Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
In het thuislandOok voor ons land geldt wat voor de meeste Noorderlanden geldt. Tenzij zij een functionele rol hebben (bewaard), wat zelden het geval is, betekenen de fonteinen in ons koel en niet dorstwekkend klimaat in hoofdzaak een artistieke schepping of een architectonische aanvulling, soms enkel de concretisatie van een historische of folkloristische herinnering, een hulde of een opdracht. Jean-Pierre Courtois heeft, onder de titel Fontaine, si tu m'étais contée, een gecommentarieerde inventaris opgesteld van de fonteinen in Wallonië en in Brussel. Vele daarvan hebben nog slechts een historische betekenis, en weinige daaronder een eigenlijke kunstwaarde. Wallonië is rijk aan kleine fonteinen, pompen, ‘bassins’ die hun praktisch nut verloren hebben en waarvan het uitzicht vooral met de lokale geschiedenis verband houdt. Verschillende Luikse fonteinen hebben te maken met de beeldhouwer Jean Delcour die ook in Vlaanderen bedrijvig was, o.m. voor de Refugie van Herkenrode (hoofdaltaar van de O.-L.-Vrouwekerk). Van Delcour is het definitieve ontwerp voor Le Perron, een in alle geschiedenisboeken vermeld kunstwerk, ook
Antwerpen. Fontein met Brabo.
illustratief, bijna als een symbool van Luik. Het is een zesdubbele fontein waarvan de waterspuitende elementen onder een arcadengalerij geborgen zijn. Van Delcour is ook het bronzen Mariabeeld dat op de Fontaine de la Vierge staat (Vinâge d'île). De massieve Sint-Jan-de-Doperfontein kreeg in 1667 op zijn vierhoekig stenen baldakijn een bronzen groep van Delcour, een van de eerste werken na zijn verblijf in Rome uitgevoerd. Tot de merkwaardigste types in Wallonië behoren Li Bassinia (1406) in Hoei, waar steen, koper en smeedijzer samenspelen tot een schilderachtig geheel. Zeer decoratief is de (niet meer werkende) Fontaine aux Lions (1882) in Tintigny (bij Orval). Ze heeft een fraai fronton in blauwe steen waarop twee leeuwen een standaard vasthouden. De slanke fontein David (oud-burgemeester) in Verviers is van Clément Vivroux. Te midden van een groot cirkelvormig bekken in witte steen rijst op een vierhoekige sokkel in rood graniet een hoge zuil. Aan de wangen van de schacht zijn vier kleinere bekkens in de vorm van schelpen vastgehecht. Meer en meer wordt de fontein opgevat als een abstracte dialoog tussen het water en de materie. Dat zien we bij de types van de nu in Parijs woonachtige Pol Bury die vrijwel uitsluitend metaal gebruikt. Een van zijn fonteinen staat voor het Franse Cultuurcentrum in de botanische tuin, Brussel. Er is een soort paradox in het feit dat het water zonder straal over bolvormige elementen sijpelt of eruit plast, elders uit cilinders vloeit of druipt (b.v. in Antwerpen). In andere fonteinen van Bury gulpt het in een afwisselend spel uit open of toeslaande kleppen (vgl. de Catalogus Les Caves du Botanique). Een deel van de vroegere stadsfonteinen in Brussel zijn in de musea of bewaarplaatsen opgedroogd. In de grote hal van het Museum voor Schone Kunsten staat, tegen de muur rechtover de ingang, een fontein. Ze lijkt daar te treuren, er komt geen druppel noch uit de borst van de sirene, noch uit de muil van de dieren. Neptunus heeft zijn drietand verloren, maar zijn dochter Thetis is nog omkranst met parels, schelpen, algen. Het is een werk dat Gabriel Grupello uit Geraardsbergen, die ook in Duitsland zeer bedrijvig was, voor het Gildehuis van de visverkopers bestemd had. Van de andere fonteinen blijven nog enkel delen over. Weinigen die langs de Sint-Niklaaskerk voorbijwandelen heffen het hoofd op om het beeld te zien van het boerinnetje met het hoofdkapje en de slofjes. Dat het een deugniete was die water bij de melk mengde maakt haar niet minder bevallig. Het meisje staat met de linkervoet op een tonnetje. Ze schenkt de melk uit, of is het water? Naast haar ligt een hoop groenten. Het gerestaureerde en verplaatste beeld, uit de beitel van Marc Devos, bekroonde vroeger een fontein die verdwenen is. Van de vele beeld(-groep)-en die het Koninklijk park bevolkten is nog een fontein bewaard, Het meisje met de schelp (1901). Ze houdt een amfoor in de linkerhand en is op een zuiltje gehurkt. Het is een charmante sculptuur van A. de Tombay, misschien naar een ontwerp van M. Devos. Het wa- | |
