop hij in de barok-opera is beland nl. via het libretto. Dit werd in de XVIIe eeuw meer geapprecieerd dan de muziek. Wanneer hij een oude opera van onder het stof haalt, stelt hij vast dat er weinig aanduidingen voor orkest aan te stippen vallen. Dus wendt hij een persoonlijke instrumentatie aan die stoelt op ervaring in het genre. Na enkele interessante bedenkingen over de evolutie van de zangkunst in de XVIIIe en XIXe eeuw besluit Jacobs dat de moderne operadirigent de vrijheid tot improviseren mist die zijn 17e en 18e-eeuwse voorganger wel bezat. Greta Haenen beschrijft de vrij ingewikkelde structuur van het klavecimbel van Düsseldorf waarbij zomaar 31 toetsen worden gebruikt om één octaaf te vullen, dat alles gebaseerd op de muzikale bespiegelingen en berekeningen van Salzinger. Godelieve Spiessens schetst een korte historische situering van de Antwerpse beiaardier van de St.-Jacobskerk, Clemens Augustinus Everaerts. Een historisch profiel van de minder bekende polifonist Leonard Meldert als lid van O. Lassus' kapel te München en nadien als kapelmeester in Orvieto is van de hand van Kristien Gerets. Albert Cambier voert de lezer mee op de ontdekkingstocht naar de Ronsische oorsprong van Cypranus De Rore en komt tot de zekerheid dat hij de zoon was van Celestinus De Rore en Barbara Van Coppenholle (belangrijke indicator was het De Rore-insigne op de grafsteen van de kathedraal van Parma en het graffitto in de krypte van St.-Hermes te Ronse). In ‘Italiaanse Tractaten over Organologie’ citeert Marc Van Scheeuwijck enkele interessante be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schouwingen van componisten uit de XVIIe eeuw over het gebruik en de appreciaties van de toenmalige instrumenten in het muziektheater. - Jrg. V, nr. 4: Het wetenschappelijk artikel van U. Leisinger behandelt de figuur van C.Ph.E. Bach die eerst als cembalist in dienst stond van Frederik de Grote en nadien opvolger werd van G.Ph. Telemann als muziekdirecteur te Hamburg. Over zijn verblijf in Berlijn is niet zoveel bekend. De auteur laat doorschemeren dat de relatie met Frederik de Grote niet al te hartelijk was, ondanks het gedenkwaardig bezoek van vader Johann Sebastian (7 mei 1747). Vervolgens wordt een indeling in de Berlijnse periode geschetst (1740-1767) aan de hand van de composities uit die periode (klavierconcerten en -sonates, composities voor fluit, orgelfuga's, -sonaten). Vanaf 1755 laat C.Ph.E. Bach zijn werk uitgeven om zodoende buiten Berlijn bekendheid te verwerven. Bekendheid en zeer ruime zelfs verkreeg hij dan wel met zijn klaviermethode ‘Versuch über die wahre Art das Klavier zu spielen’. In ‘De Familie Rottenburgh’ schetst St. Ottenbourgs de genealogie van een muzikale familie uit Brussel in de XVIIe en XVIIIe eeuw, vooral bekend als instrumentenbouwers (blokfluiten, traverso's, hobo's, klarinetten, fagotten). Achter de eventuele Duitse afkomst van de familie plaatst de auteur nog een vraagteken. Hij signaleert hun aanwezigheid te Brussel vanaf 1666. Joannes Albertus was van 1711 tot 1764 eerste violist van de Hofkapel; Godfridus Adrianus was organist aan de Zavelkerk; Petrus Josephus en Joannes Hyacinthus Josephus waren tweede violist aan de Hofkapel. Uit het reeds eerder geciteerd ‘Versuch’ van C.Ph.E. Bach puurt H.G. Ottenbergh enkele precepten voor de interpretatie van Bachs werk. Verder is het nummer gestoffeerd met een rijke voorraad CD- en boekbesprekingen. G.D.C. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• SeptentrionRevue de culture néerlandaise; driem. ts.; uitgegeven door de ‘Fondation flamando-néerlandaise ‘Ons Erfdeel’, Murissonstraat 260, 8530 Rekkem. 17de jg. nr. 4, 1988: Kennismakingen met de schrijvers A. Roland Holst, Miriam van Hee en F. Springer; bijdragen over de invloed van het Franse katholicisme in Nederland, over vier eeuwen Frans-Nederlandse diplomatie en over de historicus Jan Romein. Bovendien de zeer gevarieerde vaste rubrieken. jvm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Monumenten en LandschappenTweemaandelijks tijdschrift van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu, redactie Belliardstraat 14-18, 1040 Brussel, jaarabonnement 950 fr. (losse nummers voor 180 fr.) op rek.nr. 470-0278201-29 van Monumenten & Landschappen, Belliardstraat 18, 1040 Brussel. Een zeer goed gedocumenteerd en prachtig geïllustreerd themanummer over filmtheaters in binnen- en buitenland. Een eerste bijdrage geeft een historische evocatie van het film- en bioscoopverschijnsel, twee andere artikels behandelen resp. de ‘pioniersjaren van de film te Gent’ en de bioscooppaleizen van de hoofdstad. Tenslotte volgt er nog een bijdrage over de toekomstperspectieven van bioscoopzalen. jvm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Openbaar KunstbezitDriemaandelijkse periodiek voor inwijding in de beeldende kunsten door reprodukties, teksten en radiouitzendingen; uitgave van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen vzw onder auspiciën van de Vlaamse provincies en in samenwerking met de BRT. Jaargang 1989, 600 fr. voor vier nummers, vier Mededelingenbladen en de Museumkaart 1989 en kunstwerken tegen speciale abonneeprijzen. Voor 850 fr. abonnement + opbergmap rek.nr. 448-0007361-87 van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen in Gent. 26ste jg., 1988, nr. 4.: Themanummer over het Rubenshuis met aandacht voor zijn geschiedenis en een beschrijving van het interieur; afgesloten met een bibliografie; nog veel ander museumnieuws en de personenregister op de hele jaargang 87-88. jvm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Bibliotheek van de Westvlaamse LetterenTweemaandelijks tijdschrift van de vzw Vereniging van Westvlaamse Schrijvers. Red.: Mersesteenweg 64A, bus 6, 8500 Kortrijk. Abonnement 350 fr. 23e jrg., nr. 5, sept.-okt. 1988: Marc Boey (o Brugge 30/10/1905) ‘Hoe anders werd het’, van de hand van de samensteller Yvo J.D. Peeters. Fragmenten uit: Dr. J. Persyn, zijn leven en werk (1939), Paul Kruger (1948), De voedstervader (1955), Tragedie 1914-1918 (1974), Hoe anders werd het (1980), Wollestraat (1982), De Geus (1984). Bibliografie. - 23e jrg., nr. 6, nov.-dec. 1988: Gustaaf-Hendrik Flamen (o Brussel 24/5/1837, † Brugge 26/3/1920). ‘Besproeit en kweekt’, door Pieter Jan Verstraete. Fragmenten uit: Pius IX, Paus van Roome (1872), Liederen (1873), Het groot vaderlandsch Mimodrama van Groeninghe ofte van de Gulden Sporen (1902), Rond den Heer (1873), De Vlaamsche Vlagge (1875), Gazette van Tielt (1880), Jaarboek van het Davidsfonds voor 1880. Gedicht uitgesproken op het feestelijk gastmaal den dag der inhuldiging van den Z.E.H. Karel Lodewijk Goemaere (1884), Bibliografie. AvD | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• 't KofschipTijdschrift voor literatuur en beeldende kunsten. Algemeen secretariaat: Eug. Laermansstraat 10, 2020 Antwerpen. Abonnement: 600 fr./fl 35.00. - 16de jg. nr. 5, nov./dec. 1988: Het laatste nummer van de 16de jaargang is een bloemlezing van nieuw poëtisch werk (Podium 1988). Dit is reeds de zesde editie. Een verzameling van bijna honderd gedichten, die niet kunnen geplaatst worden onder een algemene noemer, omdat de thema's te verscheiden zijn. Poëten uit Vlaanderen en Nederland verleenden hun medewerking aan deze uitgave. AvD | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Dietsche Warande en BelfortMaandelijks Tijdschrift voor letterkunde en geestesleven, Red. DWB, Postbus 137, 3000 Leuven 3, jaarabon. 