Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 38
(1989)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Tussen spreekstijl en stijlexperimentFormeel is de Vlaamse literatuur over Afrika lang beperkt gebleven tot vrij stereotiepe reisreportages, gemoedelijke missieschetsen en klassieke romancomposities. Ook de stilistiek van deze publikaties verraadde een betrekkelijk oppervlakkige instelling die zelden toeliet zich te identificeren met de innerlijke stem van de auteur. Na de onafhankelijkheid echter verschenen verscheidene geschriften die formeel niet alleen de Afrika-literatuur een nieuwe impuls en een ander gelaat gaven maar die tevens een innoverende impact hadden op het algemene literaire profiel van de jaren zestig en zeventig. Twee tendensen zijn hierbij opmerkelijk. Enerzijds zijn er de zogenaamde antropologische romans waarin de stijl en de bouwlijn in mindere of meerdere mate bepaald wordt door een bepaald facet van de Afrikaanse spreekaard of door de integratie van bepaalde woordkunstgenres. Anderzijds is er de introductie van een gedurfde experimentele vorm die zowel op het punt van stijl als van structuur een stevige bres geslagen heeft in het literair normenpatroon en zo de verwachtingsgrenzen gevoelig verlegd heeft. | |
Afrikaanse spreekstijl?Meer dan één romancier heeft geprobeerd om de opvallende conversatiestijl van de Afrikaanse mens in zijn romans te benaderen. De specifieke wijze waarop dialogen zich associatief ontwikkelen, vaak verspringend van spreekwoord tot spreekwoord, de aaneenschakeling van vragen en tegenvragen, het aanwenden van zegswijzen en idiomatische uitdrukkingen en het frequent gebruik van vergelijkingen en beelden zijn enkele facetten van een spreekstijl die opmerkelijk zijn. In Mayana van Daisy Ver Boven worden vele levendige dialogen uitgewerkt die zich volledig in spreekwoorden, zegswijzen, uitgebreide aanspreekvormen, retorische vragen en wedervragen ontwikkelenGa naar eind(1). Sprekend ‘met de woorden van het
Leden van het Belgisch Koningshuis brachten geregeld een bezoek aan de kolonie, vaak vergezeld van tientallen journalisten die met hun reportages de traditie van reisverhalen in ere hielden.
a. Links van Koningin Elisabeth: Gerard Soete als officier bij de Koloniale Politie te Bukavu. b. Jan van den Weghe wordt voorgesteld aan Koning Boudewijn. dorp’ (p. 233) leidt het beeldrijk taalgebruik omzichtig en omslachtig tot de kern van het gesprek. Ook de integratie van Afrikaanse woorden roept een realiteitssuggestie op door in een expressief klankpatroon een taalkring te suggereren of door in het taaleigen van het volk zelf een ongekend begrip te introduceren. Woorden uit het Lingala of het Kiswahili, maar vooral uit het Kiluba of het Tshiluba typeren op die wijze het stijlprofiel van de romans van onder meer A. Claeys en D. Ver Boven, J. van den Weghe en J. Geeraerts, R. van de Linde en J. Bergeyck. Vooral bij een auteur als Bergeyck blijft de inwerking van het Afrikaanse idioom niet beperkt tot de taallaag van de woordenschat. Het pragmatisch-concrete van de Luba-werkelijkheidsbenadering, het overwegend paratactische van de Luba-zinsbouw, het ritmisch-recitatieve van veel taaluitingen herkent Bergeyck in de Lubateksten die hij linguïstisch onderzocht heeftGa naar eind(2) maar blijkt hij ook toe te passen in zijn eigen literair werk, in het bijzonder dan in de vroegste geschriften zoals Het onzekere hart en De levende doden.