[pagina 43]
| |
ter spuit onderaan uit vier kikkerkoppen. De bronzen haken zijn nog zichtbaar waaraan de bekertjes bengelden om water te putten. Op de Grote Markt staat niet de minste fontein meer, wegens de onophoudelijke ‘effimera’ die daar opgetimmerd worden. Op de binnenhof van het stadhuis heeft men in de hoeken twee fonteinen geplaatst: liggende figuren symboliseren de Maas en de Schelde. Dolfijnen spuiten het water uit hun neusgaten. Niet ver van hier plast het onvermoeibare baasje van J. Duquesnoy de Oude. Verschillende fonteinen in de stad hebben wegens de eisen van het verkeer van plaats moeten veranderen. Zo werd de Fontein Anspach (1899), die vroeger op het De Brouckèreplein stond, wegens de aanleg van de metro ontmanteld en op de vismarkt heropgericht. Ze is niet karig met water en bruist naar alle kanten, maar op een plaats waar bijna niemand stilhoudt om haar te bewonderen. Op haar plaats bleef de Minerva-fontein, op de Grote Zavel, een werk van Jacques Bergé. De godin draagt een medaillon met de profielen van Maria-Theresia en haar gemaal Frans van LotharingenGa naar eind(22). Men is op het idee gekomen enkele pleinen van Brussel te ‘verfrissen’ met kleine fonteintjes, eenvoudig van factuur en smaakvol tegelijk. Er is een onderbekken voorzien waarin de huisdieren zich kunnen lessen, en een bovenbekken waaraan de stadsbezoekers het kunnen doen. Een van die fonteintjes staat op het pleintje van de Sint-Niklaaskerk. Bovenop ziet men een plastische weergave van Bruegels schilderij De Blinden, dat zich nu in het Museo Capodimonte van Napels bevindt. Aan de buitenrand van de hoofdstad bij de aanzet van de autosnelweg naar Antwerpen prijkt de Neptunus-fontein van Giambologna, een ensemble van bronzen beelden op een sokkel van Italiaans roze, groen en wit marmer. In de winter wordt het monument met hooi bedekt omdat het marmer niet tegen de vorst bestand is. Het geheel is een crescendo vol beweging naar boven toe, tot aan de god met zijn drietand, en toch geeft het een indruk van stabiliteit. De fontein is een trouwe repliek van het beeld dat te Bologna op de Piazza del Nettuno staat en dat zich aldaar tegen de gotische gevel van het Palazzo Comunale aftekent. Wanneer men het beeld beschouwt, - in Brussel liefst op enige afstand, van op de straatweg aan de zuidelijke hoek, - bevroedt men er alras de betekenis van: het is niet, zoals bij Michelangelo, een veredelende zielsuitdrukking, het heeft niets dramatisch of ontroerends, het is een koud symbool, louter decoratief, maar als decorum van het hoogste gehalteGa naar eind(23). Ook de fontein heeft zich van het figuratieve, speciaal mythologie en symboliek, losgemaakt, maar, ook wegens de mogelijkheid haar om het even waar te plaatsen, is het een thema dat gevaar loopt tot vulobject te dienen of in banaliteit uit te monden. Toch komt men tot echt geslaagde moderne opvattingen zoals in Brussel, de geometrische fonteinen die bij de Zuidertoren staan; de ene is een hulde aan de curve, de andere aan de cirkel en de rechthoek. Ze zijn niet bijster goed geplaatst op de sokkel die de toren draagt, maar onder het gebouw, zodat ze moeilijk de aandacht trekken, vooral niet die van de voorbijrijdenden. Vele fonteinen zingen voor niemand, vruchteloos. Niet zo met de abstracte fonteinen bij het Atomium, het meest gefotografeerde bouwsel van het land: vernuftig als wetenschappelijke ‘uiteenzetting’, bedenkelijk van esthetiek, kostbaar evenwel wegens de financiële opbrengst. De moderne fontein die in het perspectief van het gevaarte staat spuit het water niet meer uit monden, muilen, snavels of wat ook, maar eenvoudig uit vrijwel onzichtbare metalen buizen. Geen bedrog meer, geen enkel decor meer, weg met de verbeelding. Er is een aangename symmetrie voorhanden in de harmonische en wisselende verdeling van de waterstralen. De functie evenwel is verdwenen. Dat water is niet drinkbaar; er is niets voor het lessen voorzien, het is een fontein louter om te bekijken, ofschoon sommige onhoffelijke toeristen haar wel nuttig weten te maken...
