Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Een ‘Brunnenstrasse’Leise nach des Liedes Klange
Füget sich der Stein zum Stein...
Schiller
Het is verwonderlijk hoe het aan deze kant van de Alpen gelegen Duitsland rijk aan fonteinen is, vooral in de zuidelijke ‘Länder’, Beieren en Baden-Württemberg. Duitsland heeft zich een Romantische Strasse, een Burgenstrasse, een Märchenstrasse en dies meer uitgestippeld. Mocht het ooit een ‘Brunnen-strasse’ aflijnen, dan moeten op die weg zeker steden als Nuremberg, Augsburg, Regensburg, München, Reutlingen voorkomen. Nuremberg bezit een van de indrukwekkendste onder de middeleeuwse fonteinen, de Schöner Brunnen (1389-96). Ze staat op het marktplein rechtover de Frauenkirche en is op dezelfde tijd als de kerk, dank zij een keizerlijke opdracht, naar een ontwerp van Heinrich Palmer opgericht. De bijna twintig meter hoge piramide die uit een achthoekig bekken rijst doet door haar slanke, spitsgotische vorm als een stuk architectuur aan; een torentje, dat evenwel vol beelden steekt: profeten en kerkvaders, evangelisten en keurvorsten,
Nuremberg. De ‘Schöner Brunnen’ bij de Frauenkirche (foto DZF).
Augsburg. Herculesfontein (foto DZF).
christendom en heidendom broederlijk verenigd in het kunstwerk. De fontein heeft ook haar legenden. Nu nog draaien verliefden en verloofden de ‘geluksring’ die in het ijzeren hekken is gevlochten om wat geluk te delen.
De Renaissance brengt ons een werk van Peter Flotner uit 1532. Een beeldschone bronzen Apollo, die zijn voorzaten in Italië moet hebben en wellicht naar een gravure van Jacopo de Barbari is opgemaakt, spant, onbekommerd om de vismonsters die onder zijn voeten uit hun opengespalkte muilen water spuiten, de boog (naar welk doel?). Toen we dit puur klassieke beeld, nu opgesteld voor het Pellerhaus, wilden bewonderen (mei 1987) was het voor restauratie naar een museum verwezen. Naar het maniëristische neigt de Tugendbrunnen (1585-9) van Benedikt Kurzelbauer, bij de Lorenzkirche. Uit de borsten van de Deugden - die de burgers verondersteld zijn te beoefenen - gutsen dunne waterstraaltjes die in een achthoekig bekken terechtkomen. Bovenop blazen putti's uit klaroenen en andere instrumenten het water voor zich uit. Een kraanvogel spuit mee uit zijn snavel. Op de fontein troont de Gerechtigheid. | |
[pagina 35]
| |
Er is een heel boek uitgegeven enkel over de fonteinen in Nuremberg, stad van befaamde ijzergieters. De humor heeft hier ook zijn deel, getuige de Hanselbrunnen in de hof van het H. Geesthospitaal of het Gansemännchen met zijn twee krachtig spuitende ganzen onder de arm.
Augsburg bezit drie onder de monumentaalste en mooiste fonteinen aan deze kant van de Alpen. Ze ‘maken van een plaatselijk marktplein een woonplaats der goden’ (Germain Bazin). De Fontein van Mercurius (1596-99) brengt, via deze god, beschermer van de handel, hulde aan de stad en haar handelsgeest. Het is een werk van de Nederlander Adriaen de Vries, uit Den Haag, dat wel een invloed van Giambologna verraadt (nu door een kopie vervangen). Wat verder, in de Maximiliaanstrasse, vindt men van dezelfde kunstenaar de Herkulesbrunnen (1596-1602). De krachtige arm van de weerbare vrijstad slaat de hydra neer, bezoedelaarster van het water. Langs de pijlers van de vierhoek zitten prachtige najaden: ene daarvan perst het water uit haar haarlokken,
Augsburg. Herculesfontein. Najade.
Augsburg. Augustusbrunnen. Allegorie van de Wertach-rivier.
een andere giet het uit een kruik over haar voeten die ze wast boven een schelp. Zelden bereikte een Nederlands kunstenaar zoveel gratie en elegantie als in deze fontein die veel meer sculptuur dan decoratieve architectuur is. Voor het Rathaus zien we de Augustusbrunnen door een andere Nederlander ontworpen, Hubert Gerhard, omstreeks 1590. De fontein werd in 1749 vernieuwd en met rococo-elementen aangevuld. Bovenaan prijkt keizer Augustus, die, volgens de legende, Augsburg zou gesticht hebben. De vier allegorische bronzen gestalten op de hoeken van het prachtige bekken verbeelden de waterlopen van het gebied. De Wertach-rivier b.v. is een vrouw bekroond met aren. Ze houdt er ook in de hand en leunt op een wielstuk. Zij doet de molens draaien die het graan tot brood zullen malen, en draagt een hoorn des overvloeds. De badende najade die het water uit een kruik over haar voeten in een schelp giet zit op een volkomen natuurlijke ongedwongen houding - als het ware ongehinderd door de toeschouwers - die volledig afsteekt tegen de stugheid van zovele allegorische en symbolische, op de fonteinen staande, figuren. | |
[pagina 36]
| |
Deze fonteinen brengen ons in de maniëristische periode, maar het is een bedwongen, soms bijna klassiek aandoend maniërisme.