Conversatiestijl, lexicon en syntaxis zijn niet de enige elementen die de romanstijl kleuren. Ook de opname van woordkunstfragmenten drukt een stempel op de stijlregisters en het verteldebiet van een roman. Een dynamische actiestijl kan onderbroken worden door het traaglopende ritme van een ingeschoven verhaal of door de repetitieve stijl van een lyrisch genre. De gezangen bijvoorbeeld die door Vlaamse auteurs aan de mondelinge woordkunst ontleend worden, zijn vaak gekenmerkt door een strofische presentatie zodat ze op het grafische niveau reeds afwijken van de normale romantekst. Veelal hebben deze vormen ook een associatief verloop eigen aan de geïmproviseerde orale kunst. Opvallend zijn de vele herhalingen die vaak in de vorm van refreinen uitgebeeld worden. Woordherhalingen, anaforen, herhalingen met variatie, | |
[pagina 114]
| |
Jan van den Weghe (1920-1988): ‘Ik droomde veel, maar zie hoe vaak ik faalde. Er komt opeens een eind aan al mijn zoeken en wat ik zocht staat daar in mijn boeken.’ (Afscheidsvers, november 1987).
omschrijvende bijstellingen, directe aansprekingen en apostrofen, imperatieven, retorische vragen en stereotiepe wendingen zijn andere kenmerken eigen aan bepaalde lyrische genres. Ook de parallellie in zinsbouw treedt frequent op. Vaak worden rouwklachten, bruidsliederen en begeleidende liederen in dialoogvorm gebracht waarbij de partijen van de voorzanger en het koor onderscheiden worden. Diverse ideofonen proberen de emotionele kleur van het lied te suggereren: melancholie, verdriet, vreugde, uitbundigheid. Het beeldenmateriaal evoceert een Afrikaanse leefwereld en het versritme verwijst vaak naar de context waarin zang, handgeklap of instrumentele begeleiding voorkomen. Ook retorische en declamatorische genres bepalen soms de stijl van sommige romanepisodes. Vóór Bergeyck, Claeys en Geeraerts had reeds L. Minjauw in Schaduwen over het land der Bakongo uit 1946 retorische vormen opgenomen die opgesteld zijn in een plechtig-archaïserende stijl en gekenmerkt zijn door de omslachtigheid eigen aan een spiraalcompositie. Uitgebreide aansprekingen, diverse inlandse termen, frequente herhalingen, een spel van spreuken en een aaneenschakeling van retorische vragen zijn eveneens karakteristieken van toespraken en palavers die doordringen in de romanstijl. De opname van dergelijke Afrikaanse genres remt het verhaalritme af en brengt de wereld van de roman dichter bij de leefwereld die de auteur wil evoceren. Wie als lezer wil ervaren hoe deze rijkdom van vormen in een romantekst geactiveerd wordt, kan uiteraard terecht in de werken van J. Bergeyck en D. Ver Boven, van A. Claeys en A. Van Hoeck. Een minder bekende roman, waarvoor we hier aandacht willen vragen, is van de hand van Henricus Van Thiel en is getiteld Het offer van ItotaGa naar eind(3). Deze boeiende roman is gesitueerd bij de Ngombe en is overvloedig verrijkt met voorbeelden uit de Ngombe-woordkunst. Het elan van het werk komt mede daardoor echt en onvervalst over zonder dat de vele inlassingen afbreuk doen aan het meeslepende verhaalritme of de aangrijpende thematiek van een vader die onder de druk van de omgeving zijn zoon ter dood moet brengen. Een zoon die bovendien veel van zijn vader geleerd had, zoals blijkt uit het volgende fragment waarin spreekwoorden en narratieve vormen verwerkt zijn: ‘Wat was zijn vader een “moto o bowei”, een wijs man! Hoeveel spreekwoorden had Ngandohula niet van hem geleerd? Terloops had Itota zijn zoon die eeuwenoude spreuken en gezegden bijgebracht. Zo klonk eens de galmende slag van een bijl van uit het bos tot op de veranda, waar Itota met zijn zoon zat, en het horen van het geluid was voor Itota aanleiding geweest zijn zoon er op te wijzen, dat het niet goed is de linkerhand te laten weten wat de rechter weggeeft. “Mijn zoon,” had hij gezegd, “als je een bijl weggeeft, luister dan niet naar de slag. Doe niet zoals Songolo die een bijl aan zijn vriend gaf en toen tegen iedereen
Kongo/Zaïre: het land aan de stroom.