1.200 fr., los nummer 150 fr. - Jrg. 133, nr. 6, aug. 1988: Poëzie van Benno Barnard en Albert Schaalma. Als proza een fragment uit ‘De waarheid van Antonio Salgado’, een nieuwe roman van Willy Spillebeen, een autobiografisch fragment van Fernand Auwera en een verhaal van Rita Demeester. J. van Ackere analyseert het gedicht ‘Anabasis’ van Saint-John Perse. B. Govaerts brengt een paar aanvullingen bij het dossier Timmermans. J. Gerits opent het gedicht ‘Warmte, een woonplaats’ van Ellen Warmond. Verder kronieken over proza van Lisa St. Aubin de Teràn (L. Teeuwen), een nieuwe roman van Hugo Raes (H. Bousset) en essays van Paul de Wispelaere (M. Janssens). Nog heelwat (soms uitgebreide) boekbesprekingen, De laatste ronde, Verleesmijnietjes en Tijdschriftenrevue. - Jrg. 133, nr. 7, sept. 1988: Veel poëzie met gedichten van Karel Jonckheere, Joris Denoo, Fernand Florizoone en nog negen andere, minder bekende dichters. Proza van Jean-Luc Lambreghts en Mark Insingel. J. Schoolmeesters opent het gedicht ‘Barmhartig’ van Charles Ducal. L. Missinne schrijft over het fenomeen Herman Brusselmans. Kronieken handelen over nieuw proza van Elisabeth Marain (H. Bousset), Willem Frederik Hermans en Harry Kaleis (M.J.G. de Jong). Boekbesprekingen, De laatste ronde, Tijdschriftenrevue. - Jrg. 133, nr. 8-9, okt.-nov. 1988: Dit extra-dubbelnummer draagt de titel E 88, Literaturen in Europa 1988 en werd samengesteld door Marcel Janssens en Philip Vermoortel. Het biedt een soort dwarsdoorsnede aan van de literatuur van de laatste 15 à 20 jaar in West-Europa, d.w.z. de literatuur van de huidige lidstaten van de Europese Gemeenschap en van de DDR, Zwitserland en Oostenrijk. De medewerkers uit zes landen zijn specialisten ter zake. Van hen werd gevraagd, met de nodige vrijheid in de uitwerking: een synthetische kijk op de jongste ontwikkelingen, een typering van dominante stromingen, richtingen, literatuuropvattingen, toonaangevende thema's en prominente auteurs. Uit hun bijdragen blijkt zowel eenheid als verscheidenheid in de onderscheiden literaturen. ‘Het Europese geestesleven is een smeltkroes van ideeën, maar ook van vormelijke experimenten, een dynamiek of een “dialektiek” die telkens weer anders verschijnt en overal nationaal bekleurd wordt naargelang van de particuliere historische situaties’, zeggen de samenstellers in hun ‘Afrit’ tot besluit. Nog een detail: de Vlaamse literatuur werd niet behandeld, omdat er nog recent een paar werken verschenen die een beeld geven van onze (proza)literatuur in de jongste decennia. Al bij al een boeiende, gevarieerde en hoogst informatieve aflevering. - Jrg. 133, nr. 10, dec. 1988: Weer veel poëzie: aan de beurt zijn Gwij Mandelinck, Bert Bevers, Rino Feys, Ilse Peys, Albert Schaalma en Bert Roels. Verhalen zijn er van Stefaan van Laere en Emile Clemens. Van Marcel Janssens is het referaat afgedrukt: ‘Vlaams bewustzijn in de literatuur’. C. Neutjens opent het gedicht ‘L'Invitation au voyage’ van Charles Baudelaire. W. Mariën bespreekt als hoofdthema in de romans van Nadine Gordimer ‘Maatschappelijke bewustwording in Zuid-Afrika’. Van P. Venmans is er een essay over J.L. Borges en M.J.G. de Jong bespreekt nieuw werk van Frank van den Bogaard en Boudewijn van Houten. Achteraan is er een hele reeks Boekbesprekingen, De laatste ronde en Verleesmijnietjes. Redactie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Westvlaamse ArcheologieViermaandelijks tijdschrift uitgegeven door de Vereniging voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in West-Vlaanderen. Red.: Jakobijnessenstraat 33, 8000 Brugge. - Jrg. 4, 1988, nr. 2: In de voorbije nummers van deze publikatie mochten we ons al verheugen op enkele interessante artikels. Ook het laatst verschenen specimen bevat een aantal voorname bijdragen met een waaier aan onderwerpen. We sommen ze even op. Het eerste artikel handelt over het ‘Jong-paleolithicum en mesolithicum op de Kemmelberg’. In feite gaat het om een vertaling uit het Frans. Een eerste gedeelte kwam al aan bod in een vorig nummer van dit tijdschrift. M. Rogge schrijft in een volgende bijdrage over ‘Een overzicht van de Laat-Romeinse vondsten te Kortrijk’. De derde bijdrage bespreekt ‘Een site met walgracht te Leffinge’. J. Termote is de auteur. Uiteindelijk publiceert M. Coornaert een ‘Bijdrage tot de historisch-geografische ontwikkeling van het middendeel van de Vlaamse kustvlakte’. Alle artikels worden afgrond met een bibliografie. Telkens wordt de wetenschappelijk geschreven tekst ondersteund door enkele illustraties. Hier en daar vinden we in het nummer een bespreking van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een boek (catalogus), een tentoonstelling of een archeologisch museum. J.L.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• K.F.V.-MededelingenOrgaan van het Komitee voor Frans-Vlaanderen v.z.w., red. p.a. Vanderhaeghenstraat 46, 8790 Waregem. 16de jaargang, nr. 2-3, sept.-okt. 1988: Luc Verbeke, redactielid van ‘Vlaanderen’, is reeds veertig jaar lang de enthoesiaste en onvermoeibare secretaris van het Komitee voor Frans-Vlaanderen. Voorliggend huldenummer van de KFV-Mededelingen is verschenen onder de redactie van C. Moeyaert. Zeventig vrienden en medewerkers van Luc Verbeke hebben dit nummer verzorgd: achttien Zuidvlamingen die zich in het Frans of in het Nederlands uitdrukken, negen Noordnederlanders en ruim veertig Noordvlamingen. De bijdragen zijn van uiteenlopende aard: huldeblijken, korte studies, tekeningen, verzen, enz. Een bibliografie van de voornaamste publicaties die Luc Verbeke aan de Franse Nederlanden wijdde, sluit dit dubbelnummer af. Ondanks de bescheiden vormgeving is dit huldenummer uitgegroeid tot een warm Liber Amicorum waarin de gevierde én zijn echtgenote de vruchten van een jarenlange onbaatzuchtige inzet voor onze taal en cultuur in Frans-Vlaanderen zullen aanvoelen. Deze publicatie is een levendig bewijs dat over de toevallige staatsgrenzen heen een volk zijn eenheid blijft bevestigen. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Arte GrafikaDriemaandelijks internationaal tijdschrift voor de grafische en aanverwante kunstvormen, 1e Jaargang, september 1988, Antwerpsesteenweg 43, 2710 Antwerpen, tel. (03) 830 50 53. - Dit is het ‘nulnummer’ van een degelijk grafisch tijdschrift. ‘Arte Grafika’ wil ‘via een kleurrijk geïllustreerd tijdschrift een overzicht bieden van alles wat er leeft in de grafische en aanverwante kunstvormen om aldus een brug te kunnen slaan tussen kunstminnaars en kunstenaars’. We vernemen in een inleidend artikel dat het aantal kunsttijdschriften in Vlaanderen de 150.000 abonnementen benadert. Dat is heel bemoedigend. Het mooie nummer bevat o.m. bijdragen over het grafisch werk van Walter Brems door Nina Onzia; over Jiri Anderle, tovenaar met de burijn, door dr. J. Ludovicy; over Hugo Besard door hoofdredacteur Roel Slabbinck; over Ab Steenvoorden: Poëzie in punt, lijn en letter, eveneens door Roel Slabbinck; een bijdrage over ‘het bibliofiele boek vandaag’ door Wilfried Onzea. Dit goed verzorgde nummer van ‘Arte Grafika’ wekt hoge verwachtingen op. R.G. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Monumenten en LandschappenTweemaandelijks tijdschrift van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie voor Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu, redactie Belliardstraat 14-18, 1040 Brussel, jaarabonnement 950 fr. (losse nummers voor 180 fr.) op rek. nr. 470-0278201-29 van Monumenten & Landschappen, Belliardstraat 18, 1040 Brussel. 7de jg. nr. 4, juli-augustus 1988: Bijdragen over de bouwgeschiedenis van de Hoogstratense Catharinakerk, de conserveringswerken van de muurschilderingen in het waterslot van Laarne, de boomchirurgische behandeling van de Retiese en Westelse marktlinde en een archeologische speurtocht in en onder het ‘Hof van Hoogstraten’ in Brussel. jvm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Openbaar KunstbezitDriem. periodiek voor inwijding in de beeldende kunsten door reprodukties, teksten en radiouitzendingen; uitgave van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen vzw onder auspiciën van de Vlaamse provincies en in samenwerking met de BRT. Jaargang 1989, 600 fr. voor vier nummers, vier Mededelingenbladen en de Museumkaart 1989. Opbergband voor jg. 1989 en 1990: 250 fr. op rek. nr. 448-0007361-87 van Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen in Gent; 27e jg. nr. 1, 1989: Deze aflevering Het Etnografisch Museum, Antwerpen is door ereconservator Dr. Claerhout samengesteld. Hij is de geestelijke vader van het museum. Eerst vertelt hij de ontstaansgeschiedenis van het museum en van zijn collecties, dan verklaart hij de begrippen ‘etnografie’ en ‘etnografisch museum’, maar daarna behandelt hij de collecties zelf: meer dan 2.000 stukken. Het nummer is dan ook een uitstekende leidraad voor een bezoek aan het museum zelf, Etnografisch Museum, Suikerrui 19, 2000 Antwerpen. jvm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• LiteratuurTijdschrift over Nederlandse Letterkunde. Redactiesecretariaat: H. Muus, postbus 129, 3500 AC Utrecht. Jaarabonnement 995 fr. Jrg. 5, nr. 6, nov.-dec. 1988: T. Anbeek past in ‘slordige dichters?’ de close-reading toe op enkele gedichten en komt tot de conclusie dat vooral het werk van A. Roland Holst een nauwkeurige lezing niet lijkt te overleven. Vier auteurs gaan in ‘Wonen in het Woord - Leven in de letter’ na hoe drukkers en uitgevers vroeger en nu vaak ingrijpend de druk- en tekstgeschiedenis beïnvloeden. Zij tonen dit aan vanuit een onderzoek naar C.L. Vander Plasse, de uitgever van o.a. Bredero. P. Meeuse plaatst in ‘Zijn tuimelen boven de afgrond’ de vroege (wat verwaarloosde) novelle De diamant van Harry Mulisch binnen het geheel van zijn oeuvre, dat globaal gezien in het teken staat van de paradox. H. Krol brengt een verslag uit van een zoekactie in de Heemsteedse bibliotheek. E.B.M.J. Blomme heeft een interessant interview met criticus, dichter, prozaïst en vertaler Hans Warren. Het handelt vooral over zijn kritisch werk onder de titel: ‘Een kritiek is een verbruiksartikel’. Dezelfde auteur heeft het in de laatste aflevering Genootschapsleven over ‘De verzamelwoede van de Carmiggeltvrienden’. Literatuurnieuws en recensies, o.a. over ‘De broek van Sartre en andere essays’ van Paul de Wispelaere. - Jrg. 6, nr. 1, jan.-feb. 1989 (jaarabonnement: 1.100 fr): P.J.A. Franssen rapporteert over een nieuwe vondst in de Middelnederlandse letterkunde: de bruidstocht van Maximiliaan van Oostenrijk in de kroniek van Brabant uit 1530, een toepasselijke bewerking van een Duitse verstekst. Nogmaals Harry Mulisch. R. van der Paardt brengt een poëticale interpretatie van dezes roman Twee vrouwen, in het licht van de Orpheus-traditie. Hij legt vooral de nadruk op intertextuele parallelen. E.B.M.J. Blomme ondervraagt drie auteurs over hun schrijfervaringen (secundair literair werk). Het zijn Prof. dr. J.J. Oversteegen, Prof. dr. F.P. van Oostrom en de Vlaamse Prof. dr. A.M. Musschoot. Het zijn stuk voor stuk ‘onthullende’ ervaringen. Wie in het tolerante Nederland van de 17de en 18de eeuw over Spinoza en zijn werk wilde schrijven, moest onderduiken in anonimiteit en vermomming. G. Maréchal haalt een tweetal romans van de Spinoza-fan Johannes Duijkerius uit de vergetelheid. R. van Steenhardt Carré schrijft over de ontwikkelingen rond het tijdschrift Groot Nederland, nadat Forum in 1935 was opgeheven. Onder leiding van Frans Coenen wou het tijdschrift toen in de richting van Forum varen. Literatuurnieuws met van Vlaamse zijde o.a. aandacht voor het Plantijnjaar 1989, Manteau vijftig jaar en de Louis Paul Boon-herdenking tien jaar na zijn dood. Van nu af aan is er ook een ‘literaire agenda’ waarin letterkundige gebeurtenissen, jubilea, programma's, bijeenkomsten, manifestaties e.d. voor de komende twee maanden worden aangekondigd. In de recensies gaat er o.a. aandacht naar ‘Miscellanea Neerlandica’, n.a.v. de 70ste verjaardag van Dr. Jan Deschamps en in Signalement naar het ‘Huldealbum Ada Deprez’, n.a.v. haar 60ste verjaardag. rvdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamse discotheek• Het hoofd werd op tafel gezetLP uitgegeven door de Stichting Constanter, p.a. Jan Uyttendaele, Ringstraat 26, 9150 Dendermonde, referentienummer CS 1 (Antwerps Liedboek en Gruuthuse-Manuscript), 450 fr., rekeningnr. 061-5010060-87 van Constanter. - Als we in de klas poëzie uit de middeleeuwen lezen, zijn we er ons gewoonlijk onvoldoende van bewust dat het hier meestal om echte liederen gaat, teksten die in de allereerste plaats bestemd waren om gezongen te worden. De middelnederlandse poëzie, hetzij lyrisch of epischlyrisch, geestelijk of wereldlijk, was vooral een liedkunst. Precies daarom konden die teksten zo gemakkelijk mondeling doorgegeven worden, vooral de volksliederen, die voortdurend, lichtjes gewijzigd, aangevuld of aangepast, opnieuw opdoken. Men denke bijvoorbeeld aan het lied van Heer Halewijn met zijn varianten en zijn nu eens twee-, dan weer drieregelige strofen. Minder opvallend misschien is de liedvorm bij de zogenaamde kunstlyriek: teksten afkomstig van wellicht één enkel welbekend dichter. Het mooiste voorbeeld hiervan is het Egidiuslied waarvan de rondeelvorm (mét refrein) duidelijk wijst op de muzikale oorsprong. Maar wie kent die melodieën, en welke leraar kan het zich veroorloven deze liedvormen in de klas ten gehore te brengen? Een grammofoonplaat met een getrouwe gezongen opname van deze teksten, daar hebben we al lang naar uitgekeken! En eindelijk is er nu zo'n plaatopname die perfect in onze behoeften voorziet: een LP met ‘Liedjes uit het Antwerps Liedboek en het Gruuthuse Manuscript gezongen en gespeeld door Studio Laren onder leiding van Marijke Ferguson’. Om te beginnen zijn we zeer tevreden met de tekstkeuze van deze plaat. De twee hoofdgenres (volkslied en kunstlied) zijn beide op gelijke wijze vertegenwoordigd. Het Gruuthuse-Manuscript is een verzamelhandschrift met in hoofdzaak kunstliederen uit de veertiende eeuw, voornamelijk van de hand van de Brugse dichter-componist Jan Moritoen. Hieruit worden acht liedjes gebracht, waaronder de meest bekende: Egidius, Aloeette en Wi willen van den kerels zingen (Kerelslied). Het Antwerps Liedboek daarentegen is een gedrukte verzameling