Vlaanderen is niet zo rijk aan merkwaardige fonteinen. Ons kil en vochtig klimaat heeft, zoals gezegd, de verspreiding ervan zeker niet in de hand gewerkt; zoals overal hebben de aanleg van grondleidingen het functionele nut ervan sterk verminderd, al is het decoratieve aspect als argument steeds in aanmerking gebleven. Iedereen kent de fontein met het beeld van Brabo (1887), een werk van Jef Lambeaux, tegenover het stadhuis van Antwerpen. Brabo, van wie ook de legende voldoende bekend is, rijst vleugellicht boven een massa rotsen waarover en waartussen het water sijpelt en spat. Op enkele passen van hier staat voor de gevel van de Kathedraal de mooiste putkevie van ons land, toegeschreven aan Quinten Metsijs (1490). De stenen put is overhuifd met een elegant smeedijzeren baldakijn waarop Brabo staat. Uit de zeventiende eeuw dateert de ‘Koninklijke’ Fontein voor het stadhuis van Oudenaarde, een werk van Vauban en een gift van Lodewijk XIVGa naar eind(24). Wie de fontein wat plomp vindt kan zich troosten met het gracieuse lied dat de Oudenaardse componist Robert Herberigs op Ronsards La Fontaine Bellerie heeft geschreven. Van muziek gesproken, velen kennen de Fontein van Plinius bij Tongeren door een symfonisch gedicht dat A. Meulemans erop componeerde. De bronnen ten noordwesten van de oude Romeinse stad, door de Romeinse chroniqueur beschreven, werden later opgevangen in een tempelachtig, neoklassiek thermaal paviljoen. In Gent staat, op een plantsoen tussen het Belfort en de St.-Niklaaskerk, een fontein van George Minne: vijf naakte knapen schouwen in een rechthoekig bekken. Een ietwat gelijkaardige fontein is te zien in het stadsmuseum van Linz, een werk in Jugendstil van Josef Hoffmann. Maar terwijl de jongelingen van de Gentenaar verzonken lijken in meditatie vormen de zes jonge mensen van Hoffmann een krans als om een rondedans uit te voeren, op een schaal gedragen door zuiltjes die in het bekken staan. We willen even stilhouden bij een fontein uit onze tijd. In Brugge heeft men het grote plein Het Zand opgewaardeerd | |
[pagina 44]
| |
met een monumentale fontein, ontstaan uit de samenwerking van twee kunstenaars, de beeldhouwers Stefaan Depuydt en zijn echtgenote Livia Canestraro. De fontein rijst niet met een (piramidale) climax de hoogte in, zoals de meeste Italiaanse fonteinen b.v. die van Giambologna, maar is vierdelig, waarbij elk deel naar de vier windstreken inspeelt. De fontein omvat vier beeldengroepen. Vier vrouwenfiguren symboliseren de steden Antwerpen, Gent, Kortrijk en Brugge. De Kortrijkse heeft op haar schoot een linnen, gewonnen uit het vlas dat ooit de rijkdom van de Leiestreek uitmaakte. Op de rug van de Bruggelinge herinneren de vlechttekeningen waarop de zon - als ze er is - schijnt te ‘spellewerken’, aan de beroemde Brugse kant. Op de hoofden van de vrouwen hurken neergestreken vogels, één daarvan ziet er onheilspellend uit. Het leven is een korte vlucht, maar ook een vlucht naar de dood. Wel heft een vrouw een vinger naar omhoog. Mevrouw Canestraro verklapte ons dat ze in die vinger een metafysische betekenis had gelegd: over leven en dood wijst hij naar het mysterie van alle schepping. In de richting van de stad zien we een groep jonge fietsers die (opnieuw) gekozen hebben voor het geluidloze en stankvrije vervoermiddel. Onderaan leest men een strofe uit het zo vaak geciteerde lied van Lorenzo de Medici: Quant' è bella giovinezza: Wat is ze mooi, de jeugd! Onder de groep herkent men Nele die wenkt naar Tijl. Maar Tijl, hooggezeten op een kolom, kijkt het land in, in de richting van Damme. De elegantste Tijl die ooit werd geboetseerd! Het derde complex, naar de zee gericht, stelt het Vlaamse landschap voor, ‘le plat pays’. Langs de zuilen drijven laaghangende wolken waartussen een prachtige vlucht wilde eenden
Brussel. Neptunus-fontein (Kopie).
Gent. Bron der geknielden (G. Minne).
de herfst aankondigt. Op de bodem liggen ploegscharen, korenaren en ook een prachtige sirene bij wie het water uit de mond en uit de borsten spuit. Een tekst zinspeelt op D. Coornherts Dolinge van Ulysse, een andere is overgenomen uit Dante's Divina Commedia waar hij de moed van de Vlaamse zeelui prijst: Quale i Fiamminghi, tra Guizzante e Bruggia,
temendo il fiotto che inver lor s'avventa
fanno lo schermo perché il mar si fuggia...