a. Jan van den Weghe b. Raf van de Linde c. Gerard Soete | |
[pagina 115]
| |
die hij tegenkwam, zei: “Heb je die bijl vandaag in het bos gehoord? Dat was de bijl, die ik aan mijn vriend heb gegeven.”” Op een andere keer vroeg hij aan Ngandohula, wat hoger zat: het hoofd of de nek. En toen Ngandohula antwoordde: “het hoofd,” ging zijn vader verder: “Zo moet een jongere onderdanig zijn tegenover een oudere, het hoofd zit hoger dan de nek.” Op heldere avonden leerde hij zijn zoon de standen van de maan en met zijn vinger gericht naar de sterrenhemel, wees hij hem de “Motongolo” (de Andromeda), de “Indambamba”, de “Epondo e Yanga”, de “Misekaseka” (de Pleiaden). Ook vertelde hij hem hoe het kwam dat de zon onsterfelijk was evenals de maan, maar niet de mens.’ (p. 40) En dan schuift Van Thiel een Ngombe-mythe in die, zoals vele andere Bantoe-mythen, de sterfelijkheid inkleedt in een verhaal over de eerste mens die te laat komt op de afspraak bij de Grote Tovenaar omdat hij zich onderweg te lang opgehouden had. | |
StijlexperimentHet streven naar vormvernieuwing dat zich in de Vlaamse roman uit de vroege jaren zestig vertoonde, manifesteerde zich ook bij enkele auteurs die in een gedurfde vorm hun getormenteerde Afrika-ervaringen wilden gestalte geven. De onafhankelijkheid had velen pijnlijk getroffen: het menselijk vertrouwen was geschokt, idealen waren uitgeblust en over de ontgoocheling heen was een opening geslagen naar een onpeilbare nostalgie. Een nieuwe romanvorm moest gecreëerd worden om aan die moeilijk definieerbare gevoelens een esthetische uitweg te bieden. De literaire stijl werd hersmeed, de romanstructuur werd herdacht en in het voetspoor van buitenlandse vernieuwers kwamen enkele opvallende werken tot stand.
Jef Geeraerts' debuut Ik ben maar een neger is typerend voor deze vernieuwde aanpakGa naar eind(4). In deze korte roman wordt de soberheid van de intrige gecompenseerd door een grote stilistische verscheidenheid waarbij de gevoelens van de auteur geprojecteerd worden in de bewustzijnsstroom van een Afrikaanse évolué. De accumulaties en herhalingen, de schuttingtaal en de slangwoorden, de complexe zinsbouw en het gejaagde staccato-ritme weerspiegelen de emotionele spanningen van het hoofdpersonage en de gedrevenheid waarmee hij zijn gevoelens van misprijzen, haat en ontgoocheling verwoordt. Interjecties en opschortingstekens, uitroepen en retorische vragen, parentheses en tautologieën typeren de beweeglijkheid van de gedachtengang die associatief opgebouwd wordt. De continu opkomende bijgedachten worden in vele bijzinnen en nevenschikkende constructies geformuleerd, zodat de rusteloze gedachtenstroom zich in steeds herpakkende bewegingen uitdrukt. Deze sequenties, waarin de innerlijke monoloog gehanteerd wordt, wisselen bovendien af met levendige dialoogscènes waardoor het Matsombo-personage in zijn onmiddellijke omgeving gesitueerd wordt.
Paul Brondeel: vormvernieuwer van de Afrika-roman.
