Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 38
(1989)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuw werk proza/poezie• Irène BogaertGiaches de Wert, Vlaams polyfonist 1536-1596. Tekstbewerking en verantwoording door Prof. Dr. Joris Taels. Uitg. Peeters, Leuven 1988, ft. 16 × 24, 378 blz., 37 ill., 1.200 fr. - Wanneer men van een boek zegt dat het een leemte vult is dit niet zelden een recensiekneep, een lege formule. Dat is zeker niet het geval voor het werk dat we hier voorstellen, het eerste Nederlandstalige boek over een van onze belangrijkste en niettemin weinig bekende componisten, Giaches of Jaak De Wert (1536-1596), een Vlaams polyfonist die hoofdzakelijk in Italië heeft geleefd en gewerkt. Het typoscript van de inmiddels overleden musicologe Irène Bogaert († 1985), ofschoon (in 1938) bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, bleef vele jaren liggen in de bibliotheek van de Academie en de uitgave ervan werd al die tijd uitgesteld of verwaarloosd om verschillende redenen die niet enkel met de oorlogsomstandigheden hebben te maken. Ondertussen konden een paar buitenlandse musicologen de eerste studies over De Wert publiceren, de Franse Anne-Marie Bautier-Regnier in de Revue Belge de Musicologie IV, 1950, p. 40-70: Jacques de Wert (1535-1596) en de Amerikaanse Carol MacClintock Giaches de Wert (1535-1596) Life and Works; American Institute of Musicology (zonder plaats van uitgave). Beide musicologen konden geen rekening houden met het belangrijke werk van I. Bogaert. Dr. Med. Henri Bogaert, broer van de musicologe, heeft zijn beste krachten gewijd aan de publicatie die voor ons ligt en die wijlen Irène Bogaert zeker gelukkig zou gemaakt hebben. Door zijn toedoen hadden we de gelegenheid het typoscript te doorlopen. We veroorloofden ons voor de tekst, die veertig jaar geleden was geschreven, een aantal vereenvoudigingen voor te stellen en enkele randbemerkingen aangaande het Italiaanse taaleigen en de stambomen aan te duiden. Maar het reuzewerk op dat gebied werd verricht door Prof. Joris Taels die geduldig elke bladzijde doornam en leesbaar voor de huidige belangstellende maakte. Bovendien heeft hij een grondige verantwoording geschreven die onder verschillende oogpunten het werk situeert. Vóór deze uitvoerige verantwoording komt een bondige levensschets van de musicologe I. Bogaert (1906-1985). Haar studie belicht allereerst de levensloop van De Wert, de mens en de musicus, zijn loopbaan en functies als kapelmeester in Mantua de verhouding tegenover de andere Mantovaanse musici, het verblijf in Ferrara. Ze gaat daarbij de moeilijke vragen zoals de echtelijke verwikkelingen niet uit de weg. Een algemeen beeld van Werts persoonlijkheid vervolledigt deze biografie. In Deel II worden de werken besproken, eerst de profane muziek. De verschillende bundels madrigalen worden systematisch in een onderzoek betrokken. Dan komt de componist van religieuze muziek ter sprake met de behandeling van de veelstemmige motettenboeken. Volgt een synthetisch besluit. In een derde deel worden tegenover de levensloop de (her)uitgaven met de opdrachten in overzichtelijke chronologische tabellen opgesteld, verder ook de bronnen en de inhoud van de composities opgegeven. Ook de verzamelbundels waarin de Wert naast andere componisten vertegenwoordigd is, worden belicht benevens de instrumentale bewerkingen en de stand van de partituren. Ten slotte krijgen we ook een aantal documenten waaronder brieven van, aan of over De Wert. Iets over de werkwijze van de auteur. Aan de hand van talrijke muziekvoorbeelden - waarvan de tekst niet altijd duidelijk leesbaar is - worden de voornaamste nummers uit elke bundel technisch ontleed en esthetisch belicht, soms ook met vergelijkingen van werken van andere componisten. Wellicht hadden sommigen een dieper indringen in de harmonische taalkarakteristieken gewenst en soms ook priemt in de geestdrift voor bepaalde madrigalen een sterk persoonlijke voorkeur door, waarbij de nuchtere geesten van onze tijd een bezonkener uitdrukking hadden verkozen. Maar dat hindert in genen dele de onvervalste en hoge kwaliteit van deze studie. Achteraan worden de beginwoorden opgegeven van de composities zoals ze in de bundels gerangschikt zijn. Niettemin ware het o.i. nuttig geweest ook een alfabetische lijst met de incipitverzen te voorzien, om gemakkelijk een bepaald stuk terug te vinden, want weinige lezers kunnen of willen zich het werk van Mac-Clintock aanschaffen, waarin die lijst wel voorkomt, of hebben een gemakkelijke gelegenheid om Grove's muziekencyclopedie te raadplegen, die enkel in belangrijke bibliotheken voorhanden is. Het boek is verlucht met illustraties die betrekking hebben op de tijd van De Wert. Een lijst ervan is achteraan te vinden. Aanbevolen voor elke muziekbelangstellende, speciaal aan wie zich voor onze muziek interesseert. J.v.A. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Dirk ChristiaensTuin van Huid. Gedichten, uitg. Manteau/Antwerpen-Amsterdam, 1988, 210 × 180 mm, 40 blz., geb. 395 fr./f 19,90 - ‘Drie ruiters draven verbijsterd met een vis in een vis’; ‘Het vogelpaard draagt man en boom’, ‘Op hun bed van puimsteen en spijkers, janken de naakte verdoemden’. Deze bundel bestaat uit het aaneenrijgen van gelijkaardige verzen, gegroepeerd in vierentwintig gedichten. Op zichzelf zijn deze gedichten onbegrijpelijk en hebben ze geen betekenis. Immers het gaat om een woordelijke verschrijving van schilderijen van Jeroen Bosch. Een bizarre bundel met bizarre woorden en beelden. Zouden deze verzen niet beter als onderschrift aangewend worden in het museum bij de schilderijen Bosch? Op witte bladzijden lijkt me deze bundel verre van spreekwoordelijk. rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Frits de HaenJosquin Des Prez: ‘Der Noten Meister’, uitg. Musica, Het Vlaamse Centrum voor oude Muziek, Postbus 45, 3570 Peer, 1988, 240 × 160 mm, 99 blz., gen. 450 fr. - Dit boek is in feite de geschreven neerslag van de tiendelige BRT-radioreeks over de polyfonist Josquin Des Prez (ca. 1440-1521). Op basis van de bestaande wetenschappelijke gegevens en het bestaande onderzoek, reconstrueert de auteur Josquins leven en bespreekt hij ook zijn werk: de missen, motetten, wereldlijke werken en treurmuziek. Zijn betoog is tegelijk een inleiding in de compositietechnieken, die zich in de renaissance ontwikkelden. Omdat de lezer de werken uiteraard niet ten gehore krijgt, werd het boek overvloedig geïllustreerd met muziekvoorbeelden (facsimilés en partituren). Het boek is helder geschreven. Vaktermen worden meteen verklaard. Toch richt het zich in de eerste plaats tot muziekkenners en -liefhebbers, niet het minst tot muziekbeoefenaars en -leraren. Wie nog dieper wil graven, wordt hierbij geholpen door een selectieve bibliografie en discografie. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Anton van WilderodeLiederen uit mijn landhuis. Vijftig gedichten van Horatius, vertaald door Anton van Wilderode, uitg. Davidsfonds-Leuven, 1988, geïll. met tekeningen van Hugo Heyens, 240 × 150 mm, 270 blz., gebonden met stofwikkel 695 fr. - Met deze vertaling van Horatius heeft Anton van Wilderode een titanenwerk verricht of, zullen we zeggen, het dertiende werk van Herakles uitgevoerd. Hij vertaalde - en herdichtte - zesendertig oden, zes epoden, vier brieven, het Eeuwdicht en drie satiren, waaronder de twee omvangrijke stukken ‘Ibam forte via Sacra’ (‘Toen ik een keertje volgens mijn gewoonte / flaneerde langs de Via Sacra’) en ‘Hoc erat in votis’ (‘Dit was mijn wens altijd’). Anton van Wilderode heeft opnieuw een beroep gedaan op het elflettergrepige jambische vers, waarmee hij zo vertrouwd is en dat zo geëigend is als vertaalmetrum in het Nederlands. ‘Liederen uit mijn landhuis’ omvat de Latijnse tekst en de Nederlandse vertaling, plus een kostbare commentaar voor het inhoudelijk begrip van de teksten en dit in een juiste dosering. Deze uitgave is verder voorzien van een magistrale inleiding. Het leven van Horatius (65-8 v.C.) wordt hier beschreven zoals je het in geen enkel handboek kunt aantreffen. Het boek draagt een heel gelukte titel. Horatius bezat een landgoed in de Sabijnse bergen. Het was een geschenk van zijn beschermheer Maecenas. Horatius verstrekt ons in zijn gedichten een menigte autobiografische gegevens, een bijna volledig fysisch en psychisch zelfportret. Eén voorbeeld: ‘ik, die opvallend klein ben van gestalte, grijs vóór mijn tijd, verzot op zon, opvliegend maar in mijn binnenste beslist goedaardig.’ (vert. Anton van Wilderode, bl. 263-264). Horatius voelde zich sociaal gecomplexeerd als zoon van een vrijgelaten vader. Verder noemt hij zich een zwijntje uit de kudde van Epicurus en geeft de raad: ‘carpe diem’. In onze studententijd vervolledigden wij deze uitdrukking als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgt: Carpe diem noctemque. De dichter hield van liefde en van wijn. Wat dit laatste betreft, stipt Anton van Wilderode aan dat Horatius niet minder dan dertig wijnsoorten heeft vermeld. Q. Horatius Flaccus is een ‘spreekwoordelijk’ dichter: een groot aantal van zijn verzen worden reeds eeuwen geciteerd. Men heeft hem de (on-)eer aangedaan sommige van zijn uitlatingen verkeerd te verstaan b.v. ‘Ut pictura poësis’ (De arte poëtica, 361). Slechte verstaanders vertalen het zo: ‘een gedicht is als een schilderij’, terwijl de dichter bedoelde: men moet ieder kunstwerk behandelen en beoordelen volgens zijn genre. Horatius wist reeds wat men veel later meende te hebben ontdekt: ‘Schrijven is schrappen’ (‘Saepe stilum vertas’). Hij was een groot dichter en hij wist het, want ‘Exegi monumentum aere perennius’ (‘Ik heb een monument voltooid dat duurzamer is dan brons’) en ‘Non omnis moriar’ (‘Ik zal niet helemaal sterven’). Zijn oden behoren tot de universele lyriek. Anton van Wilderode heeft Horatius vertaald en omgedicht op het artistieke en esthetische niveau van de klassieke dichter. Zijn omzetting bezit een optimale leesbaarheid. We geven een paar voorbeelden van de superlatieve vertaalkunst van Anton van Wilderode. Eerst de aanhef van de bekende en gevierde Sestiusode: ‘Solvitur acris hiems grata vice veris et Favoni trahuntque siccas machinae carinas, ac neque iam stabulis gaudet pecus aut arator igni nec prata canis albicant pruinis.’ Deze verzen worden in de taal van Anton van Wilderode: ‘De bitse wintertijd verliest zijn krachten bij lentes lieve beurt die luwten áánblaast. Het rolhout rijdt de droge kielen zeewaarts; het vee wordt in de stallen ongedurig niet anders dan de boeren bij het haardvuur; de glinsterende rijp smelt op de weiden.’ Niet minder beroemd is de Thaliarchusode: ‘Vides ut alta stet nive candidum Soracte nec iam sustineant onus silvae laborantes geluque flumina constiterint acuto.’ Van Wilderode herschrijft deze verzen in onze taal als volgt: ‘Kijk hoe de top van de Soracte fonkelt onder een dik pak sneeuw en hoe de bossen bijna begeven onder zware vrachten, de stromen nog gestremd door kruiend ijs.’ Deze herscheppende vertaling van Anton van Wilderode komt écht op haar tijd. En dit is geen cliché. Voor wie geen Latijn kent of het verleerd heeft, is er geen probleem: het Nederlands van Anton van Wilderode leidt een autonoom bestaan. Wie het Latijn nog meester is kan de twee schitterende lezingen parallel genietend doornemen. De ‘Liederen uit mijn landhuis’ overtreffen alle vorige Horatiusvertalingen in onze taal. Men noemt Anton van Wilderode de Vlaamse Vergilius. Gaan we hem nu ook de Vlaamse Horatius noemen? Hij heeft zeker heel veel gemeen met Vergilius, in het biezonder de melancholische ondertoon, maar tegelijkertijd bezit hij de spitse geestigheid van Horatius. In ieder geval: Vergilius, Horatius en Anton van Wilderode zijn alle drie grote dichters. Dit prachtboek van Horatius-Van Wilderode, opgelucht met merkwaardige tekeningen van Hugo Heyens, is perfect naar inhoud en vorm. Het is een standaardwerk voor leek en specialist. En een kostbaar bezit. R.G. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Axel BoutsWolven, uitg. Manteau-Antwerpen/Amsterdam, 1988, reeks Manteau misdaad, 200 × 120 mm, 181 blz., gen. 495 fr./f 24,90. - Op een fuif, die de industrieel en politicus Hugo Stevens geeft ter gelegenheid van zijn verjaardag, zijn twaalf personen uitgenodigd. Zoals ze voorgesteld worden, kunnen ze uit de T.V.-serie Dallas overgestapt zijn. Alleen zijn ze praktisch zonder uitzondering een stuk gewetenlozer dan de meeste personages van het Amerikaanse feuilleton. In de nacht, die op de fuif volgt wordt Hugo Stevens vermoord met precies twaalf dolksteken. De inspecteur, die met het onderzoek belast is, komt tot de vaststelling dat de twaalf genodigden allen een motief kunnen gehad hebben om hun gastheer om het leven te brengen. Bovendien heeft geen enkele van hen een waterdicht alibi. Het vertrekpunt is dus een typische Agatha Christie-situatie. Bij de gekende auteurs van moordverhalen komt de detective na allerlei verhoren en opmerkingen tot onweerlegbare beschuldiging van een van de verdachten. Dit is niet het geval bij Axel Bouts. Het raadsel blijft onopgelost zoals het in de werkelijkheid van de gerechtelijke onderzoeken niet zelden gebeurt. Lezers, die verslingerd zijn op dergelijke verhalen, zullen dan ook na de lectuur onvoldaan blijven. Men kan gissen naar de bedoelingen van de auteur. Wilde hij de draak steken met het detectivegenre, dat, door in te spelen op het verwachtingspatroon van de lezer, een vals beeld van de werkelijkheid geeft? Of was het hem gewoon te doen om de verdorvenheid van een bepaalde gegoede klasse bloot te leggen? Daarin is hij heel behoorlijk geslaagd, al kan men oordelen dat er wel erg veel schurkerij in een beperkt gezelschap opgehoopt is. J.S. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Odysseus Elytis, Kostis Palamas e.a.In de boezem van de zon, Moderne Griekse poëzie vertaald door Henri Thijs, uitg. 't Prieltje, Demerstraat 32, bus 7, 3290 Diest, 1988, reeks Muzesprokkels nr. 12, omslag van Daniëlla Hasenbroeckx, 170 × 240, 63 blz., gen. 375 fr. - Deze bloemlezing omvat 29 gedichten van 21 schrijvers, onder wie Elytis en Palamas de uitschieters zijn. De dichters behoren tot vier perioden: de Atheense romantische school, de Ionische school, de nieuwe Atheense school en De generatie van '30. Het is de verdienste van Henri Thijs een goede en leesbare vertaling en omdichting te hebben geleverd van prominente Griekse dichters die de antieke Griekse geest laten doorleven en overleven in een moderne optiek. Deze uitgave is vergezeld van een verhelderend historisch overzicht van de moderne Griekse poëzie, waarin ook grote figuren zoals Kavafis, Kazantzakis en Y. Seferis oordeelkundig worden gesitueerd. Alles samengenomen: een degelijk werk van bloemlezer-vertaler Thijs, voorzien van een mooi omslagontwerp van Daniëlla Hasenbroeckx. R.G. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Wim DaemsDe tunnel, uitg. Infodok, Brabançonnestraat 95A, 3000 Leuven, 1987, geïll. met zw/w tekeningen van Kris Nauwelaerts, 210 × 135 mm, 144 blz. - Johny verhuist, samen met zijn moeder en zuster naar het andere eind van de stad. Op een verkenningstochtje wordt hij hals over kop meegesleurd in de ‘spelletjes’ van een jeugdbende. Hij wordt een donkere verlaten tunnel ingejaagd. Al is hij bang, hij laat zich niet onbetuigd. Het wordt pas echt gevaarlijk als ook anderen de tunnel blijken te gebruiken. Een schijnbaar onschuldig ‘spelletje’ krijgt grote gevolgen. De jongeren krijgen te maken met een groep gevaarlijke terroristen. In dit boek van Wim Daems voor jongeren vanaf 12 jaar komt weer een realistisch onderwerp aan bod, nl. de toenemende dreiging door terroristische groeperingen. De verhalende vorm (de auteur is de verteller), een goed uitgewerkt plot en vlotte dialogen met zin voor wat leeft in de wereld van jongeren, maken van dit verhaal een spannend jeugdboek dat graag gelezen zal worden. D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Willy VerheggheMiguel of het groot verdriet, uitg. Poëziecentrum vzw, Hoornstraat 11, 9000 Gent, 19883, geïll. met een foto, 135 × 210 mm, 61 blz., gen. 395 fr. (+ 45 fr. port). - Deze aangrijpende dichtbundel is opgedeeld in drie ongelijke delen, maar vormt één geheel gesponnen rond het verlies van de zoon van de dichter. Het is dan ook een bundel vol leed en verdriet, waar geen woorden gespaard blijven om het heengaan van zijn kind te beschrijven. ‘Miguel of het groot verdriet’ is een diep doorleefde uiting van een vader, die zijn jongen niet meer aan zijn zij weet fietsen, geen trap meer weet geven tegen de bal of heel stil voelt zitten aan zijn zij. Dergelijk verdriet is enorm. Willie Verhegghe heeft het met al zijn beeldrijkdom, in volle bewustzijn, maar met tranende ogen uitgezongen. De drie delen volgen mekaar in chronologisch omgekeerde orde op. Het eerste deel bevat slechts één gedicht ‘Miguel’ en is geschreven in 1986, vijf jaar later. De twee strofen zijn even sterk, een diep menselijke herinnering ‘vijftien ben je nu en krimpend in de aarde, gedempte lach, gestolde pijn’. ‘Vier jaar later’ is een vijftienbladzijdenlang gedicht dat begint met ‘Miguel mijn jongen, / het blijft nacht in mijn pen / en in het mager licht / van een verminkte maan barst mijn vaderkop / hinkt en stottert mijn stem / op het dode wit van dit papier, / huiveren doe ik / wanneer ik schrijfpijn / uit mijn oude vingers stoot’ en waarbij hij het verhaal neerschrijft van het korte leven, waarvan hij vol herinneringen aan spannende dagen, afscheid nam. Ditzelfde verhaal was reeds onder een andere vorm neergeschreven in de zevenentwintig gedichten die de dichter, onder de titel ‘Het groot verdriet’ een jaar na het overlijden had neergeschreven. Hoe zou het anders kunnen worden? De dichter poogt het alleen te sublimeren met de gamma aan woorden, die steeds terugkeren, omdat zijn leed in werkelijkheid niet gestold is. rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Chris Vanysacker1000 jaar Gistel, Gistel, 1988, geillustreerd, 167 × 237 mm, 48 blz., geniet 200 fr. - De bulle van paus Johannes XV van 988 waarop Jabbeke, Leffinge, Oudenburg en Vlissegem zich steunen om hun oorsprong vast te leggen en hun duizendjarig bestaan te vieren, vermeldt ook Gistel. Uit de brochure ‘1000 jaar Gistel - 15 jaar archeologisch onderzoek’ levert Chris Vanysacker het bewijs dat men meer dan 1000 jaar lang kan teruggaan in de geschiedenis van de stad Gistel. Dankzij vijftien jaar archeologisch onderzoek, dat hij leidde, werden ook sporen teruggevonden van Romeinse bewoning. De brochure is dan ook een geïllustreerd verslag van 15 jaar archeologisch onderzoek, overal waardoor stadsuitbreidingen, wegenaanleg of grondwerken vondsten werden blootgelegd en in de mate van het mogelijke bewaard, zoals in de tentoonstelling (9 t/m 17.7.1988) te zien was in het stadhuis. Centraal bij deze opgravingen staat de kasteelsite van Gistel, waarvan de ruïnes omstreeks 1832 gesloopt werden en de slotgracht gedempt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dankzij jarenlange inspanningen heeft Chris Vanysacker de resten van een middeleeuwse burcht in zijn diverse stadia van ontwikkeling kunnen opsporen en beschrijven, zodat komt vast te staan dat de oudste sporen van een stenen burcht uit het begin van de 14de eeuw dateren en het bouwwerk een militair karakter had. Het onderzoek moet zeker doorgezet worden om de juiste functie ervan te bepalen en wat eraan voorafging, want dit kan medebepalend zijn voor de Godelievegeschiedenis. rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Hans StrelockePortugal. Geschiedenis en kunst van Algarve tot Minho, uitg. Cantecleer bv, De Bilt, verspreid in België door Westland nv., Schoten, 1988, geïll. met zw/w en kleurenfoto's, 205 × 105 mm, 400 blz., geb. 990 fr. - ‘Veel kaarten, boeken, tijdschriftartikelen verschijnen ook vandaag nog onder de titel “Spanje en Portugal”... ook al schijnen ze geografisch zo nauw bij elkaar te horen als broer en zus. Het tegendeel is het geval.’ Aldus een uittreksel uit het voorwoord in deze jongste Cantecleer-telg: Portugal. Wat deze serie gidsen zo interessant maakt, is de steeds terugkomende indeling die er voor zorgt dat je je in ieder deel vlug thuis voelt. Ook hier is dit zo. Veertig bladzijden Portugese geschiedenis verdeeld over vijf belangrijke periodes. De volgende drie hoofdstukken (75 bladzijden) - telkens voorzien van een onderverdeling - behandelen de hoofdstad Lissabon (in september door een zware brand getroffen), haar naaste omgeving en de verdere omgeving. Zestien routes door Portugal laten ons kennis maken met de rest van het land (226 blz.). Op de voor- en achterflap werd een kaart afgedrukt met deze zestien routes. Om het geheel overzichtelijk te maken, krijgen we bij iedere route wat ‘recente’ geschiedenis en de landschappelijke kenmerken van de streek. Ook deze gids werd traditiegetrouw verlucht met 36 kleurenfoto's, zwart-wit foto's, kaarten en plattegronden. Tot slot krijgen we de praktische informatie met heel wat nuttige tips alfabetisch gerangschikt o.a. de openingsuren van de grenskantoren, klimaat en gunstige reistijden, kunsthistorische begrippen en zelfs een uitgebreide snelcursus Portugees. Ook al reis je nooit naar Portugal, deze gids is een bijzonder waardevol naslagwerk. D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• A.P. Smaal, e.a.Kijken naar Monumenten in Nederland, uitg. Rijksdienst voor de Monumentenzorg/Bosch & Keuning nv, 1988, vespreid in België door Uitg. Westland nv, Th. van Cauwenberglei 101, 2120 Schoten, in een samenstelling en eindredactie van A.P. Smaal, geïll. met zw.-w.