De fakkel overgenomen...
Vreemd, je kan ze er zo uitpikken uit de reusachtige berg nummers. De twintig nummers die je als redactiesecretaris ter wereld geholpen hebt, van 1972 tot 1974. Een boeiende tijd, waarin het zaligste moment was, als je al je drukproeven en illustraties klaar had en de zegetocht naar Brugge kon aanvatten, naar Albert Setola voor lay-out en bijkomende verluchting. Zalig, niet alleen omdat eens te meer het saaie werk achter de rug was, maar ook omdat je daar een stil mens mocht ontmoeten, zo innemend, zo mededeelzaam, zo omnivalent kunstenaar en zo onverwacht soms (zoals die namiddag-jazz-session op zijn elektronische orgel en zijn drumstel...). En de gastvrijheid van zijn echtgenote...
Voor een beginnend germanist-leraar inderdaad een boeiende tijd van opentrekkende ontmoetingen. Neem nu, in voorbereiding van het nummer 125, over Gustaaf en Karel Van de Woestijne, de trip naar Sint-Martens-Latem, bij Raf Van den Abeele; de vele ontmoetingen met Dr. Albert Smeets, omnipresente duivel-doet-alles, die je deels van veel redactiewerk kon ontlasten omdat hij zelf dag en nacht met C.V.K.V. en tijdschrift begaan was, maar anderzijds door zijn vaak impulsieve houding je een hele vracht kon bij bezorgen. Zoals met het ‘Consciencenummer’ (Vl. 134): het leek in veilige handen: Ludo Simons en zijn vriendenkring, geruggesteund door heel zijn ‘Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven’, stonden borg voor een hoogst-interessant nummer. Toen plots Albert Smeets zich nogal scherp uitgelaten had over het A.M.V.C. Heel de ploeg trok zich in blok terug. Een nieuw nulpunt voor de secretaris dus. In allerijl moest een nieuw nummer op stapel gezet worden; en daarbij, gefrustreerd als we waren, wilden we nog niet onderdoen voor die afhakende groep gerenommeerde Consciencekenners.
Andere samenstellers waren dan weer té enthoesiast en aasden, met de hulp van het tijdschrift, op een nagenoeg volledige behandeling van hun onderwerp, haaks op de klare afspraken tussen redactiesecretaris en drukker. Achteraf zijn dat natuurlijk de mooiste nummers..., zoals ‘Het Rococo-orgel in Vlaanderen’ met het enthoesiaste duo Kamiel D'Hooghe en Ghislain Potvlieghe, onze orgelfanaat bij uitstek. Liever zo natuurlijk dan die boze telefoon van Professor Steppe, na het verschijnen van zijn ‘Naer Sente Jacobs in Galissiën’ (Vl. 126), omdat er een paar onderteksten bij de verkeerde illustraties terecht gekomen waren. De tol van de eindspurt.
Gelukkig mocht je als redactiesecretaris nu en dan je eigen interessevelden ook eens exploreren. Rechtstreeks uit mijn licentiaatsverhandeling werd nr. 128 ‘Symbiose der Kunsten’ geboren, en rechtstreeks uit mijn van dan af groeiende muzikale interesse, het nr. 143 ‘Volksmuziek in Vlaanderen’. Zo kon je best eens het saaie secretariaatswerk vergeten...
Twintig nummers meegemaakt en dan de fakkel maar weer doorgegeven: geen grote plaats dus voor mij in de ‘rij der onsterfelijken’... Twintig nummers lang heb ik mij ook de vraag gesteld in hoever je ‘Vlaanderen’ wel een tijdschrift kon noemen. Eerder een reeks heel boeiende monografieën, dacht ik, soms weinig inspelend op de échte ronkende actualiteit, zoals van een normaal tijdschrift verwacht wordt. Een verjaardag van een geboorte of een afsterven van een kunstenaar was vaak een zwak alibi om de schijn van actualiteit hoog te houden. Een collega-leraar drukte het eens zo uit: ‘Eigenlijk lees ik nooit Vlaanderen als het nummer verschijnt; maar veel later, als ik met iets bezig ben, schiet me dan te binnen, dat Vlaanderen daar ook een themanummer aan gewijd heeft. En dan haal ik het boven met volle interesse.’
Troostwoorden voor een redactiesecretaris. Gelukkig kon de Korte-Golf-rubriek en de vele berichten ‘achteraan’ het tijdschrift wél naar de tijd bijschroeven. Maar grote kunst blijft eigenlijk altijd actueel, behoort altijd ergens, al is het maar in het hart van één bewonderaar, tot de diepere actualiteit! En dat voel ik nu, 1988, als ik terugblik. Welke enorme verrijking in al die contacten met kunst en kunstenaars!
Spijtig - of best? - was ik teveel kunstenaar om het droge tijdrovende redactiewerk lang vol te houden. Tekort aan bureaucratische orde deed de emmer overlopen. Sinds die tijd heb ik een enorme bewondering voor redactiesecretarissen...
Joost Vanbrussel