(Foto: copyright AMVC, Antwerpen). Het wisselende vertelperspectief, de bewustzijnsstroom, het doorbreken van de logische of chronologische lijn, de associatieve stijl die gebruik maakt van een brutaal argot, het zijn enkele van de innoverende technieken die ook in andere publikaties toegepast worden. Geeraerts’ Gangreen-cyclus bijvoorbeeld werd door velen geloofd om zijn schitterende stijl die op een gedurfde wijze de syntactische begrenzingen doorbrak en met een dynamische kracht de gevoelens van de auteur onverbloemd prijsgaf. De analyse van het diepste ik had ook zijn weerslag op de creatie van autobiografisch dagboekproza zoals Mireille Cottenjés Dagboek van Carla of Paul Brondeels Dagboek van een nacht. In directe gesprekken en openhartige dagboekfragmenten probeert Cottenjés Carla haar doorleefde verhoudingen met man of minnaar te verwerken. P. Brondeel van zijn kant stelt zijn protagonist meer geïsoleerd op: in tijd en ruimte teruggetrokken beleeft David Arens de angst en ontreddering die de onafhankelijkheid met zich meebrengt. Deze hij-roman is opgebouwd binnen het tijdsbestek van één nacht, maar flash-backs, beschouwende passages en droomfragmenten illustreren hoe het hoofdpersonage zich radeloos probeert te oriënteren tussen een wereld | |
[pagina 116]
| |
die definitief voorbij is en een sombere toekomst die zich aankondigt.
Deze tendens van ik-verbijzondering, caleidoscopische versplintering van een anti-held en formele experimenten bereikt een hoogtepunt in Jan van den Weghes Djiki-djiki waarin een beeld opgehangen wordt van de sluipende afbrokkeling van de koloniale ordeGa naar eind(5). In een associatieve aaneenrijging van krantenberichten, verkiezingspamfletten, fragmenten uit Kongo-publikaties, brieven, dialogen, flash-backs en dagboekuittreksels schetst de auteur ons de persoonlijke radeloosheid in de dipenda-periode. Extreme voorbeelden van vormexperimenten treffen wij bijvoorbeeld aan in het hoofdstuk waar een bladzijdenlange opsomming gegeven wordt van alle plaatsen waar de Kongo voorbijstroomt en de vele associaties die deze plaatsen bij de ik-persoon oproepen; of in het hoofdstuk waar de bewustzijnsstroom van twee dronken blanken typografisch naast elkaar geplaatst wordt (resp. pp. 23-28; pp. 123-131).
Maar ook in meer klassieke vormen werden gevoelens van haat en ontgoocheling uitgedrukt. Enkele romanciers brengen in een zakelijk-harde taal een verblindend scenario van feiten en gebeurtenissen tot leven. Koel noterend van opzet, dynamisch van zinsbouw, opgesplitst in vele korte hoofdstukken en gedragen door de cadans van een reportagetaal werken F. Quinteyn en R. van de Linde romans uit die onder de titels Als er geen hoop meer is of Aas voor de leeuwen een pakkende synthese vinden tussen journalistieke directheid en krachtige persoonlijke beleving. In meer recente romans waar de dipenda-emoties enigszins bezonken zijn, wordt de algemene toon opnieuw rustiger en
Voor de roman Over de grens (1970) kreeg Albert Van Hoeck de Reinaertprijs 1970. Hier de auteur in het gezelschap van Prof. Lissens, P.G. Buckinx en M. Gijsen. Ook P.G. Buckinx leverde met zijn poëziebundel De oevers van de stroom (1958) een bijdrage tot de Kongo-literatuur.
Typoscript van De grijshemden door Gerard Soete (1988).
biedt de romanbouw ook ruimte voor een genuanceerde bezinning. Het alternerend vertelstandpunt in Daisy Ver Bovens Gevierendeeld laat de lezer toe zich beurtelings in te leven in de levensvisie van de blanke en de zwarte personages. De dialectische structuur van G. Tirelirens romans verraadt dat de auteur gelooft in een soort synthese die de tegenstellingen tussen westerse levenswijze en Afrikaanse traditie kan opheffen. En in Gerard Soetes werk belet de persoonlijke ondertoon niet dat de romancier in een aftastende en soms beschouwende stijl op zoek gaat naar de levenskansen voor een jonge, onafhankelijke staat.
Julien Vermeulen |
|