-en kleurenfoto's en schetsen, 275 × 205 mm, 192 blz., gen. 498 fr. - De voorgestelde monumenten worden opgedeeld in elf rubrieken/hoofdstukken: stads- en dorpsgezichten, woonhuizen, kastelen en buitenplaatsen, kerken, boerderijen, molens, historische orgels, vestingswerken, klokken en torenuurwerken, kleur en schilderijen (d.w.z. het gebruik van schilderijen en kleur in momunenten) en historisch straatmeubilair (pompen, lantaarns, hekwerken, stoeppalen, gedenktekens, bestrating en beplanting). Ieder van deze hoofdstukken wordt in een goed evenwicht met de tekst geïllustreerd, zodat de lezer zich onmiddellijk een visueel beeld kan vormen van het betreffende monument en zodat dit boek tevens een prachtig ‘kijkboek’ is geworden. Op de vijf laatste bladzijden vinden we achtereenvolgens een literatuuropgave (gerangschikt volgens deelonderwerp), een adressenlijst (vooral i.v.m. monumentenzorg), de fotoverantwoording en een zeer nuttig Plaatsnamenregister, afgedrukt op één volle pagina. Al bij al een mooi ogend en zeer instructief boek, dat de lezer een niet te vermoeden schat aan monumentenschoon bij onze buren opent. R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Cultureel Jaarboek voor de Provincie Oost-Vlaanderen 1987Uitg. door het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen, 9e Directie, Afdeling 91 (waar tevens het boek kan besteld worden door overschrijving van 360 fr. op rek. 091-0059890-70, Vogelmarkt 17, 9000 Gent), 1988. - Elk jaar in oktober geeft het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen zijn Kultureel Jaarboek uit. In de pas verschenen 41e jaargang krijgt de lezer eens te meer in de bekende dertien hoofdstukken een degelijk overzicht van het rijke assortiment cultuur dat in de Provincie wordt aangeboden. Uiteraard vraagt het Kultureel Jaarboek, als uitgave van het Provinciebestuur, in de eerste plaats aandacht voor de eigen culturele werking. Zo komen bijvoorbeeld de eigen tornooien (voor toneel, instrumentale en vocale muziek en volksdans), recitals, tentoonstellingen en musea (de tentoonstelling ‘Onder dak’ in het kader van het Museum van de Vlaamse Sociale Strijd en het Provinciaal Molenmuseum), cursussen (de opleidingscursus voor kandidaatbibliothecarissen en de cursus archiefbeheer) en colloquia (de conferentie ‘Educatief werk met volwassenen’, georganiseerd in samenwerking met de Provincies West-Vlaanderen en Zeeland en het colloquium ‘Onder dak. Infrastructuur en sociaal-cultureel werk’) ruimschoots aan bod. Over het subsidiebeleid en de provinciale prijzen (met bijhorende huldigingen) wordt, behalve meer algemeen in het ‘Administratief gedeelte’, in de respectieve hoofdstukken per sector verslag uitgebracht. In deze jaargang werden tenslotte ook de teksten opgenomen van de nieuwe provinciale reglementen betreffende de erkenning en subsidiëring van het sociaal-cultureel vormings- en ontwikkelingswerk in instellingen enerzijds en in verenigingsverband anderzijds. Andere gebeurtenissen uit het culturele leven in de Provincie worden uitgebreid besproken in het hoofdstuk ‘Ook dit gebeurde in Oost-Vlaanderen’. Tevens werden vele gegevens opgenomen in de andere hoofdstukken, zoals bijvoorbeeld de overzichten van prijzen toegekend aan Oostvlaamse kunstenaars uit de diverse disciplines, de lijst van publikaties van Oostvlaamse auteurs of de kroniek van het toneelleven te Gent van de hand van dr. Jozef de Vos. In de reeks waarin telkenjare één of meer Oostvlaamse musea afzonderlijk worden voorgesteld is dit jaar het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel te Gent aan de beurt. Ook in 1987 werden aan het Oostvlaamse cultuurpatrimonium beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten toegevoegd, meer bepaald in Aalst, Brakel, Dendermonde, Gent, Geraardsbergen, Ninove, Ronse, Waasmunster en Zottegem. Het hoofdstuk ‘Kultuurpatrimonium’, dat van deze monumenten en stads- en dorpsgezichten een korte beschrijving biedt, is ook als aparte overdruk verkrijgbaar. Een ‘In memoriam’ tenslotte herdenkt een aantal Oostvlamingen uit het culturele leven die in 1987 overleden zijn: ere-Gedeputeerde Ernest de Wilde, Jan Douliez, Louis de Meester, Pieter de Bruyne, Jozef Mees, Gilbert Baetslé en Julien de Mey. De eenenveertigste jaargang van het Kultureel Jaarboek verschijnt korte tijd na de verhuizing van de Dienst voor Culturele Aangelegenheden van het Bisdomplein naar de Vogelmarkt. De kaft, ontworpen door de heer Julien Vangansbeke naar een idee van de Kultureel Adviseur dr. Paul Huys, werd dan ook opgevat als een soort afscheid aan het gebouw aan het Bisdomplein: voor- en achterzijde van de kaft brengen namelijk een foto van dit gebouw, maar met een interval van vijfendertig jaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Thorsten DrosteDe Provence. Kunst, geschiedenis en landschap, uitg. Cantecleer bv, de Bilt, verspreid door Westland nv, Schoten, 1988, illustraties in zw.-w. en kleuren, 205 × 150 mm, 342 blz., geb. 990 fr. - Wie over de Provence hoort, denkt vrijwel onmiddellijk aan zuiderse warmte, joviale mensen, geurige lavendelvelden en kruidenboeketten, de mistral, Van Gogh, Avignon, de Mont Ventoux, de Camargue, Nîmes, de talrijke ‘gorges’ waar het 's zomers wemelt van toeristen op zoek naar bruin, enz... Deze leer-reisgids handelt over de kunst, geschiedenis en het landschap van deze bijzonder mooie en rijke Franse landstreek. Zo'n 30 bladzijden geschiedenis worden gevolgd door 18 reisroutes evenwichtig verdeeld over 265 bladzijden. De inhoud opsommen van deze routes zou ons te ver leiden. Iedere reisroute is ruim voorzien van een situatiekaart met de voornaamste steden, stadsplattegronden, zwart-witfoto's en gravures. Ook werden 42 schitterende kleurenfoto's opgenomen. De steden worden in een logische volgorde besproken zodat ze ook, met behulp van goede streekkaarten ter voorbereiding, in die volgorde kunnen bezocht worden. Achteraan vinden we een personen- en plaatsnamenregister. Op de gele bladzijden - te vinden in iedere Cantecleergids - krijgen we heel wat praktische informatie o.a. een waarschuwing voor autodieven, over festivals (Avignon) en over de Provençaalse keuken en wijn. Op de binnenflap vooraan vinden we een kaart van de Provence, achteraan kleurentekeningen van de voornaamste ‘Provençaalse’ kruiden. D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Dr. L. BrouwersHet juiste woord. Standaard betekeniswoordenboek der Nederlandse taal, Standaard Uitg., Antwerpen, 19886, zesde, geheel herziene en vermeerderde druk, bewerkt door Dr. F. Claes en ingeleid door Prof. Dr. A. Weijnen, 220 × 150 mm, 1.428 blz., geb. 2.495 fr. - Wie dit boek ter hand neemt, heeft alvast een ‘kanjer’ van een woordenboek in zijn handen, en toch is de term ‘woordenboek’ misschien wel wat misleidend. Immers dit boek geeft geen ‘verklaring’ van de Nederlandse woorden, maar bakent de nauwkeurige betekenis van de opgenomen woorden duidelijk af en maakt aldus die betekenis duidelijker door het behandelde woord naast andere, die er vaak mee samengaan, te plaatsen, door synoniemen op te geven, spreekwoorden te vermelden die de idee van het behandelde woord weergeven, e.d. Met andere woorden, wie de werkelijke ‘inhoud’ van een woord wil opzoeken, vindt in dit boek een oplossing. Een (verkort) voorbeeld kan dit alles het best verduidelijken: je wenst de idee ‘niet veel’ onder woorden te brengen; wellicht denk je dan onmiddellijk aan ‘weinig’. Via het ‘alfabetisch register’ achterin (van blz. 697 tot en met 1.429) word je (o.m.) verwezen naar de nummers 122 (zelden) en 128 (niet veel) in het deel met