van hoofdzakelijk volksliederen uit 1544, waarvan het ontstaan meestal veel vroeger gedateerd mag worden. Daaruit horen we vijf teksten, onder meer In oostlant wil ic varen, Het daghet inden oosten en Het viel eens hemels douwe. Ook de uitvoering van deze liederen kan ons niet anders dan enthousiast maken. Gelukkig heeft de verstaanbaarheid van de tekst kennelijk de voorrang gekregen. (De teksten zijn overigens ook bij de plaat ingesloten.) Maar bovenal bevalt ons de frisse muzikale en tekstuele interpretatie dank zij het gebruik van authentieke renaissance-instrumenten, de rechttoerechtane zangstemmen (vooral Do- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nald de Marcas zingt recht voor z'n raap!) en de levendige afwisseling van stoere ritmen en zachte melodieën. Kortom, men raakt er niet op uitgeluisterd! De stichting heeft ook een LP met literatuur en muziek uit de Gouden Eeuw uitgebracht, met werk van Hooft, Bredero, Vondel, Huygens, Starter en Valerius (o.m. Op de dood van Sterre, Ogen vol majesteit, Klare, wat heeft er uw hartje verlept? en de melodie van het Wilhelmus). Het referentienummer van deze laatste plaat luidt CS 2 (Bredero, Hooft, Vondel, Huygens...) en ze kost eveneens 450 fr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw werk: Proza/poezie• Paul Veyne e.a.Geschiedenis van het persoonlijk leven. - Van het Romeinse Rijk tot het jaar duizend, uitg. Agon BV, Amsterdam, in België verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 1987, oorspronkelijke titel ‘Histoire de la vie privée, Tome 1, De l'Empire romain à l'an mil’, vertaling van Anette Bakker, Wietse de Boer en Carla Toussaint, geïll. met zw.-w. foto's, kaarten en grafieken, 180 × 250 mm, 526 blz., gebonden met stofwikkel 1.455 fr. - Geschiedenis is niet langer meer een kwestie van jaartallen en veldslagen, dat is onderhand voldoende bekend. De laatste tijd heeft een grote hoeveelheid titels het licht gezien die het ‘dagelijks leven’ en de geestelijke wereld van onze voorouders beschrijven. Deze boeken beperken zich echter zonder uitzondering tot deelgebieden, specifieke tijdvakken en beperkte regio's. Enkele jaren geleden begonnen een aantal vooraanstaande Franse historici, allen nauw verwant met de beroemde Annalesschool, aan een systematisch onderzoek van het ‘persoonlijk’ leven: het onaantastbaar gebied waar de mens zich terugtrekt en het pantser van uiterlijk vertoon, dat hij nodig heeft wanneer hij zich in het openbaar leven begeeft, aflegt. ‘In de privésfeer is het kostbaarste opgeborgen wat we bezitten, wat alleen ons toebehoort, waarmee de ander niets te maken heeft, wat niet openbaar gemaakt en getoond mag worden, omdat het te veel verschilt van de schijn die wij in het openbaar moeten ophouden’ schrijft de mediaevist Georges Duby (bekend van onder meer De Kathedralenbouwers en De drie orden), die samen met zijn collega Philippe Ariès (Het uur van onze dood) de stimulerende kracht achter het ambitieuze project was. Centraal in het onderzoek, dat Duby typeert als ‘een vrijwel onontgonnen gebied’, staat de vraag welke veranderingen zich in de afgelopen twee millennia in de persoonlijke levenssfeer van de Westeuropese mensen hebben voorgedaan. Welke veranderingen vonden er onder invloed van de zich wijzigende maatschappelijke omstandigheden plaats in hun gedachtenwereld, normen en waarden, sexualiteit, gedrag, lichaamsbeleving en lichaamstaal, religieuze opvattingen, enzovoorts? De activiteiten van Duby, Ariès en hun plejade van jonge, veelbelovende historici, vonden hun neerslag in een werkelijk unieke, vijfdelige serie Geschiedenis van het persoonlijk leven, waarvan onderhavig boek het eerste deel is. Dit deel staat onder de redactie van Paul Veyne, hoogleraar aan het Collège de France in Parijs. Het boek, dat met meer dan vierhonderd afbeeldingen zeer rijk is geïllustreerd, behandelt de uitgestrekte periode van de bloeitijd van het Romeinse Rijk tot de vroege middeleeuwen, wanneer bijna heel Europa door de Karolingers wordt bestuurd en in Constantinopel de troon wordt bezet door de dynastie van de Macedoniërs. Het is de periode waarin de Romein, de trotse burger van het Eeuwige Rome, in het Westen plaats moet maken voor de christen, het lid van ‘de ene ware Kerk van Jezus Christus’, terwijl in het Oosten een nieuw wereldrijk tot bloei komt: het Byzantijnse Rijk. De geschiedenis van het persoonlijke leven is een vorm van mentaliteitsgeschiedenis volgens de beste tradities van de ‘nouvelle histoire’: onconventioneel, baanbrekend en met aandacht voor de literaire presentatie. De vier volgende delen zijn: deel 2: Van het feodale Europa tot de renaissance, deel 3: Van de renaissance tot de Verlichting, deel 4: Van de Franse revolutie tot de Eerste Wereldoorlog en deel 5: Van de Eerste Wereldoorlog tot onze tijd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Hugo ClausGilles, Nioba Uitgevers, Antwerpen, 1988, 125 × 200 mm, 88 blz., genaaid. - De monoloog ‘Gilles!’ van Hugo Claus werd op het toneel gebracht door Jan Decleir, aan wie deze uitgave trouwens werd opgedragen. Het gegeven kent u. Gilles de Rais, maarschalk van Frankrijk, wordt in 1440 voor het gerecht gedaagd wegens het aanranden en vermoorden van honderden kinderen. Van dit proces bestaat een authentiek verslag dat mede aan de basis ligt van Hugo Claus' toneeltekst. Gilles de Rais was een eigenaardige, enigmatische figuur, alchimist en verdwaald... mysticus. De brandstapel lonkt naar hem. Dit stuk behandelt een gruwelijk thema en is niet gespeend van zware termen. Hoewel een monoloog, is het geheel dramatisch, actievol. Bij de lectuur ervaart men ‘de bestendige aanwezigheid’ van de getalenteerde, polyvalente auteur Hugo Claus. De tekst werd geschreven naar de mond van Jan Decleir. ‘Alleen Decleir kan dat,’ zegt Hugo Claus. R.G. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Pjeroo RoobjeeHet offer is te kort, Nioba Uitgevers, Antwerpen, 1988, 220 × 120 mm, 62 blz. - Pjeroo Roobjee (1945), in het verleden o.m. bekroond met de Leo J. Krijnprijs en bedrijvig als schilder-tekenaar-graficus-letterkundige, is vooral bekend van zijn toneelwerk. Uitgeverij Nioba, een van de jonge telgen in het Vlaamse literaire wereldje, is naast Daedalus zowat de enige uitgeverij die zich de moeite getroost om toneel in boekvorm uit te geven (zie ‘Gilles’ van Hugo Claus) en komt bijna vanzelfsprekend bij Pjeroo Roobjee terecht. Met ‘Het offer is te kort’, een parabel over de dood die wel op het lijf van Jan Decleir geschreven lijkt, wordt een bruisende ode aan het leven gebracht, vaak macaber en soms humoristisch. Wie de voorstelling gezien heeft denkt onmiddellijk aan het spel en de mimiek van Jan Decleir, maar ook de anderen kunnen deze tekst best smaken. Soms is de taal een beetje ruw en breed uitgesmeerd, maar dat zijn we van Pjeroo Roobjee onderhand wel gewend. Bij dezelfde uitgever verscheen ook ‘Wolfsklem’ van dezelfde schrijver, zowat een van de meest succesrijke theaterprodukties van de laatste jaren. S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Luc BoudensVrijdag Visdag, Nioba Uitgevers, Antwerpen, 1988, 220 × 120 mm, 106 blz. - Met dit boek maakte Luc Boudens definitief zijn debuut in de Vlaamse literatuur en lijkt daar meteen niet meer uit weg