Het thema brengt ons ook in Bayreuth, niet het Bayreuth van Wagner, maar dat van de al te weinig bekende, hoogbegaafde zuster van Frederik de Grote, markgravin Wilhelmine, die Bayreuth tijdens de 18de eeuw tot een cultuurcentrum maakte. In haar kastelen en tuinen kreeg het spel met water een zo voorname rol dat het hier mede tot een werkelijk cultuurelement kan gerekend worden. Op het plein voor het Neues Schlosz, grotendeels een opvatting van Wilhelmine zelf, staat het ruiterbeeld van Markgraaf Christian von Brandenburg-Bayreuth, overwinnaar van de Turken, die onder zijn paard een vijand vertrapt. Op de rand van de sokkel leest men het inschrift in het Latijn: de vorst is zelf de goede ‘bron’, (fons bonus) waaruit, naar de vier werelddelen of windstreken, de stromen vloeien die in het markgraafschap Bayreuth ontspringen. Het is vooral in het Eremitage, in de omgeving van de stad, misschien het mooiste rocococomplex
Oberkirch (Schwarzwald). De fontein der narren.
van Europa, dat het water een overwegende rol ‘speelde’. Het park met zijn fonteinen, waterspelen, paviljoenen, ruïnes, is een van de merkwaardigste ‘Folies’ van de 18de eeuw, een van de eerste voorbeelden ook van een natuurtuin in (geordende) wildgroei - tegenover de geometrische schikkingen van de Franse tuin; anderdeels een late uitvinding van dat extravagante, kleurrijke maniërisme dat Hocke in zijn hoogst boeiend werk over deze nu opnieuw gewaardeerde stijlrichting behandelt zonder evenwel Bayreuth te vermelden. Er waren ook binnenhuisfonteinen, b.v. in de Grotte. Van alle met veelkleurige schelpen overdekte muren en uit alle hoeken spoten straaltjes naar de middenstraal die, al naar de kracht van de gulp, de hertogelijke kroon naar omhoog tilde. Onverwachts besproeiden sommige bronnetjes de genodigden, tot hun verrassing of ontstemming. Wie in het Palazzo del Te aan de buitenrand van Mantua is geweest weet dat ook de laat-Renaissance die fantasieën en waterspelletjes kende, die ons, geblaseerden, wat kinderlijk voorkomen.
Een van de opmerkelijkste verwezenlijkingen in het Eremitage is de nu van oorlogsverwoesting herstelde zonnetempel Apollo, een cirkelvormige colonnade met een centraal koepelgebouw, waarvan de zuilen glinsterden door de duizenden rotskristalletjes in allerlei kleuren. Overal in de tuinen en midden in de vijvers waren fonteinen verspreid. Een van de merkwaardigste was de fontein met de Apollo-groep. Zij stond voor de tempel van de zonnegod - allegorie van het achttiende-eeuwse absolutisme. Het moet een sprookjesachtige indruk gewekt hebben wanneer, op een wenk van Wilhelmine, de zovele fonteinen, op behendige wijze verlicht, aan het ruisen en zingen gingen, begeleid door de instrumenten van her en der opgestelde musici. In zijn roman Spiel in der Eremitage heeft Wilhelm Pültz getracht iets van de sfeer uit die tijd op te roepen. Eigenlijk werd hier voor het eerst het nu zo gegeerde klank- en lichtspel ingevoerd.
Rijk aan fonteinen is ook het park van Schwetzingen bij Heidelberg. Al dadelijk staan we voor een vijver met, als middenpunt, de Fontein van Arion, naam van de ongelukkige dichter uit Lesbos die zo pakkend op de lier speelde dat een luisterende dolfijn hem van de verdrinking redde. Aan het westelijke punt van het grote rondeel zien we een eerste werk van onze landgenoot, de Gentenaar Peter Verschaffelt, (1710-1793)Ga naar eind(18), de twee in een net gevangen en door honden besprongen herten die water spuiten uit hun muil. Verschaffelt heeft een ruim deel gehad aan de plastische opschik van de tuinen en wist aan het eenvoudige motief adel te verlenen, zoals een stroomgod of een najade die voor de tempel van de muzengod Apollo uit een vat inspiratie, d.i. water laat vloeien. Een van Schwetzingens eigenaardigste fantasieën is de Vogelfontein. Op de rand van een smeedijzeren prieel, met een dak uit loof, zijn allerlei vogels gehurkt. Zij spuiten hun misprijzen d.i. water op de Ubu, de boosaardige nachtuil die onder | |
[pagina 37]
| |
in het middenbekken zit: een fontein waarbij het water nu eens in omgekeerde richting, naar beneden spuit. In ettelijke steden van Duitsland kan men, aan de hand enkel al van hun fonteinen, een bad nemen in verschillende cultuurepoques: Mainz, WürzburgGa naar eind(19), Regensburg, München. Het Wittelsbachmonument op de Lenbachplatz, in laatstgenoemde, van fonteinen (b)ruisende stad, werd door Wilhelm Hausenstein met overdrijving en middels een slecht gekozen vergelijkingspunt, als de ‘schönste Brunnen in Europa mit der Fontana Trevi’ gekenmerkt.