de ‘logische woordenlijsten’ (van blz. 39 tot en met 696, wat in het totaal op 1.000 nummers neerkomt!). Als je nu nr. 128 erop nakijkt, vind je er eerst ca. 30 adjectieven en een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiental werkwoorden (weinig in getal zijn, dun bezaaid zijn,...), zelfstandige naamwoorden in twee categorieën onderverdeeld (weinigheid/een beetje), meer dan twintig bijwoorden (vb. druppelsgewijs, amper,...), vier causatieven (vb. verminderen, halveren,...) en tal van spreekwoorden (vb. alle baten (beetjes) helpen, klein gewis brengt rijkdom in,...). Dit ‘betekeniswoordenboek’ is dus een uitstekende bron voor wie de betekenis van woorden en uitdrukkingen ragfijn wil stellen en zich niet tevreden stelt met woorden die ‘bij benadering’ zijn idee kunnen weergeven. Een ideaal werkinstrument voor elke schrijver (toevallige gebruiker van onze geschreven taal als - en zéker - de professionele (tekst)schrijver), leraar, student, leerling,... Een ongemeen rijke aanvulling van het verklarend (hand)woordenboek. R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Liva WillemsNee, Pedro, nee, Infodok-uitgave, Brabançonnestraat 95 A, 3000 Leuven, 1987, zw.-w.-tekeningen van André Sollie, 210 × 140 mm., 128 blz., geb. 370 fr/f 19,95. - ‘Nee, Pedro, nee’ is een herwerkte uitgave van het in 1983 bekroonde beste Vlaams Jeugdboek. Het boek verhaalt over het harde leven op de fazenda in de Mato Grosso van Brazilië. De Indiaanse peons werken er als slaven voor de grootgrondbezitters en ze worden gewelddadig uitgebuit. Pedro waagt een ontsnappingspoging samen met familieleden en vrienden. Hij moet het ene graf na het andere maken. Door deze ervaringen groeit zijn trots. Hij ontdekt zijn kracht om te leven en om ‘Ja, Pedro, ja’ te zeggen. Liva Willems is één van onze beste jeugdschrijfsters. Een eenvoudig taalgebruik - zeker niet pejoratief bedoeld - en de aangewende ikvorm bevorderen de geloofwaardigheid en zorgen ervoor dat we als het ware de vlucht van Pedro zelf meemaken. Achteraan in het boek vinden we een verklarende woordenlijst met de gebruikte Portugese woorden. Een levenswaardig jeugdboek dat - ter informatie - reeds vertaald is in het Zweeds, het Duits en het Deens. D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Koen VermeirenWilly Spillebeen, monografie uitgegeven door de Vereniging van Westvlaamse Schrijvers, Weidestraat 11, 8100 Torhout, 250 fr. - Als nr. 6 in de groeiende reeks Monografieën van Westvlaamse Schrijvers, verscheen van de hand van de Antwerpse romanschrijver, essayist en criticus Koen Vermeiren een deeltje gewijd aan Willy Spillebeen. Willy Spillebeen (o Westrozebeke 1932), groeide op in een landbouwersgezin. Op het college te Izegem maakte hij kennis met de poëzie. Vooral de Franse romantici en symbolisten (Baudelaire, Valery, Rimbaud, Verlaine) en de Noordnederlandse dichters (Leopold, Nijhoff, Holst, Bloem, Marsman, Slauerhoff) maakten indruk op hem. Leraar aan het VTI Sint-Lukas te Menen sinds 1956. De dichtbundel ‘Spiraal’, zijn eerste publikatie, dateert van 1958. Verder publiceerde hij tot op heden acht dichtbundels, zeven vertalingen en bloemlezingen, negen essays, twee jeugdboeken, vijftien romans, naast talloze tijdschriftartikelen. In 1988 werd hij lid van de Kon. Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, dit ter vervanging van André Demedts, die ontslag nam. Willy Spillebeen verwierf meer dan twintig prijzen en vermeldingen. Van de Provincie West-Vlaanderen ontving hij de Prijs voor de Roman (1974) met ‘Steen des Aanstoots’; voor monografie en essay (1978) met ‘De geboorte van het stenen kindje’; voor poëzie (1983) met ‘Voorbij de populieren’; voor novelle en kortverhaal (1985) met ‘Doornroosjes honden’ en voor het jeugdboek (1987) met ‘De hel bestaat’. Verder kreeg hij de August Beenraertprijs (1978), de Dirk Martensprijs van de stad Aalst (1983), de Jacob Maerlantprijs van Damme (1984) en de interprovinciale prijs voor het jeugdboek (1987). Deze monografie is uiteraard erg bruikbaar voor leerlingen en studenten, met achteraan een uitgebreide en complete primaire en secundaire bibliografie, verlucht met een handschrift en talrijke foto's. AvD | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Frans Verstreken, e.a.Tussen Demer en Nete, uitg. J. Van In, Lier, Jaarboeken van het Timmermans-genootschap, 1988, 16e Jaarboek, geïll. met 16 foto's en enkele houtsneden, 235 × 155 mm, 191 blz., gen. 705 fr. (leden: 400 fr.). - Het 16de jaarboek van het F. Timmermans-genootschap brengt weer een verrassende verscheidenheid van artikels. Het centrale thema is dit keer Ik zag Cecilia komen, een werk dat Timmermans 50 jaar geleden liet verschijnen. Verschillende aspecten van dit geschrift, ook de ontstaansgeschiedenis en de inspiratiebronnen komen aan bod, evenals de Duitse vertaling. De samensteller kon rekenen op de medewerking van Anton van Wilderode, José De Ceulaer, Clara Timmermans, Herman-Emiel Mertens, Anton Kippenberg, Ignaas Dom, Emiel Willekens, Louis Vercammen, Marc Somers en Frans Silis. Deze laatste verzorgt de Timmermans-bibliografie en de jaarlijkse Kroniek van het Genootschap. Al bij al een bewijs dat het Timmermans-genootschap ernstig en voortreffelijk werk levert. F.v.V. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Patricia WellsReisboek Frankrijk voor fijnproevers, uitg. Bosch & Keuning, Baarn, verspreid in België door uitg. Westland nv, Schoten, geïll. met zw.-w.-foto's, 230 × 150 mm, 559 blz., gen. 790 fr. - Een reisboek voor fijnproevers maken, zeker over een luilekkerland als Frankrijk, lijkt mij onbegonnen werk. Toch is de Amerikaanse Patricia Wells - die overigens in Frankrijk woont - er in geslaagd dit lekkerbek kenboek samen te stellen. Zij reisde bovendien in twee jaar tijd zo'n 50.000 km door Frankrijk, adviseerde Frankrijkkenners en liet zich assisteren door talloze vrienden. In ‘een voorkeur voor Frankrijk’ krijgen we een verantwoording voor het waarom van dit boek. De ‘gebruiksaanwijzing’ is erg nuttig om de gegevens die in het boek vermeld staan te kunnen ontcijferen. Hierna worden 17 streken besproken, telkens voorzien van een situerings- en detailkaart en nuttige gegevens (reismogelijkheden, markten, jaarmarkten en feesten). Voor iedere vermelde stad worden de afstanden opgegeven naar de grote, bekende steden en de plaats, dag en uur van de markt. Restaurants, regionale specialiteiten, patisserie, cafés, kaasmakerijen, confiserie, eaux-de-vie, slagerijen, musea, bazaars,... die enigszins interessant bleken werden in het boek opgenomen voorzien van het nodige commentaar. Ze werden per stad (binnen hun streek) gerangschikt. Anekdotes, recepten om van te watertanden en talrijke wetenswaardigheden (over oesters, kaas, wijn, champagne,...) werden verspreid over het boek afgedrukt. Op het einde krijgen we - net voor het register van de recepten en het plaatsnamenregister - een alfabetische Frans/Nederlandse culinaire woordenlijst. Dit reisboek is uiteraard verre van volledig maar toont ons beslist het beste uit de Franse culinaire voorraadkast, erg overzichtelijk en in een aantrekkelijke vorm gegoten. ‘Niemand mag zonder dit boek naar Frankrijk gaan.’ (New York Times) D.V.d.B. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• O.M. Rutten, J. Weisgerber (redactie)Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’ (1888-1946), uitg. Standaard, Belgiëlei, 147a, 2018 Antwerpen, 1988, 193 × 263 blz., gen. 1.295 fr. - De titel van dit monumentale boek is in die zin wat misleidend, dat de vlag meer dan de lading dekt. Het gaat hier niet om een overzicht van de Vlaamse roman tussen 1888 en 1946, maar om ‘de opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon’, zoals de ondertitel preciseert en corrigeert. Oorspronkelijk werd het boek geconcipieerd als het tiende en laatste deel van de destijds door F. Baur opgezette Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Omdat de uitgever een groter publiek wou bereiken, werd het als afzonderlijk boek uitgegeven. Het werk is tot stand gekomen in teamverband, wat het voordeel heeft dat specialisten ter zake hun specifiek onderzoeksterrein kunnen behandelen, met het risico dat de benaderingswijze wel eens verschillend kan zijn. Om toch tot een zekere eenheid te komen werden enkele uitgangspunten vooropgezet, die de redacteuren M. Rutten en J. Weisgerber in hun ‘Woord vooraf’ toelichten. Uiteindelijk hebben ze gestreefd naar een synthese tussen de traditionele historiografie en de geest van de zich sterk vernieuwende hedendaagse literatuurstudie. Het behandelde tijdperk is opgesplitst in twee grote delen. In het eerste (1888-1916) draait alles rond het tijdschrift Van Nu en Straks. M. Rutten onderzoekt gedocumenteerd het nog zo goed als onontgonnen gebied van de voorgeschiedenis. R. Vervliet plaatst het tijdschrift in het internationale culturele klimaat en belicht soms vrij uitvoerig (o.a. Streuvels, Van de Woestijne) de afzonderlijke figuren. A.M. Musschoot bespreekt de nawerking binnen het spanningsveld tussen een confessionele en vrijzinnige traditie. Het tweede deel neemt de periode 1916-1946 als object van onderzoek. P. Hadermann schrijft uitgebreid en indringend over ‘De modernistische doorbraak’. Zijn bijdrage over Paul van Ostaijen b.v. vormt binnen het geheel al een waardevol essay op zich. De ontwikkeling van het toneel wordt gevolgd en geëvalueerd door C. Tindemans. L. Gillet stelt de antimodernistische strekkingen rond een aantal tijdschriften en hun hoofdfiguren voor. M. Dupuis wijdt nog een afzonderlijk boeiend hoofdstuk aan de vernieuwing van de romankunst van 1913 tot 1941. R. Henrard en P. Mertens-Fonck behandelen respectievelijk literaire kritiek en essay en de literatuurwetenschap. Enigszins apart staat het overigens interessante hoofdstuk van J.-M. Klinkenberg over de Franse literatuur in Vlaanderen. In de lijn van de vorige delen van de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden, brengt dit boek in de eerste plaats het verhaal van de opbloei van onze literatuur in de betreffende periode, aan de hand van stromingen, tijdschriften en afzonderlijke figuren. Deze aanpak zou in het licht van de jongste wetenschappelijke opvattingen nog door een synthetische aanpak, die kan leiden naar een tekstgerichte literatuurgeschiedenis, moeten aangevuld worden. J. Weisgerber wijst hierop in zijn slotbeschouwingen ‘Terugblik en vooruitzicht’ en biedt zelf een viertal codes aan, waarbinnen dit kan gebeuren. Intussen brengt dit boek een waardevolle status quaestionis met een onschatbare hoeveelheid aan wetenschappelijk materiaal en gefundeerde beoordelingen. In het eerste deel hebben deze uiteraard een meer definitief karakter. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tweede deel gaat tot 1946 en neemt ook auteurs op, die vóór dat jaar debuteerden maar nadien nog belangrijk werk publiceerden. Dat wordt eveneens bij het onderzoek betrokken, zij het niet altijd volledig, wat kan betreurd worden. Ook dat vraagt nog om aanvulling. Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’ is en blijft echter een indrukwekkend boek, dat een stevige en onmisbare basis legt voor de definitieve geschiedenis van de Vlaamse literatuur. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Armand RuthgeersDe dagen daargelaten, uitg. Danthe nv. Sint-Niklaas, 1988, 155 × 230 mm, 55 blz., genaaid. - Armand Ruthgeers (1928) begon pas op latere leeftijd gedichten te schrijven. In 1982 verscheen zijn eerste bundel: Herfstgedachten. De dagen daargelaten is intussen zijn vijfde en zeker niet de minste. Zijn poëzie is in de eerste plaats een poëzie van herinnering. Ook in deze bundel evoceert hij de geboortestreek, de gestalten van vader en moeder en ‘het land van toentertijd’, d.w.z. het landschap en de sfeer van zijn kinder- en jeugdjaren in het Waasland: ‘de aarde van mijn oorsprong en beginnen / bewaard, veel groener nog dan huidig gras’. Het boerenleven en de verbondenheid met de natuur zijn constanten in dit werk, dat de rustige, weemoedige sfeer uitademt van zijn wortelgrond. A. Ruthgeers is duidelijk een adept van Anton van Wilderode. De bewondering voor zijn grote voorbeeld steunt op een dieper aanvoelen, maar ook op een niet te ontkennen verwantschap, die hem in staat stelt op zijn beurt vormgave poëzie te schrijven, die steeds meer een eigen geluid laat horen. Dat wordt ook bevestigd door de reisgedichten in het tweede deel van de bundel over Igea-Marina en Venetië. Zoals Van Wilderode slaagt hij erin vaak op verrassende wijze door te dringen tot de ziel van de dingen, in wier wezensaard hij de eigen gevoeligheden weerspiegeld ziet: ‘Verdriet en weemoed én de rode / gedachten ter herinnering, / begraven als een rijke dode / in marmer en vertedering.’ De poëzie van Ruthgeers is gevoelig zonder sentimenteel te worden, romantisch én mannelijk tegelijk. Hij voelt zich eveneens thuis in de klassieke, prosodische vorm, die hij met een opvallende beheersing beoefent. Binnen de hem opgelegde grenzen behoudt hij een vrijheid, die zijn vers ongetwijfeld ten goede komt. De dagen daargelaten is een mooie bundel. Armand Ruthgeers is in dit genre uitgegroeid tot een waardevol dichter. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Gaalman, Van Heeringen en KoldeweijHeiligen uit de modder (in Zeeland gevonden pelgrimstekens), uitg. De Walburg Pers, Zaadmarkt 84 A-86, 7201 KM Zutphen, 1987, geïll., 240 × 170 mm, genaaid, f 25. - Onder deze fijne titel gaat de inventaris schuil van het rijke materiaal aan pelgrimstekens dat er bestaat en waarvan de meeste in de provincie Zeeland werden teruggevonden. Gaalman peilt in een inleidende tekst naar de middeleeuwse traditie rond de pelgrimstochten en hun souvenirs. In de middeleeuwen ging men niet op reis voor zijn plezier. Men verliet zijn dorp slechts om te bedevaarten. Deze insignes spelde de bedevaarder op als erkenningsteken op zijn soms gevaarlijke tochten, of bracht hij mee als herinnering na het in aanraking gebracht te hebben met de relieken van de aanbeden heilige. Het pelgrimsteken werd een massa-produkt. Koldeweij doet een onderzoek naar de Zeeuwse pelgrimstochten, die hoofdzakelijk gecombineerde strafbedevaarten en boetetochten waren. Van Heeringen tekent in woord en beeld de vele vindplaatsen in Zeeland van deze pelgrimstekens. Van Heeringen en Koldeweij maken vervolgens de inventaris op van de 713 middeleeuwse pelgrimstekens uit 22 collecties, die allen in de provincie Zeeland gevonden werden. 