te slaan. Ondertussen heeft de schrijver reeds een rubriek in ‘Diogenes’ (Boudweg), zodat het niet ondenkbeeldig is dat deze Niobabeschermeling zijn stempel op Vlaanderens toekomst zal drukken. ‘Vrijdag Visdag’ is een bundel van tien gelijkaardige, Westvlaamse tableaus waarin de hoofdpersonen stuk voor stuk op drift zijn en zelf niet goed weten waar ze terecht gaan komen. In ‘Wij zijn aan het bouwen’ bv. verliest een man zijn vrouw en pas geboren kind, maar wordt geconfronteerd met een leverancier van een postorderbedrijf, die het bestelde babybestek komt afleveren. Op die manier worden grote en kleine drama's uit de Westhoek uitgeschreven, en in de beperking van de arena schuilt terzelfdertijd de kracht én zwakte van deze debuutbundel. Na enkele verhalen is er immers een déjà-lu effect, zodat het nodig is deze bundel in gepaste dosissen te nuttigen. Bepaald sterk zijn de verhalen ‘De verloofden’ en ‘Vrijdag Visdag’, pistaches van verknoeide levens die met interesse naar nieuw werk doen uitkijken. Andermaal een pluim op de hoed voor Nioba, de uitgeverij die kinderziektes als teveel spellingsfouten en blanco pagina's definitief ontgroeid lijkt. S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Roel Richelieu Van LonderseleInvoelen, Uitgeverij Poëziecentrum, Hoornstraat 11, Gent, 39 blz., 350 fr. - Bij de officiële voorstelling van de bundel ‘Invoelen’ van Roel Richelieu Van Londersele nam voordrachtkunstenaar Frank Degruyter een deel van de presentatie op zich, meteen het bewijs dat dit dichtwerk vlot in de mond ligt. Van Londersele, in het verleden onderscheiden met de Prijs van de Vlaamse Poëziedagen (1978), de Prijs van de Vlaamse Club Brussel (1979) en de Premie Provinciale Prijs van Oost-Vlaanderen (1981) gaat in deze bundel op exploratie naar zichzelf en de toekomst, vertrekkend van een odyssee door het verleden. Verrassend zijn de associaties met de zee, die als metafoor voor de ondefinieerbare angst binnenin dient. Het is een angst die rijpt en ondergaat in loutering: ‘mijn schepen aanvaarden de gebreken van de zee/want zolang mijn dromen varen kunnen/kan ik de bodem van mijn angsten dragen’ (p. 19). De hoofdfiguur in ‘invoelen’ is innerlijk bekrast, maar verzet zich tegen de leegte en leeft de verinnerlijkte vrees voor het bestaan tenvolle uit. Hij praat met ‘alleen wat woorden van een beschadigd mens’ (p. 23), zonder daarom ten onder te gaan, al is er steeds de twijfel. S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Joris DenooBinnenscheepvaart, uitg. Poëziecentrum, Gent, 1988, 49 blz., 350 fr. - Deze nieuwe bundel van Joris Denoo bestaat uit elf zogenaamde prétextes en begint met een citaat uit ‘Scheepsjournaal’ van Kapitein J. Sluyertuin (1886, dat meteen de toon van de bundel zet, namelijk die van een avonturenverhaal). In ‘Binnenscheepvaart’ is het vruchteloos zoeken naar een leitmotiv, en gaandeweg wordt de taal stroever. In het titelgedicht roept Denoo het beeld op van een vrijbuitende kapitein, gevangene van zijn zeedrift; de man is een ‘kaper op zijn eigen kust’, ‘een vluchteling met eigen boot’ (p. 19), maar het is een tocht die nergens heen leidt. Denoo grijpt hoog, getuige daarvan citaten van Rilke, Huchel, Pritchett. Té hoog wellicht, want als lezer blijf je achter met een gevoel van vertwijfeling. Gelukkig zijn er verzen als ‘Eén die het meent te horen/tussen het gespits van oren./Eén die die uren en de muren/met een oog wil doorboren.’ (p. 22). Slotsom: een schot voor de boeg waarbij de schrijver zichzelf vergalopeert. Wat natuurlijk niets van zijn talent afdoet. S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Willem PersoonArcheologie. Gedichten 1982-1987, uitg. i.s.m. het Poëziecentrum, Gent, 1988, 170 × 240 mm, 72 blz., | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen. 300 fr. - Willem Persoon (1944), journalist en auteur van een aantal monografieën, is met Archeologie aan zijn vijfde dichtbundel toe. Zoekend naar ‘wat rest van ver vergeten’ (7) stoot de dichter op ervaringen van eenzaamheid en vervreemding. ‘Alleen de stilte schreeuwt zijn taal’ (31) maar hij blijft die beluisteren ‘tot iemand door de cirkel breekt’ (36). De zoektocht naar het verleden wordt in de mooie openingscyclus haast ‘elementair’ vertaald: aarde, water, lucht en vuur roepen het begin van alle dingen op. Symbolen als moeder aarde, klei of het scheppend omgaan van de pottenbakker met de materie, geven de verzen iets universeels. Even komt diezelfde symbolentaal nog terug in ‘Bron’, een cyclus vol weemoed. Tussenin en ter afsluiting lezen we het individuele verhaal van de dichter, de reiziger. Maar ‘we reizen samen/zonder van elkaar te weten/welke thuis wij zullen vinden’ (17). Er is alleen de herinnering o.m. aan de verloren vaderfiguur of aan reizen die een aantal indrukken hebben nagelaten. De (te) lange cyclus ‘Impressies’ mist evenwel de kracht die even voelbaar was in de beginverzen. Allicht ontbreekt het deze bundel aan dat tikkeltje herkenbaarheid dat van poëzie een echte leeservaring maakt. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Freddi Smekens(entropie), uitg. Poëziecentrum, Gent, 1988, 52 blz., gen. 350 fr. - Over Freddi Smekens, die bij het Poëziecentrum zijn tweede dichtbundel (entropie) heeft uitgegeven, heeft Jotie T'Hooft ooit gezegd: ‘Zijn naam wordt in duistere kroegen met afschuw en bewondering over de tafels gefluisterd.’ Misschien frekwenteer ik de verkeerde gelegenheden, maar ik kan (entropie) alleen fris, klaterend,... (vul zelf in) vinden, en de enige afschuw die omtrent deze bundel in mij zou kunnen opkomen is het mogelijk negeren ervan. In (entropie) wordt de taal als een soepel werkinstrument gebruikt, waarbij de ziener Smekens alles in iedereen relativeert, ook zichzelf. Er wordt van de lezer enig doorzettingsvermogen gevraagd om tot de poëzie van Smekens door te dringen, maar wie zich die moeite getroost zal prachtige verzen ontdekken. Zoals bv.: ‘Twee ganzen slijpen hun bek/aan het stille geweld van de winter./In grote letters schrijven bomen/hun verdriet in de kartonnen lucht’ (p. 12). Of: ‘De blinde bloem onder glas/van hoe zij ontluikt met een gil/en verdroogt als een vrucht/met de schreeuw zonder toekomst’ (p. 35). Freddi Smekens is met (entropie) aan zijn tweede bundel toe, na het onopgemerkt voorbijgegane debuut Merkwaardig verdriet (1977). Hopelijk wacht hem dit keer een beter lot. S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Lut De BlockLandziek, uitg. Poëziecentrum, Gent, 1988, 43 blz., gen. 350 fr. - Lut De Block, geboren in 1952, werpt zich de laatste jaren steeds meer op als een van onze prominentste vrouwelijke dichters. Deze faam vestigde ze met de twee bundels Vader (1984) en haar nieuwste werk Landziek (1988), beide gelauwerd met o.m. de Yang-poëzieprijs, de nationale poëzieprijs van de stad Poperinge en de prijs van de Europese Poëziedagen van de stad Leuven. De waarde van literaire prijzen is een discussie die we liever op een andere plaats zouden voeren; feit is dat ‘Landziek’ een pareltje is, een bundel om bij tijd en wijlen een vers uit te lezen en de woorden op je tong te proeven. In Landziek beleven mensen hun alledaags bestaan, afgewisseld met de diepste emoties, en de bundel bevat verwijzingen naar de diepzinnige mystiek van Ierse graven. Een citaat: ‘Aarde, goed dat je bij me ligt./Soms hou ik hout vast, dan weer steen/waarin een hart klopt. De dood is een reëel gemis./Veel liever lag ik in een tombe uitgestrekt/om uit het zonlicht van de kortste winterdag/de kracht te puren mijn heelal te bouwen./Cirkels en vrouwen hebben dit gemeen./Eén middelpunt en geen begin of einde.’ (p. 18). Ander onderwerp is de oorlog; deze beelden roepen een sfeer van betwijfeling en berusting op, nauw vergroeid met de natuurelementen. Het leven in Landziek is vallen en opstaan, bedrogen worden in je dromen en verwachtingen, maar niet buigen. De littekens van een oorlog zullen nooit verdwijnen, maar helen wel. Zo brengt het proces van volwassen worden inzicht met zich mee. En forceren is daarbij nutteloos: ‘Don't push the river, it flows/by itself. Waarom zou ik nog dammen werpen/bruggen bouwen (...)’ (p. 38). S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jean-Marie De SmetDe mooie leegte, uitg. Poëziecentrum, Gent, 1988, 57 blz., 350 fr. - In zijn nieuwste bundel De mooie leegte (de vierde in de rij na Vluchtig als de jaren, Visconti en Herfsttijloos) is gekenmerkt door een sober maar efficiënt taalgebruik. Het ingetogen vakmanschap van De Smet stelt hem in staat om met een uitgebalanceerde klankenkracht een rijk dichtwerk te onderstutten, en vooral de poëzie uit het eindkatern beklijft. Toch houdt dit een gevaar in: één stapje te ver en je duikt als dichter in vrije val naar beneden, kundig verder balanceren en het wordt adembenemend. In het tweede katern, ‘Monsters van het groot verdriet’, verkiest De Smet een onstuimige, uitgesmeerde stijl te gebruiken. Voor mijn part even de bocht uit, maar het anti-slipsysteem van De Smet werkt prima. In de volgende gedichten krijgt hij weer vaste grond onder de voeten en refereert naar het centrale thema van de bundel: eenzaamheid hoeft niet tot kniezen te leiden, als je maar weet hoe het aan te pakken. De katern ‘De mooie leegte’ begint met een historische evocatie van Jan van Ruusbroec, waarna een aantal figuren worden opgeroepen die elk op hun manier de leegte tot een wapen hebben omgevormd. Dankzij soepel woordgebruik is De mooie leegte een vlot lezende dichtbundel, zonder dat de schrijver in de clichés van het genre vervalt. S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edith OeyenEen huis met duizend ramen. Gedichten, uitg. Tongerse schrijverskring, 1988, 150 × 210 mm, 52 blz., geplakt. - De Limburgse dichteres Edith Oeyen koos de titel voor haar bundel uit een Chinees vers ‘Sinds de dag dat jij vertrokken bent naar het huis met duizend ramen en één deur voel ik pijn... Het wordt ook verwerkt tot het afscheidsgedicht aan haar vader. Hierop volgen andere gedichten van eenzaamheid. Zelfs haar liefdesgedichten getuigen van deze droefheid. ‘Haar goed verzorgd uiterlijk/camoufleerde het harteleed dat zij droeg’, ‘Enkel dromen blijven wondermooi’. Naarmate de bundel vordert doet de lente haar intrede en ontmantelt ze haar eigen ik. Uiteindelijk is het mei en begeeft ze zich in de romantiek, omdat doornvogels niet altijd pech hebben. Edith Oeyen vertolkt haar melodie met de woorden van elke dag, terwijl haar lichaam een tempel van verlangen blijft. rmdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Ignaas VeysNota's voor Eleonora. Poëtisch Dagboek, bibliofiele SAMIZDAT uitgave, 1988, 230 × 160 mm, geplakt. - Sinds Ignaas Veys in 1967 debuteerde met zijn dichtbundel Tussen zon en schaduw publiceerde deze Dilbeekse dichter, die steeds trouw aan het literaire tijdschrift 't Kofschip verbonden bleef, met een tweejaarlijks ritme een bundel poëzie. Hij verhuist wel van de ene straat naar de andere maar blijft in Dilbeek gelogeerd. Sinds zijn Weekend te Dilbeek (1984) was het erg stil rondom hem geworden. Er wordt bitter weinig poëzie gepubliceerd in Vlaanderen en in Nederland zonder dat de auteur moet bijdragen in de kosten. Een bedenkelijke toestand, wat noch door de overheid noch door de letterkundige verenigingen wordt verholpen. Met welk recht zetten we een berooide dichter op zwijgen? In deze gerijpte verzen laat Ignaas Veys zich door zijn nieuwe Eleonora vertroetelen en gevangen zetten. ‘Waar zijn de nachten/dat wij tegen bloemen spraken/als zonderlingen?’. De natuur is diep verbonden met zijn dichterlijke beelden ‘het najaar hangt gespannen tussen waakzaamheid en mondvoorraad’. Tussen onwerkelijkheid en heilig zijn onderneemt hij zijn pelgrimstocht naar haar, zijn geliefde, telkens weer tot hij ten afscheid de kist zal kussen. Een dichter van het formaat van Ignaas Veys sterft niet voor hij een laatste glas champagne dronk. Wij drinken alvast met hem mee. rmdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Dirk RommensDe morgen van het wit verdriet, uitg. Yang, 1988, 115 × 200 mm, 56 blz., genaaid. - De bundel opent met de cyclus ‘de vrouw’. Acht gedichten van krakende woorden en lichamelijke verstrengeling. De dichter aait het vrouwelijk lichaam met ingetogenheid (p. 11). Als hij zijn vuist balt tintelt het vlees van angst (p. 14). Met de tweede cyclus ‘de dag gaat ons voorbij’ neemt Dirk Rommens afscheid van het kleine meisje Andra, die met de fiets verongelukte, van de bootvluchtelingen, van een geliefde en van de stokerijmolen. Het afscheid van vader heeft hij gespreid over tweemaal zeven gedichten. In de vrieslucht zag de dichter zijn vader krimpen, terwijl zijn wereld onderloopt tot de verzoening komt met het zoenoffer van de dood. Hij verheugt zich ‘zoon’ te zijn in de morgen van het wit verdriet. Sommige verzen klinken als een testament dat de dichter neerpent, terwijl vaders longen kraken en hij de hele wereld van uitgehongerden en zelfmoorden aan zich ziet voorbijtrekken. De afgekraakte verzen van de eerste cyclus worden hier meedrijvende ogenblikken van bezinning ‘hij is de roekeloze acrobaat op de lijn van de stilte’ (p. 36). Tot slot zestien gedichten in de cyclus ‘de nachten’, waar de dichter het gebeuren van leven en dood overschouwt en stelt ‘ik wil alleen onvoorwaardelijk mezelf zijn,/in niemands spoor, want doden komen me nooit halen,/ik ga vanzelf, pas losgeweekt’, pendelend tussen wonde en verdriet (p. 42), touwspringend over liefde en dood (p. 52). Dit verdriet blijft ook zijn eindpunt ‘ik wil in de vorst in ademnood sterven,/met nachtelijke stemmen mezelf tot vriend maken,/weten dat nergens een gelijke huilt om mij.’ (p. 52). Elke indruk wordt bij Dirk Rommens een genadeloze beschouwing van de realiteit van het eigen-ik. rmdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Hubert van HerreweghenKort dag. Gedichten VII, uitg. Lannoo, Tielt, reeks ‘De Golfbreker’, 1988, 140 × 200 mm, 44 blz., gen. 480 fr. - Bij het lezen van het eerste gedicht van de bundel voelt men door symboliek en woordkeuze dat een groot dichter aan het woord is. Elk gegeven van de wereld rondom hem, een hoevepoort of een maretak, wordt verheven tot een relikwie. De amper 24 gedichten van de bundel zijn een verademing van het woord. De dichter in een grootse stijl sublimeert elk natuurgebeuren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘'t Waait al dooreen vandaag, de zoete walm/van geiteblad toen ik naar 't bos toeging,/een wolk spirea voor een wand van breem,/gistende flox, reeuwgeur van herfstsering,/van lorken terpentijn, mest aan 't alaam/en, waar ik met het bijltje mutsaard schalm,/duivelsroe rottend in een heksenring.’ (p. 38) rmdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Maria VlamijnckVanitassymbolen. Gedichten, uitg. Dilbeekse Cahiers, p/a W. De Boeck, Spanjebergstraat 9, 1710 Dilbeek, 1988, 36 blz., 250 fr. - Na haar 9 romans en 1 historische monografie is Maria Vlamijnck aan haar 2de poëziebundel toe. Een niet alledaagse uitgave. Poëzie zonder bloemen, vlinders of tierlantijnen. Rauwe, naakte werkelijkheid. De soms rake beelden zijn navenant. Zij schrijft over de droom ‘pas geboren is reeds aan sterven toe’. Bitter is de ontmoeting met de liefde: ‘ik doop mijn veder in de liefde en schrijf woorden van verdriet’. Zij schetst haar eigen beeld als de lastvrouw die de schuit trekt tot aan de dood. Bijna defaitistisch klinkt dit vers: ‘Over het jaagpad/van het leven/trek ik mijn schuit./Ik ben de lastvrouw/in het touw./Leven is een straf/geboren zijn/een zonde/ongeneeslijke wonde/die enkel heelt/in 't graf’. In ‘Mystiek’ betreedt zij de weg van loutering, de ontbonden aardse liefde is voor haar ‘Gods genade’. Zij brengt een hulde aan Macuilxochitzin, een Azteekse letterkundige die een bemiddelende rol speelde in de strijd van de Azteken tegen de Otomi (1476) - emancipatie van de vrouw avant la lettre. Zij is niet bang voor de dood, integendeel: ‘Wanneer de Dood mij halen komt/naar wie ik heel mijn leven/verlangend heb uitgekeken/wees niet bedroefd/de dag komt gelegen’. En verder: ‘In mijn mooiste plunje/zal ik blij vergezellen de Dood’. Maria Vlamijnck mediteert over al wat voorbij is, zonder spijt, zonder rancune en zonder een depressieve toon aan te slaan. Haar poëzie vertolkt het stadium van het gerijpte leven. Vanitassymbolen is een merkwaardige bundel schijnbaar eenvoudige poëzie waarin zij verdriet en pijn, teder geheim van onvoltooide liefde en de wereldkaart van haar bestaan bergt. Met deze bundel, als het ware haar ‘ermita’, heeft de dichteres zich bevrijdend uitgeschreven. Haar ‘ermita’ is haar loutering en... wijn. In Vanitassymbolen komen ook enkele gedichten in het Frans voor. Zeer geslaagd zijn ‘La feuille morte’ en ‘L'heure exquise’. F.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Marc Van HalsendaeleHet laatste seizoen. Gedichten, uitg. Dilbeekse Cahiers, Spanjebergstraat 9, 1710 Dilbeek, 1989, 140 × 220 mm, 34 blz., genaaid. - Marc Van Halsendaele, pseudoniem van Fernand Marécaux, werd geboren te Sint-Joost-ten-Node in 1921. Oorspronkelijk schreef hij in het Frans, o.a. in het tijdschrift ‘Le Thyrse’, en dat is in sommige gedichten ook te merken. Zijn bibliografie vermeldt hoorspelen voor BRT 2, aforismen, korte verhalen en poëzie in o.m. Nieuwe Stemmen, Dietsche Warande en Belfort, Vlaanderen en Vuursteen. Hij gaf reeds een tiental bundels uit met aforistische verzen, lyrische poëzie, haikoes en tanka's. Onderhavige bundel past perfect in dit rijtje. Reeds van bij de eerste verzen (‘de vogels slepen langs de horizon,/er spat wat heimwee over het land’) wordt de toon gezet van wat uiteindelijk een terugblik op een vervlogen leven in een verloren landschap blijkt te zijn. Van Halsendale weet bij wijlen te ontroeren met weemoedige beelden, zo bv.: ‘de bomen glijden naar onbenoemde verten/alleen de kinderen blijven staan’ (p. 24), of ‘zijn er nog vogels na de dood?/is er verwondering om de ademloosheid?’ (p. 27). Het laatste seizoen biedt een overzicht van een leven in al zijn facetten. Er is liefde en tederheid, van een zodanige kwetsbaarheid dat de lezer soms geneigd is te zeggen: dit is té. Meermaals typeert Van Halsendale zich als een religieuze dichter die met een rijkelijk lyrische taal zijn godsdienstig gevoel belijdt. Wat meteen een zekere beperking inhoudt, maar het is Van Halsendale natuurlijk niet om grote bekendheid te doen. Deze bundel is de franjeloze getuigenis van een oprecht dichter met een eigen geluid die schrijft over kleine, maar diepmenselijke gevoelens. Volgend gedicht wilde ik u niet onthouden: ‘het bed ligt vol angst en leugen,/vol ongenoegen, vol onbenoemde pijnen,/ogen kruipen naar het eerste licht/dat schaamteloos in de kamer dringt//het bed is laag en lui,/het heeft geen naam, geen glans,/geen strelend dons, geen warme dieren,/het ruikt naar dorre vruchten//het draagt het onheil in zweet en dam,/het zakt in vlokken doodsgedachten/en wacht in diepe onverschilligheid/op de vloek der aloude profeten.’ (p. 15) S.V.L. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jan PerquyEen aquarium vol vogels. Gedichten, uitg. Dilbeekse Cahiers, Spanjebergstraat 9, 1710 Dilbeek, 1989, zw.-w. illustraties, 140 × 220 mm, 46 blz., gen. 300 fr. - Het woord is een therapie. Nog maar pas heb ik de inleiding van de nieuwe dichtbundel van Luc Suys ‘Omdat het mij ontgaat/Een nieuwe mens’ achter de rug of ik word geconfronteerd met deze bundel van Jan Perquy. Twee jonge dichters die doorheen het woord hun therapie voltrekken. Voor een cultuurmens is een psychiatrische instelling een kooi. ‘Mens en dier/ruiken de mest van het verleden/als opgesloten wezen’ (p. 12), ‘Ik kan geen nesten leggen/in de bomen van de dood’ (p. 16) of ‘In het woud van mijn geweten/knagen vreemde gieren/aan de wortels van mijn ziel’ (p. 20) schreeuwt de dichter zwaarmoedig uit. Hij zegt niet in de hemel te komen omdat God de ogen dicht houdt, maar gelooft in de eeuwige kracht van de wateren die in zijn golvende stroom het zwijgen doorbreken en het liefdeslied laten weerklinken: ‘Mensen, draag een krans van bloemen/naar de zee/zodat de doden in hun kist van water/kunnen spreken’ (p. 35). Het woord is een therapie voor zieken en voor hen die zich gezond achten op de aarde of in het water. rmdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Kritisch Lexicon van de Nederlandse Literatuur na 1945Uitg. Samson, Alphen a/d Rijn/Brussel, Wolters Noordhoff/Groningen, losbladig, aanvullingen 31 en 32. - Alhoewel onbetwistbaar vaststaat dat deze uitgave de meest volledige en geactualiseerde documentatie blijft brengen in verband met de besproken auteurs en aldus de beste consultatiebron uitmaakt, blijft ze ook gevaarlijk, omwille van het feit dat men zou gaan denken dat dit nu het volledig beeld geeft van onze hedendaagse literatuur. Niets blijft minder waar... Eindelijk bevat de 31ste aanvulling ook de bio- en bibliografie van Hubert van Herreweghen. Desondanks geraken de Vlaamse auteurs nog meer in de verdrukking. Zij maken amper één vierde uit van het aantal besproken auteurs. De voorgestelde Hollanders overtuigen geenszins. Het is niet mijn bedoeling hun namen op te sommen, want iedereen heeft recht om er in te komen. Maar van waar haalt de redactie het recht om Vlaamse auteurs als Fernand Bonneure, Marc Braet, Paul Brondeel, Hervé J. Casier, Steven Debroey, Gabrielle Demets, Andries Dhoeve, Fernand en Gery Florizoone, Fred Germonprez, John Gheeraert, Irina van Goeree, Christina Guirlande, Daan Inghelram, Mark Meekers, Bert Peleman, Rudolf vander Perre, Julien van Remoortere, Maria Sesselle, Helena de Vetter, Ignaas Veys of C.A. Wauters over te slaan? Of houdt de redactie er een indexlijst op na? rmdp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jean-Pierre RoosenDichter dichten, uitg. Kofschip Kring vzw, p/a Mevr. E. Oeyen, Hanebergstraat 75, 3960 Beringen-Beverlo, 1988, 135 × 210 mm, gen. 250 fr. - Jean-Pierre Roosen interpreteert zichzelf. Dichten is voor hem bijna vertellen, een fait divers of zich nonchalant uitpraten. Maar wie aandachtig leest ervaart plots de vonk die in poëzie overslaat. Hij getuigt van zichzelf: ‘...fietsend naar huis hou ik een tocht naar mezelf’ of ‘die akelige achtervolger/los gooien gaat niet’. Hij wil uit liefde geluk ontginnen, want jacht op geld brengt ongeluk. Een strengere selectie zou de bundel goed gedaan hebben. Soms gebruikt J.