(Inf. XV, 4-6)
Zoals de Vlamingen tussen Cadzand en Brugge
uit vrees voor de vloed die komt aanstormen
een dijk maakten die de zee zou bedwingen.
De verbondenheid van dat land met de zee wordt voorgesteld door een groep vissers met hun gereedschap, bootshaak en lus, en de gevangen vis. Aan hun voeten liggen abstracte brokstukken waarin iedere toeschouwer zijn motieven kan | |
[pagina 45]
| |
vinden. Trouwens, de hele figuratieve opstelling kan als een abstracte hymne aan de materie en de vorm worden opgevat, die men ook als een puur spel van vaste en vloeibare lijnen en bogen kan aanschouwen. Wat de materie betreft: de zuilen zijn vervaardigd uit Corten-staal dat met de tijd een donkerder tint zal verwerven. De metalen waaruit de legering voor de beelden bestaat, brons, tin, zink en lood zijn alle uit Italië herkomstig. Maar misschien - het is maar een suggestie - zou de kleur van het monument meer reliëf krijgen door een krans van groen gewas - groen is er werkelijk niet te veel op dat weidse plein - waarin men eventueel vier paden zou uitsparen die uitlopen op een cirkelvormig gaanpad rond de fontein. Zo zou het contact met de mens blijven, vrij van een beschutting of een traliewerk zoals b.v. in Perugia of Nuremberg. De toeschouwer kan zijn hand in het water dompelen, de beelden bestrelen, de materie betasten, de teksten lezen, die wel wat laag zijn aangebracht. De fontein is in feite een alleenstaand monument dat geen verbinding met de omgevende, meestal stijlloze gebouwen verwezenlijkt. Maar, over het plein heen, legt ze een verbinding aan met heel Vlaanderen, waarvan ze een kunstsymbolische synthese is. Ze is minder aangewezen om in Brugge's met vocht doordrenkte zeeklimaat de fysische dorst te lessen dan wel de bij iedere mens, soms waarneembare, meestal verborgen, dorst naar schoonheid te laven. De kunstenaars Stefaan Depuydt en Livia Canestraro hebben het niet gemakkelijk gehad. Ze moesten met allerlei opgaven rekening houden, zoals verordeningen van het stadsbestuur inzake de basis, en ook praktische elementen: de fontein mocht een zeker gewicht niet overschrijden wegens de draagkracht van de bodem, waaronder een autogarage is aangebracht. Het is een Hooglied geworden waarbij een Vlaming de Italiaanse materie heeft bedwongen en overmeesterd en een Italiaanse zich de geest van Vlaanderen heeft weten eigen te maken.Ga naar eind(25)
Wat nu met de fontein? Wordt ze een puur mechanische watermachine en zal ze zich, uit misprijzen voor het figuratieve of bij gebrek aan verbeelding, tot het louter bizarre beperken? Ook hier moet het esthetische het afleggen tegen het zonderlinge. De fontein wordt een voorwendsel tot de meest extravagante fantasieën. Philippe Boutens installeerde in de tuinvijver van Tielt voor de openluchttentoonstelling Beelden Buiten 1986 (Europafeesten) een fontein in de vorm van een krokodil, opgevuld met balen textiel. In de equatie kunstwerk-omgeving is een van beide termen - of beide? - niet bijster ‘gehonoreerd’. Maar het betreft wellicht maar de gril van een ‘spuiter’. Ook in de uitbouw van de fontein als kunstvorm en als sociaal cultuurmotief spiegelen zich de wisselende smaak en stijl van elk tijdvak. En ook het onze voegt zijn strofe bij het gedicht waarvan het frisse refrein, door de heldere en donkere uren, onvermoeid voortborrelt uit het zingend steen.
J. van Ackere We moesten ons in deze ‘fonteinlezing’ tot enkele landen beperken, wat niet zeggen wil dat elders geen interessante varianten op het thema te vinden zijn. Nederland heeft b.v. in zijn kasteel van Rozendaal een ‘Italiaanse’ folie, met cascaden en een zonnewijzer die het waterspel ritmeert. Een merkwaardige Deense fontein staat in Kopenhagen voor de kerk in de Amalientuinen. Voor Rusland zou hier vooral Leningrad ter sprake komen. Pevsner merkt terecht op dat Engeland geen land van beeldhouwers is en, afleidend, ook niet van fonteinen. Niettemin is ook hier een en ander te vermelden, b.v. de hoger geciteerde straal in het park van Chatsworth dat ooit vol fonteinen stond. | |
[pagina 46]
| |
Een sirene.
De vissers.
Tijl kijkt naar Damme.
Beeldengroep. Brugge. Fontein door S. Depuydt en L. Canestraro. |
|