44 bedevaartplaatsen konden geïdentificeerd worden gespreid van St. Andrew in Schotland, tot Santiago de Compostela en Roma. Het grootste deel van deze pelgrimstekens werd in ‘Nieuwlande’ (verdronken land van Zuid-Beveland) gevonden. De meeste reizen leidden naar Geraardsbergen, Ninove, Dudzele, Wezemaal of Geel. Bij de heiligen bijten Adrianus en Cornelius duidelijk de spits af. Heel wat vergelijkend bronnenmateriaal wordt opgezet om te eindigen met een beredeneerde catalogus van de pelgrimstekens naar plaats van herkomst. Een werk van wetenschappelijke waarde. rmdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Erik van RuysbeekBronnen van nu. Gedichten, Leuvense Schrijversaktie, Blijde Inkomststraat 9, 3000 Leuven, Nederlandse reeks, Leuvense cahiers nr. 77, 1988, 140 × 210 mm, 76 blz., genaaid. - Deze jongste bundel van Erik van Ruysbeek (1915) sluit thematisch volledig aan bij al het vorig werk. Geïnspireerd door de Griekse natuurfilosofie, de oosterse mystiek en een vaag christelijk esoterisch gedachtengoed, is zijn kosmologische poëzie de uitdrukking van het verlangen naar de verloren gegane harmonie en eenheid van al wat is: ‘Ach Adam die ons namen gaf / uw paradijs was al verloren’ (7). De eenheid met al het geschapene is de voortdurende betrachting van de dichter: ‘Om u te zijn verzwind ik in mijn gronden / slechts uit mijn ongrond zijt gij ongrondelijk u’ (46). In die ongrond voltooit de wereld haar geheim en voor de ouder wordende dichter is de dood dan ook geen bron van angst: ‘Maar wachten doe ik niet. De wereld / wacht op mij tot ik mijn eeuwigheid haar schenk’ (28). Op weg naar die eenheid is de taal het voorlopig noodzakelijk ‘medium / tussen uw oneindigheid / en mijn onooglijke oneindigheid’ (9). De ruim vijftig gedichten zijn a.h.w. essays in vrije versvorm. Zonder structuur klinkt de bundel als een symfonie van in elkaar overvloeiende gedachtenstromen in een rijke beeldende taal en ritmische golving. Tegenover het nihilistisch materialisme van de tijd werkt de lectuur van deze bij momenten hymnische poëzie als een geestelijk antidotum. p.l. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Periodieken• LiteratuurTijdschrift over Nederlandse Letterkunde. Redactiesecretariaat: H. Muus, postbus 129, 3500 AC Utrecht. Jaarabonnement: 995 fr. - Jrg. 5 nr. 4, juli-augustus 1988: In ‘Van Keulen naar Straatsburg’ herwaardeert P. Avonds, 700 jaar na de feiten, Jan van Heelu's rijmkroniek over de slag bij Woeringen. Interessant daarbij is hoe de historiografische carrière van de kroniek bijwijlen zeer politiek geladen was. J. Paardekoper schetst in ‘Multatuli en Johannes van Vloten’ hoe de wegen van beide protagonisten bijeenkwamen en hoe er vervolgens een breuk tot stand kwam. P. Burger onderzoekt enkele recente moderne Nederlandse vertalingen van Middelnederlandse teksten en stelt zich de vraag of de vertalers soms niet te veel filoloog en te weinig literator zijn. Dat brengt hem bij de principes, die ze bij hun arbeid vooropzetten. De Vlaamse filologe E. Leijnse geeft in ‘Het Babylon van de editietechniek’ een overzicht van de recente ontwikkelingen in de verbeterde editietechniek in Nederland, aan de hand van een drietal proefschriften. Zij constateert dat de eenheid in de editietechniek nog lang niet bereikt is. H. van Gorp van zijn kant schrijft over ‘Tekstverwerking aan een letterenfaculteit’. E.B.M.J. Blomme heeft een boeiend interview met Paul de Wispelaere, hoofdzakelijk over diens opvatting van kritiek, die altijd eerder gericht is geweest op het positieve dat het literaire werk te bieden heeft. Genootschapsleven stelt de Stichting Jacob Campo Weijerman voor. Literatuurnieuws en recensies, met o.a. een uitvoerige bespreking van een proefschrift over de in Aalst geboren J.B. Wellekens (1651), die als een ‘ondergewaardeerd dichter’ omschreven wordt. - Jrg. 5, nr. 5, sept.-okt. 1988: In ‘Heeroma, Gruuthuse en de grenzen van het vak’ inventariseert F.P. van Oostrom het meest recente Gruuthuse-onderzoek, dat een verrassend licht werpt op K. Heeroma's geruchtmakende editie. Hoewel Heeroma ‘de grenzen van het vak’ overschreed, had hij dan toch een ‘visie’, die niet zomaar te verwerpen is. M.G. Kemperink toont aan dat ‘Sensitivistische romans en verhalen rond de eeuwwisseling’ niet alleen door L. van Deyssel, maar ook door uiteenlopende auteurs werden geschreven. K. van Dalen-Ockam onderzoekt waarom Vostaert als mede-auteur van de Walewein de bij Penninc zo dominante symboliek rond het binnenzwevende schaakbord liet liggen. Opzet of begreep hij de bedoeling van Penninc niet? Waarschijnlijk had hij een andere opvatting over de roman, waaraan ze beiden gewerkt hebben. J. Joosten trekt een parallel tussen de beroering rondom het al dan niet toekennen van de P.C. Hooftprijs aan Hugo Brandt Corstius en een gelijkaardig gebeuren met Hendrik Marsman in 1935. E.B.M.J. Blomme interviewt de literair-criticus K.L. Poll over de rol van de kritiek. Hij tekent, zoals gebruikelijk, ook voor Genootschapsleven, dat ditmaal over Frederik van Eeden gaat. Veel Literatuurnieuws, recensies (vooral uit het Noorden) en Signalement. rvdp | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• SeptentrionDriemaandelijks tijdschrift, Revue de culture néerlandaise, éditée par la fondation flamando-néerlandaise ‘Stichting Ons Erfdeel vzw’; red. Murissonstraat 260, 8530 Rekkem; abonn. 900 fr., los nummer 250 fr., 17e année, numéro 2, 1988: Essays over en fragmenten uit werk van Judith Herzberg en Ivo Michiels; een vergelijking tussen Henri Pirenne en Pieter Geyl; een bijdrage over Arthur Rimbaud als deserteur van het Nederlands-Indische leger; een kennismaking met bestsellerauteur Jan De Hartog. - Numéro 3, 1988: Artikels over de volgende figuren: S. Vestdijk, Gèr Boosten, Antonius Sanderus, Camiel van Breedam, E. Du Perron en Chris Vandenbroeke; een opstel over de invloed van het Franse katholicisme op Noord-Nederland en één over die van het Nederlands op het middeleeuws Latijn. JvM | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Openbaar Kunstbezit in VlaanderenDriem. periodiek voor inwijding in de beeldende kunsten door reprodukties, teksten en radiouitzendingen onder auspiciën van de Vlaamse Provincies en i.s.m. de BRT; jaarabonnementen (4 nrs.) 600 fr. (inclusief opbergband: 850 fr.) rek. nr. 220-0722400-77 t.n.v. O.K.V.-Gent. - Bijzonder interessant themanummer over design, bekeken vanuit verschillende invalshoeken: o.m. vanuit de cultuur, de psycholo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gie, de sociologie, de industrie, de verbruiker, de verkoop, de grondstoffen... Bovendien een visie op design en kitsch, design en smaak, design en export enz. JvM | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• VolkskundeDriemaandelijks tijdschrift voor de studie van het volksleven, red. Mercatorstr. 