[nummer 223]
Verantwoording
Evenmin als andere provincies heeft Limburg een eigen literaire of artistieke identiteit. De benaming ‘Limburgse’ prozaschrijvers kan dan ook slechts een geografische aanduiding zijn: geboren of verblijvend binnen deze geografische ruimte.
Jos Vandeloo en Bernard Kemp (Frans Van Vlierden) waren geboren Limburgers en brachten er hun jeugd door. Hendrik Prijs en Minus van Looi (Benjamin Vandervoort) waren honkvast: de eerste bleef steeds Sint-Truidenaar, de tweede woonde zonder onderbreking in Tessenderlo. In hoever hun geboortestreek toch invloed zou gehad hebben op hun auteurschap, gaan wij niet vooraf onderzoeken. Dat zal eventueel blijken uit de afzonderlijke behandeling van hun oeuvre en persoonlijkheid.
De vraag kan niettemin gesteld worden waarom precies de vier genoemde prozaïsten aan bod komen. Een andere keuze was inderdaad mogelijk en daarbij kon gedacht worden aan Dries Janssen, Loeki Zvonik, Alfons Jeurissen, Jan Colson, Lambert Swerts, Monda De Munck, René Seghers en zeker Louis Verbeeck en Jos Ghysen. Maar beide laatsten kunnen best terecht in een wellicht later te programmeren Vlaanderen-nummer over het ‘cursiefje’. Bij al de genoemden kon wellicht ook nog gedacht worden aan enkele, soms tot de allerjongsten behorende prozaïsten voor zover zij niet meer aan hun proefstuk zijn. Maar één keuze sluit een andere uit of ‘kiezen doet verliezen’! Toch kan niet ontkend worden dat de vier geselecteerde auteurs met hun grotere of minder grote bekendheid een duidelijke gestalte hebben in onze literatuur.
Het was niet mogelijk elk auteur volgens een bepaald, identiek stramien te behandelen. Ieder medewerker heeft zijn eigen benaderingswijze gekozen: hetzij op grond van ontmoetingen, herinneringen, interview, bepaalde facetten en aspecten van de auteur, hetzij als een globaliserend overzicht van zijn werk. Wij meenden trouwens dat zo een afwisseling de lezer welgevallig kon zijn.
Het was zeker niet onze bedoeling, een vergelijkende esthetische of morele waardebepaling of een rangschikking van deze schrijvers vast te stellen. Ieder schrijver is in eerste instantie waard wat hij voor zijn lezers waard is en ‘de gustibus’ kan ook in dit geval moeilijk gediscussieerd worden.
Refererend naar vroegere Vlaanderen-nummers over ‘Een kwartet van prozaschrijvers’ van de provincie Antwerpen (202-203) en een kwartet Westvlaamse prozaschrijvers (218), kwam op zijn tijd Limburg aan de beurt. Over Jos Vandeloo en Bernard Kemp werd al velerlei en uitvoerig gepubliceerd, maar ook het oeuvre van Minus van Looi en Hendrik Prijs diende beslist nader in het licht te worden gesteld. Voor bepaald werk van de twee laatstgenoemde auteurs is trouwens een nieuwe uitgave gepland.
Voor verdere kennismaking of nadere studie der geschriften van de vier behandelde schrijvers bevat dit nummer een bijzonder waardevolle en voortaan onmisbare bio- bibliografie.
Wij danken al de medewerkers aan dit Vlaanderen-nummer, ook het provinciebestuur van Limburg voor zijn steun. Mogen zij de voldoening ervaren dat onze lezers opnieuw in de gelegenheid gesteld werden om te grasduinen in een beperkt stukje wisselend landschap van onze Zuidnederlandse literatuur.
Flor van Vinckenroye