De oorlogsverwoestingen hebben vele kunstenaars de gelegenheid geboden hun vakkunde met allerlei fonteinen tentoon te ‘spreiden’. Een voorbeeld (ervan) hoe ook een kleine Duitse stad zijn huidig uitzicht met een krans van fonteinen heeft opgevrolijkt toont ons Reutlingen (Baden-Württemberg). Het stadsbeeld wordt verlustigd door de Kirchbrunnen, met het beeld van keizer Frederik II, de Marktbrunnen, met het beeld van Maximiliaan II, de Gockelbrunnen, met het draairad en de fiere haan als bekroning, de Lindenbrunnen, uiteraard tussen lindebomen opgericht, maar vooral de Zunfstbrunnen: onder twaalf waterstralen worden op een draaibaar bekken in halfronde nissen de voornaamste beroepen voorgesteld die de stad welvaart brengen, met hun beoefenaars, kooplui, handwerkers ezm. Niet verder dan een wandeling vandaar kan men in het stadje Nürtingen waar Hölderlin zijn jeugd doorbracht en Mörike gewoond heeft, op de markt eveneens een krans van charmante fonteintjes begroeten. Tot slot kiezen we een plaats dichter bij huis. Ook Trier heeft fonteinen uit velerhande tijdvakken. Op het marktplein werd in 1595 door de Trierenaar Hans Hoffmann de Petrusbrunnen opgericht ter vervanging van een gotische fontein. Boven het achthoekig bekken prijkt de H. Petrus, stadspatroon. In de onderdelen staan, als voorbeeld gesteld voor de Trierenaars, de vier kardinale deugden met hun gewone attributen, de Gerechtigheid met het zwaard en de weegschaal, de Wilskracht met een gebroken zuil, de Matigheid met (Moezel-)wijn en water, de Voorzichtigheid met de spiegel en de slang. Humor is er ook bij want achter de beelden stoeien aapjes en zijn andere schertsende symbolen uitgebeeld. Het geheel lijkt ons overladen en werd te sterk in kleuren gezet bij een herpoetsing. Op zijn feestdag (29 juni) stopt men Petrus een bloemenstruik in de handen. Naar een ontwerp van de vruchtbare architect Johannes Seiz, een leerling van de beroemde Balthasar Neumann, liet keurvorst Franz Georg von Schönborn de fontein oprichten naar zijn naam genoemd, de Georgsbrunnen (1750). Op een obelisk troont de naamheilige, onderaan zijn de vier jaargetijden voorgesteld. Van dezelfde eeuw is de Herkulesfontein, bij de St.-Antoniuskerk. De jongste Trierse fontein is de eigenaardige Handwerkersbrunnen (1984) uit geel koper, opgevat als een struikgewas. Tweeënveertig vakverenigingen zijn of met hun gildeteken of in hun bezigheid vertegenwoordigd. Onderaan lezen we de
Trier. Fontein der handenarbeiders.
rijmspreuk van de ambachtman: ‘Lehrling is jedermann - Geselle ist wer was kann - Meister ist der was ersann’. Het geheel is origineel opgevat maar doet nogal plomp aan. Maar in Trier, zoals overal, wordt niet alleen gearbeid maar ook gefeest. De eigentijdse Heuschreckbrunnen (1977) is een fontein die het Trierse Carnavalgedoe oproept, ook met volkse figuren o.m. Fischers Maathes met zijn lange pijp. De beeldhouwer heeft ook zichzelf een plaatsje in het lustige gezelschap gegund. Er zou een hoofdstuk apart kunnen gewijd worden aan ‘Humor bij en op de fonteinen’. Hierbij zouden we zeker onze pen gaan dopen in het water van de Narrenbrunnen in Oberkirch waar de guitige figuren hun straal schuinweg uit de mond in het kleine bekken spuiten. Duitsland heeft meer van die ‘Narrenbrunnen’. Zo zit, in Stockach op de Marktplatz, de figuur van Kuony von Stocken, te midden van een fontein die het water aan vier zijden spuit, rechtspraak over de narren te doen, en dat zijn er, zal hij wel menen, onder de mensen heel wat! Zo konden we op een luchtige noot eindigen. |
|