122, 2018 Antwerpen, abon. 500 fr., los nr. 175 fr., rek. 000-0893952-97 t.n.v. Centrum voor Studie en Documentatie v.z.w., 2330 Schilde. - 88e jg. (1987), aflevering 4 en 89e jg. (1988), afleveringen 1-3: in de laatste aflevering van de 88ste jaargang bespreekt A. Boone het Bulgaarse kerstlied. In Bulgarije, waar de Kerstfeestelijkheden op 20 december beginnen, vertonen de feestriten veel sporen van magisch geloof. Er zijn twee soorten kerstliederen. De eerste soort heeft niets met het evangelische verhaal te maken, maar wortelt in het agrarisch bestaan en de bewogen geschiedenis; de tweede soort handelt over de evangelische gebeurtenissen, maar met talrijke aanpassingen aan de Balkan. Met de 89ste jaargang bestaat dit in 1888 door Pol de Mont en August Gittée opgerichte tijdschrift 100 jaar. In nr. 1 bespreekt W.L. Braekman achttiende-eeuwse veterinaire recepten en zegeningen uit Breda, die bewaard zijn in een handschrift van de Gentse universiteitsbibliotheek. Het eerste deel, een ‘kleijne huijsappotheek’, is voor de helft gebaseerd op ouder materiaal en voor de helft op de praktijk van de samensteller. Het tweede deel bevat vooral veterinaire recepten voor paarden. Tot slot actualiseert Paul De Win zijn lezing Rechtsarchäologie, waarin hij het project van een beredeneerde inventaris van het rechtshistorisch patrimonium van België toelicht. In nr. 2 zet Marc Jacobs zijn onderzoek naar charivari verder met de uitdrukkingen ‘de bef jagen’ en ‘schavakken vangen’, terwijl Alfons Roeck de talrijke volksverhalen vooral over heksen, die hij de voorbije drie jaar optekende, nu eens niet in een steek kaartenbak opborg, maar ze voor anderen toegankelijk maakte. De derde aflevering is grotendeels gewijd aan een halve eeuweling: de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde. Onder de referaten die bij die gelegenheid werden gehouden en hier opgenomen zijn, vermelden wij die van Karel Dobbelaere over Volkskunde en godsdienstsociologie: op zoek naar mogelijke samenwerking. De aflevering sluit met een bijdrage van Paul Huys: Vijfhonderd jaar na de ‘Heksenhamer’, waarin hij vooral wijst op het onderzoek van iconografisch materiaal. T.C. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• Nova et VeteraTweemaandelijks tijdschrift voor onderwijs en opvoeding. Orgaan van de Nationale Verbonden van het Kath. Secundair en van het Kath. Pedagogisch Hoger Onderwijs, 6 nummers, jaarabonnement 435 fr., los nr. 125 fr., Redactie: Nova et Vetera, NVKMO, Guimardstraat 1, 1040 Brussel. - Jrg. LXV, 1987-88, nr. 6 (augustus): Dit nummer is het laatste dat als orgaan van het Nationaal Verbond van het M.O. en H.O. verschijnt. Vanaf de volgende jaargang nemen die verbonden het T.O. erbij en zal dit ‘Eenheidsverbond’ twee tijdschriften patroneren: Nova et Vetera en Pedagogische Bijdragen. Uit de inhoud van onderhavig nummer stippen we aan: het zeer instructieve artikel van Jos Creten die de vraag poneert (en tevens beantwoordt) ‘Hoe kan het M.O. het studiesucces van haar leerlingen aan de universiteit bevorderen?’. In een tweede artikel heeft P. De Rynck het over ‘De literaire vertaalkritiek: afbraak en opbouw’. Concreet in de lespraktijk te gebruiken is de bijdrage van Dr. L. Broeckx (†) over ‘Hymne aan Epicurus’ (Lucretius: De rerum natura). In de rubriek ‘Rapporten en Verslagen’ lezen we eerst een kritiek van Dr. Jos Boven over ‘P.G.J. van Sterkenburg: Handwoordenboek van hedendaags Nederlands (Van Dale) en vervolgens een kritisch onderzoek van de schooluitgaven van Latijnse teksten in de buurlanden onder de titel ‘Over het muurtje’, geschreven door Dr. L. De Neubourg. Op een paar bladzijden na (die besteed worden aan ‘Mededelingen’) wordt de rest van het nummer ingepalmd door de rubriek ‘Boekbespreking’. - Jrg. LXVI, 1988-89, nr. 1/2 (oktober): Dit is een themanummer geworden onder de titel ‘De Andere op school’ en richt zich uitdrukkelijk op de religieuze dimensie in het leven van allen die bij de school betrokken zijn en stelt tevens de gewichtige vraag ‘Is geloof en gelovig zijn voldoende zichtbaar en hoorbaar in onze katholieke school’. Antwoorden worden geformuleerd door Prof. Dr. A. Vergote die vooraf ‘De religieuze mens’ belicht, door Paul Leemans die het heeft over ‘Geloven en christen-zijn’. Prof. Dr. E. Henau bespreekt het ‘Geloof als heimat en als uitnodiging tot ontheemding’ en Dr. G. Bodifée ‘bewandelt’ ‘Wegen van geloof en wetenschap’. In het artikel ‘Het cultuurscheppend christendom’ handelt Dr. S. De Bleeckere over het christelijk aggiornamento en Prof. Dr. D. Hutsebaut stelt dat de ‘Religieuze levensbeschouwing: een moeilijke weg’ is. Zeer pregnant vinden we de vraag ‘Kan godsdienst onderwezen worden?’, waarop Prof. Edith Cardoen een zeer genuanceerd antwoord geeft. Ten slotte lezen we nog twee korte bijdragen van (respectievelijk) F. Lefèvre en F. Claus over ‘Religieuze boeken’. R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamse discotheek• Compact Disc-Beauvarletkoor, NieuwpoortKostprijs 750 fr. voor de DC en 400 fr. voor een cassette, overmaken op bankrekening 712-970036762 t.n.v. Beauvarletkoor, Duinkerkestraat 39, 8450 Nieuwpoort. - Het Beauvarletkoor uit Nieuwpoort, dat in 1987 laureaat werd op de nationale koorwedstrijd van het ANZ, heeft een compact disc-opname gemaakt. Voor de opname had de dirigent, E.H. Ignace Thevelein, geopteerd voor de Sint-Walburgakerk in Veurne, Sint-Walburga is namelijk de kerk waar Henricus Beauvarlet († 1623) - naar wie het koor genoemd is - kapelmeester was. Het kerkgebouw blijkt bovendien over een uitzonderlijke akoestiek te beschikken. Dat had een Pools koordirigent - Collegium Musicum, Lodz, voorjaar '88 - al eens met verrukking vastgesteld, en ook Jan Vanwelkenhuyzen, die de digitale opname gerealiseerd heeft, stak zijn bewondering voor die akoestische gaafheid niet onder stoelen of banken. De gekozen werken - o.a. geestelijke en wereldlijke renaissance - worden door de interpretatie van het koor tot volle bloei gebracht. Dat geldt in hoge mate voor het Sanctus en het Benedictus uit de achtstemmige Missa dum aurora finem daret, één van de acht missen die van Beauvarlet bewaard gebleven zijn. Bij de opgenomen geestelijke renaissancewerken behoort ook het Improperium van Lassus, een motet uit de lijdensliturgie van de Goede Week. Bij de romantische koorliederen werd een geslaagde uitvoering gebracht van twee ‘Lieder’ van Mendelssohn-Bartholdy (Jagdlied en Frühlingslied), wat een hele prestatie mag heten voor een koor dat tenslotte uit liefhebbers bestaat. Fantasia van Jef Tinel was op de ANZ-zangwedstrijd al een pronkstukje, maar dit keer getuigt de uitvoering van een knappe stembeheersing. Dat is te danken aan Karolien De Meyer, studente hoger diploma zang aan het Lemmensinstituut van Leuven, die het koor geregeld stemvorming geeft. Karolien De Meyer brengt op de compact disc een prachtige en ontroerende solo-uitvoering van het romantische The turtle dove van R.V. Willams. Het gedeelte van de profane renaissancewerken omvat o.a. het bekoorlijke Bonjour mon coeur van Lassus op tekst van Ronsard, en het lieflijke Als' ick u vinde van Hubertus Waelrant, twee werkjes die behoren tot de roemrijke traditie van de Vlaamse polyfonie. De artistieke directie van de opname werd verzorgd door Michaël Scheck, dirigent van het Antwerps Bachkoor en docent koordirectie aan het conservatorium van Gent. Last but not least is daar natuurlijk de dirigent Ignace Thevelein, die sedert 1986 de drijvende kracht van het Beauvarletkoor is. Het is grotendeels dankzij zijn onvermoeibare werkkracht en zijn niet-aflatend enthousiasme dat het Beauvarletkoor nu tot de beste Vlaamse liefhebberskoren behoort. R.D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter recensie ontvangenA. Boeken
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Prospecti
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Periodieken
De recensies werden geschreven door:
|
|