Vóór Hendrik Prijs aan zijn serie romans begon, had hij reeds een hele lijst aan toneelstukken, jeugdverhalen en novellen gepubliceerd. En wat weinigen weten, is dat hij, zoals bijna elk beginnend auteur, verzen en gedichten heeft geschreven die hij echter nooit heeft willen publiceren.
Tussen 1926 en 1936 schreef hij De droom van Jooske, Een zieltje in donkerte, Zij deden als mama, De blinde ogen van Flippeke, Het groote wonder in het land der witte zon, Nistelken, De andere weg en Kraai. Een eerste korte roman is getiteld De stad op het einde en even daarvoor breekt hij door met zijn lijvige bundel korte verhalen Eenzamen. Deze bundel bevat acht verhalen waarin telkens als hoofdfiguur een ‘eenzame’ voorkomt. Een enkele keer sluit een verhaal met een happy-end. De meeste personages brengen het er minder goed van af, zijn eerder tragisch, al wekken zij een lach op door de sarcastische wijze waarop ze beschreven zijn.
En zo zullen dan ook zijn andere romans, door de koele, bedachtzame verhaaltrant, verwant aan Willem Elsschot, de lezer boeien. De auteur weet de juiste sfeer te scheppen en daardoor ook ons in de gewenste stemming te brengen. Zijn hoofdpersonages zijn bijna steeds eenzamen, mensen die praktisch alleen vechten tegen alles en allen.
Zo verschijnen achtereenvolgens na Het huis met de glycines, Het zwakke verzet volgens de kritiek zijn beste roman, om te vervolgen met Solden, Het hart der Crèvecoeurs, Geuzenvesper, De onvruchtbare vijgenboom en tenslotte Marieke Bosteels, meid voor alle werk.
De roman Solden (1943) is enigszins een tegenhanger van Het huis met de glycines wat betreft het karakter van de hoofdpersoon Polidoor Lambrichts, architect. Niettegenstaande hij een lieftallige echtgenote en vijf dochters bezit, zal hij toch als een eenzame sterven in een bejaardentehuis, na veel leed te hebben doorstaan door het overlijden van zijn echtgenote en ter oorzake van het gedrag van sommige van zijn kinderen. Maar hij is een van de weinige personages in de boeken van Hendrik Prijs die gelouterd, kalm en waardig met de vrede van zijn ziel naar het hiernamaals verlangt. Hij had altijd gedroomd van een gelukkig leven, honderd percent. Hij was tevreden met vijftig: ‘Het kon nog minder als men gesoldeerd werd’.
In Geuzenvesper schetst Hendrik Prijs een beeld van Sint-Truiden in de 16de eeuw. De strijd tegen de Hervorming heerst met volle kracht. Hij wordt voorgestaan door een hageprediker, bijgenaamd ‘de apostel’, die een meisje verleidt, de dochter van de man waar hij onderdak vond, maar het boek heeft gelukkig toch nog een happy-end. De meest geslaagde fase uit deze roman is die waarin de belegering en de overrompeling door het leger der Geuzen beschreven wordt, en waarbij de kleinmoedige burgemeester A. Speculo een voorname rol wordt toebedeeld. Tenslotte volgt de Spaanse bezetting en ook de pest. Het boek is eerder historisch-documentair en moet dan ook vanuit dit standpunt gelezen worden.
Na Geuzenvesper volgt Het hart der Crèvecoeurs. De Crèvecoeurs zijn lijkkistenmakers. Het zijn zachtaardige mensen en alles wat buiten hun familie gebeurt gaat gewoonweg aan hen voorbij. Prijs beschrijft de wederwaardigheden van dit gezin: last en beproeving. Hiermee leverde hij een mild boek in verhouding tot het sarcasme waarmee hij zijn vroegere werken stoffeerde. Hij boeit en dwingt ons te luisteren, want zelf staat hij in 't midden van zijn verhaal, kijkt om zich heen, observeert en schrijft neer wat hij ziet en hoort. En zo staat hij ook naast de lijkkistenmaker om getuigenis af te leggen van de betrekkelijkheid van het leven.
De voorlaatste roman die Prijs schreef was De onvruchtbare vijgeboom. Een actueel probleem: de kinderloosheid in een gezin. Dit pijnlijk gemis laat de auteur zowel door de vader als door de moeder aanvoelen. Na tien jaar huwelijk zijn Alfred en Isabel nog steeds kinderloos. Alfred kan dat hoe langer hoe minder dragen. Isabel schijnt met de toestand verzoend, doch slechts oppervlakkig en zij verbijt haar leed, waardoor Alfred haar verkeerd gaat beoordelen. Er volgen scènes en dan wordt er gezwegen, maar zij leven van elkaar weg. Toch verwacht Isabel na tien jaar een kindje. Het wordt echter nog vóór de geboorte bedreigd door een ziekte van Isabel, maar alles eindigt toch met de lang verwachte doopplechtigheid. Het boek is in de trant, de oude trant van Hendrik Prijs geschreven, op de man af, soms wat ruw maar eerlijk volks. Een boek vol waarheidsliefde en achter het masker van Prijs de grijnslach om het vele nietige en overbodige. Sarcastisch ook weer soms, maar met ontroerende momenten.
Zijn laatste roman Marieke Bosteels, meid voor alle werk kende ik van vóór zijn verschijnen. Prijs had mij het gegeven en de evolutie ervan reeds verteld en er bepaalde toestanden over uitgelegd. Het boek is met zijn tikje ironie, maar met zijn milde klank een verhaal geworden met een gevoeligheid die ontroert. Marieke Bosteels, de mislukte schooljuf, met een beproefde jeugd achter zich, komt als ‘dienstmeid voor alle werk’ in het grote gezin der Van Loo's terecht, waar zij tot haar oude dag zal blijven. Zij heeft er geen gemakkelijk leven, want ze moet er afrekenen met mensen van allerlei slag, haar werkgevers met de vijf kinderen, elk met hun eigen
In dankbaarheid en gebed
gedenken wij
Hendrik PRIJS
echtgenoot van
Aline GROFFY
geboren te Sint-Truiden
op 18 maart 1898
en godvruchtig overleden
te Alken (Terkoest)
op zijn 86ste verjaardag.
Letterkundige
Rustend schoolhoofd van het H. Hartcollege te Sint-Truiden
Ere-voorzitter van de koninklijke kunstkring van Sint-Truiden
Lid van de Limburgse Schrijvers
Lid van de beheerraad van de vrienden van Bokrijk
Lid van C.O.V.-gepensioneerden Hasselt en andere verenigingen
Vereremerkt met meerdere eretekens.
Ziekte en lijden spaarden U niet in uw laatste levensjaar.
Wat U van nature zo overvloedig geschonken was: uw lach, uw geestig woord, uw pittige verteltrant, het werd U alles afgenomen.
Ondoorgrondelijk zijn Gods wegen.
Mama week niet van uw zijde. Uw lijden was haar lijden, gelijk zestig huwelijksjaren lang, uw vreugden de hare waren.
De school, boeken, muziek, gezin en kunstvrienden, het vulde uw leven eertijds tot de rand.
Wat moet de roerloosheid van uw verlamming en de geluidloosheid van uw ziekte daarna één zwarte nacht geweest zijn.
Alhoewel!
Wij weten het, uw sterk geloof in Gods goedheid heeft U zeker een reddingsboei toegeworpen.
Lieve Papa, werpt gij nu die reddingsboei naar onze Mama.
Uw kinderen, uw vele kleinkinderen en zeven achterkleinkinderen vergeten hun lieve Opa niet.
De familie dankt om uw medeleven.