Roland Verhavert literatuur vertalen in film: waarom niet?
Roland Verhavert (1927) is van in zijn jeugd door film gefascineerd geweest en is, via de filmkritiek en het filmclubwezen (Het linnen venster, samen met Karel Simons), cineast en producent, ook docent aan het RITCS (Brussel) geworden. Hij is sinds de jaren 50 een centrale figuur geweest in de wereld van de Belgische/Vlaamse film. Hij was co-realisator van de fameuze Meeuwen sterven in de haven (1955, met Rik Kuijpers en Ivo Michiels), een film die na WO II de verdienste had de Vlaamse film opnieuw op de rails te zetten. Het afscheid (1966, naar Ivo Michiels) was een zelfde, hernieuwde poging. Pas vanaf 1972 gaat Verhavert zich doorzetten als cineast van speelfilms zoals Rolande met de bles (1972). De loteling (1973), Pallieter (1975), Rubens, schilder en diplomaat (1977), Brugge, die stille (1981). Intussen had hij documentaires en experimentele films gemaakt, talrijke opdrachten van de BRT. Thans werkt hij aan Boerenpsalm (naar Felix Timmermans). Verhavert is behalve cineast ook producent met op zijn palmares werk van Hugo Claus, Herman Wuyts, Guido Henderickx, Jan Gruyaert, Patrick Le Bon, Robbe De Hert, Peter Simons en Jean-Pierre De Decker.
1988. Het probleem van de Belgische film is dat van de financiering, - dat was al zo in de jaren
1972
50 precies zoals in de jaren 30. Theoretisch is de oplossing dat er grotere bedragen voor subsidiëring van film moeten kunnen komen. Thans bedraagt het jaarbudget 110 miljoen BF, terwijl de
Munt alleen al 1 miljard BF per jaar krijgt. Theater en bibliotheekwezen worden eveneens met miljardenbudgetten overeind gehouden en, natuurlijk, is dat een goede zaak. Maar voor film resten alleen de kruimels van de rijke tafelen. Met 35 à 40 miljoen doe je niet zo heel veel.
Achter de zuinige subsidiëring van film staat een vage opvatting over film als commercieel produkt, die feitelijk zou moeten culmineren in een aanpak die het mogelijk maakt om winst te maken zodat er kan worden geïnvesteerd. Iedereen moet inleveren, er wordt dus ook bezuinigd op cultuur, - maar de besparingen op film en tv zijn al jaren bezig.
Het resultaat is dat wij trage, triestige films maken, - dat is geen zaak van mentaliteit maar van geld. Een film bestaat uit 700/800 shots; als ik er 15 draai per dag, heb ik 50 dagen opname en dat is onbetaalbaar. Dus minder shots voor de 90 minuten speeltijd, dus een tragere (en soms een triestige) film.
Ik heb veel gefilmd naar scenario's die uit de literatuur geëxcerpeerd waren (Michiels, Teirlinck, Conscience, Timmermans, Rodenbach) en ik vind niet dat dat een zwakheid van de Vlaamse film is zoals wel eens beweerd
1981
wordt. Ook in de grote filmlanden wordt meestal uitgegaan van gepubliceerde verhalen. (Een verklaring zou kunnen zijn dat het
uitgeschreven verhaal personages schept die
leven, psychologisch kleur en reliëf vertonen, op een wijze die in een scenario dat zuiver descriptief tewerk gaat, zeer moeilijk te evenaren is.
kvd.) Ik werk thans aan
Boerenpsalm, een zeer zorgvuldige keuze, - als je om de twee jaar een film kunt draaien, ben je wel kieskeurig. Het is een verhaal dat
body heeft en ik vrees zeker niet dat het een
boerenfilm in de schilderachtige en folkloristische betekenis van het woord zal worden. Daarvoor heeft het verhaal te zeer diepgang, heel mooi. Dat een
regionale toets een verrijkend element kan zijn, als het juist geïntegreerd is in het werkstuk, wordt geïllustreerd door de Amerikaanse, Japanse, Russische films waaraan je altijd kunt zien dat ze
ergens gemaakt zijn. Er zijn overigens voldoende gewoon technische en economische redenen om ervan af te zien Amerikaanse produkties na te bootsen.
Wat me aantrekt in Boerenpsalm is de afwisseling, de interferentie van tragiek en humor, dood en geboorte op dezelfde pagina, chaud et froid, het in elkaar vloeien van tegengestelde gevoelens zoals ook Claus dat kan oproepen. Het picturale van het onderwerp is aantrekkelijk, maar komt op de tweede plaats. Het verhaal primeert. En in het verhaal de boer die Wortel heet.
(Uit een gesprek, kvd)