-P. Roosen wat te vergezochte uitdrukkingen bv. ‘dan pinguineer ik ritselend langs pelgrimerende Sint-Jakobschelpen’, ‘engelevleugeloogjes’. Vaak duikt een versleten zegswijze op: ‘want liefde overstijgt nu eenmaal alles...’ of ‘Maar dan ben jij het ene oog/en ik het ander, schatje!’. In ‘Dichter dichten’ heeft J.-P. Roosen willen getuigen van zijn warmte, zijn liefde en zijn geluk. Zijn laatste voetnoot luidt: ‘Ik ben gelukkig dank zij jou!’. F.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Jean-Pierre RycxBuitengaats, uitg. Kofschip Kring vzw, p/a Mevr. E. Oeyen, Hanebergstraat 75, 3960 Beringen-Beverlo, 1988, 150 × 230 mm, 64 blz., gen. 350 fr. - Op de achterflap lezen we ‘De bundel verwoordt, uiterst gebald, beeldrijk en ritmisch de boeiende levensodyssee van de dichter, ergens onderweg in tijd en ruimte’. Een bundel die ons noopt gedicht na gedicht door te nemen. Jean-Pierre Rycx bouwt een woonplaats met de taal: ‘In dit huis wil ik wonen/levend in de taal’. Hij spreekt over ‘taalwoning’, ‘taalschotten’. Hij neemt het woord au sérieux en wil als het ware in het reine komen met het woord. Hij heeft het over ‘woorden van opstand’, ‘verstomd zoekt hij woorden’, ‘de gesluierde mond bezweert het land’. Vanaf de geboorte is het leven ‘een zoektocht naar woorden’. ‘Achter de zandbakken gaan mijn woorden schuil’ enz... In de cyclus ‘Als mens en dier’ meet de dichter de tijd aan bv. de gedragingen van dieren: ‘een schildpad telt de eeuwen af’ en als de nachtegaal zingt... ‘in de verte baart de dag’. In de cyclus ‘Eindeloos’ evalueert hij verder de tijd. De dichter kijkt naar de dood in de gesloten ogen van zijn grootvader als ‘afspraak voor veel later’. Hij berust bij het afscheid, maar toch schrijft hij elegisch zijn laatste gedicht. Nu zand tussen de vingers vloeit/als waardeloos goud/en de stem van de wind/tussen de lippen finales fluistert/wil ik nog eens mijn tent opslaan/tussen heuvels en distels./Dan mag de tijd verstenen/nooit meer namen dragen. In ‘Buitengaats’ trekt de dichter via de bezige dagen het spoor van zijn levensodyssee. J.-P. Rycx, een authentiek dichter die in sobere bewoording boeit en schoonheid weet op te wekken. F.F. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Peter BurkeDe Italiaanse Renaissance, uitg. Agon BV/Amsterdam, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147A, 2018 Antwerpen, 1988, vertaald uit het Engels door J. Engelsman, geïll. met zw.-w. foto's, 150 × 220 mm, 283 blz., gen. 775 fr. - Onze denkbeelden omtrent de gro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te culturele vernieuwing in de Italiaanse steden tussen 1400 en 1600 worden nog steeds sterk bepaald door de benadering van Jacob Burckhardt die in zijn studies eerder uitging van ideeën dan van het dagelijks leven. Tegenover deze ‘Geistesgeschichte’ staat de marxistische benadering van het historisch materialisme dat cultuur ziet als een uitdrukking van een ideologie, bepaald door de economische en sociale basis. In het spoor van de Franse Annales-school neemt Burke in deze sociale geschiedschrijving van de Italiaanse renaissance een tussenpositie in. Daarbij maakt hij gebruik van de concepten van een aantal sociale theoretici: wereldbeelden en generaties (Mannheim), maatschappelijke verklaringen over zelfbewustzijn en competitief gedrag (Durkheim), bureaucratie en secularisatie (Weber). Een aantal vragen die karakteristiek zijn voor deze nieuwe benadering: Waarom hebben de kunsten in die bepaalde steden en eeuwen juist die bepaalde vormen aangenomen? Wat voor mensen hebben de creaties tot stand gebracht die wij nu kunstwerken noemen? Voor wie werkte die ‘creatieve elite’ en wat waren de smaaknormen van die tijd? Welke plaats bekleedden kunstenaars en opdrachtgevers in hun samenleving? Welke opvattingen over cosmos, mens en samenleving hadden zij? Welke relatie is er tussen de maatschappelijke en culturele structuren en veranderingen in die periode? In zijn onderzoek betrekt Burke zowat zeshonderd schilders, beeldhouwers, architecten, schrijvers, humanisten, natuurwetenschappers en musici. Deze creatieve elite van de Italiaanse renaissance wordt niet benaderd vanuit de individualiteit van de kunstenaars maar vanuit hun verhouding tot de maecenassen en de sociale omgeving. Het resultaat van dit onderzoek naar de verhouding tussen kunst en samenleving is een grote nuancering van de klassieke inzichten die de renaissance omschreven als een periode van realisme, wereldsheid en individualisme. Burke werkte aan dit boek in de jaren zestig en in de inleiding op de hier vertaalde herwerking stelt de auteur dat hij dit boek nu reeds totaal anders zou moeten schrijven: de nieuwe vormen van cultuurgeschiedenis leggen inderdaad nog meer de nadruk op begrippen als volkscultuur, cultuurpolitiek, cultuur als communicatie, enz. Intussen werkt de lectuur van dit baanbrekend werk verhelderend en nuancerend voor wie een dieper inzicht wil verwerven in de Italiaanse renaissance. Een aanrader ook voor wie de Italiaanse kunststeden wil bezoeken en de wereld en de mensen achter de kunstwerken wil verkennen. p.l. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Luc VanhaeckeGeachte Heer burgemeester, uitg. in eigen beheer: Boeveriestraat 78, 8000 Brugge, 1988, 125 × 207 mm, 96 blz., gebonden 475 fr. - André Walgraeve is leraar aan een gemeenschapsschool in Vlaanderen. Hij wil met zijn leerlingen op goede voet staan en schrijft met hen een brief aan de burgemeester van een mooie toeristische stad (waarmee duidelijk Brugge bedoeld wordt), met enkele (in feite nogal dwaze) vragen: of het stadsbestuur de glasschilfers rond de containers niet kan laten wegvegen; of de monumenten ook op winteravonden moeten verlicht zijn. - Er zijn in een ‘mooie toeristische stad’ natuurlijk zinniger vragen te stellen. - Maar goed, de brief komt op de nek van de leraar terecht, omdat hij waarschijnlijk de juiste partijkaart niet heeft. Hij wordt gepest door de leerlingen, besproken door collega's, ter verantwoording geroepen bij directie en inspectie. Hij raakt overstuur en kan, na drie jaar, niet anders dan ontslag nemen. Zijn poging om de verzuiling te doorbreken is mislukt en hij ondervindt bovendien dat de lokale politici strikt over deze verzuiling waken en haar in stand houden. Een vlot geschreven verhaal over de wereld van het onderwijs, ‘het laatste heilige huisje in Vlaanderen’ (aldus de flaptekst). Vanhaecke schrijft kennelijk over een materie die hij goed kent. Hij doet dat keurig impressionistisch, rustig en toegankelijk. Zeer mooi uitgegeven onder een aantrekkelijk en zinvol omslag. F.B.
De recensies werden geschreven door:
|
|