effect uiteenviel ‘come un' iride nell' ora dell' occaso’; als een regenboog op het uur van de zonsondergang.
En nu de finale van Latiums watersymfonie: de feestelijke apotheose van het water waar het, om zo te zeggen, het steen overrompelt en een werkelijke component van de architectuur is geworden, waar meer dan vijfhonderd bronnen en stralen zich narcistisch in hun eigen element verlustigen en in een lagere waterspiegel neerplassen en er spelen, bedekt met een mantel van klimop of allerlei waterplanten kammend: de Villa d'Este te Tivoli (1550). De feestelijkste van de waterspelen is wel de Laan der honderd fonteinen, afgelijnd over de gehele lengte van de heuvel door drie trapsgewijs aangelegde bekkens. Op de bovenrand, geschouderd door de zoom van de hellende bodem, prijken in afwisselende rangschikking, adelaars, blazoenwapens van de kardinaal Ippolito II, zoon van Lucrezia Borgia, leliën - wegens zijn verblijf als gezant in Frankrijk - obelisken, boten als symbolen van de bark van Petrus en ook van de door de kardinaal zo begeerde maar nooit verworven pauselijke waardigheid. Kunst van de illusie geboren uit de desillusie!
Het water schept een decor van waaiers en vlammen die terechtkomen in een lager kanaal en vandaar in het middenbekken om dan neer te plonzen en rustig te worden in het onderste bekken, waarin de wandelaar de hand kan dompelen. Aan het uiteinde van de laan ziet men de Fontana dell'ovata, de ovale fontein, die de wateren van de Aniene opvangt en verdeelt langs een ninfeo in arcaden - men kan er onderdoor wandelen, zodat men de indruk heeft het onder water te doen. In 't midden is een reusachtige schaal waaruit het water neerstort, dat hier werkelijk het levengevend element is: het dringt overal door, parelt van de schelpen, verschijnt uit de voetstukken, gutst uit de vazen van de reling, vloeit uit de amforen van de nimfen, tooit zich met groen en gaat eindelijk rustig dromen in het ruime bekken waar, uit een half geopende schelp, een klein watergenie te voorschijn lacht.
Het water overrompelt hier elk architectonisch element. Aan weerszijden van een trap die zijdelings van de ‘Laan der honderd fonteinen’ afdaalt, zijn op de leuningen schalen en rechthoekige bekkens aangebracht. Het water spuit of stort neer van het ene bekken in het andere en schept langs de leuning een doorlopend lied dat de wandelaar begeleidt. Hij krijgt de indruk te midden van een cascade af te dalen.
Daarbij komen allerlei kneepjes en fantasieën van pas: in de Vogelenfontein waren spelen aangebracht waarbij bronzen vogels, dank zij watertechnische mechanismen, de geluiden van echte dieren nabootsten. Bij het in werking treden van een ander apparaat bootste de fontein het gehuil van een velduil na. Er was ook de praalrijke Fontana dell'organo idraulico, waarin een waterorgel, thans buiten werking, de geliefde melodieën van de kardinaal kon zingen. Het was werkzaam dank zij een vernuftig mechanisme van Cl. Venard waarin tegelijk de luchttocht en het bewegende water tussenkwamen om de tanden d.i. de toetsen in werking te brengen. Op de stuckreliëfs waren Orpheus, Apollo, Marsyas en andere musici uitgebeeld.
Tivoli. Villa d'Este. De ‘Laan der honderd fonteinen’.
De dichter Gabriele d'Annunzio liet zich in proza en poëzie door de Villa d'Este inspireren. Hij kwam er graag wandelen, meestal in vrouwelijk gezelschap: ‘Muzen, wie lokte uit zovele bronnen zovele liederen?’. Het gedicht Villa d'Este is eigenlijk een liefdeszang op Barbara Leoni waarin hij het suizelen der fonteinen en het verleden van de Este's met persoonlijke herinneringen doorweeft:
‘Over haar vertellen honderd fonteinen. De fonteinen, langs de paden babbelen over voorbije dagen.’.
In zijn dagboeken vermeldt de dichter dat hij in Villa d'Este Franz Liszt heeft ontmoet. d'Annunzio en Liszt, beiden hebben de tuinen en de fonteinen laten spreken, de ene met strofen, de andere met klanken, elk volgens zijn temperament. De oude ‘eerwaarde’ Liszt viert nog eens in het schitterende pianostuk Jeux d'eau à la Villa d'Este al de toverknepen van de vroegere virtuoos uit. Maar toch ook meer dan dat. Aan de linkerhand klinkt een plechtige koraalmelodie die al over de fonteinen van de Villa d'Este tot klanksymbool wordt van het water waarover Jezus aan de Samaritaanse sprak bij de waterput van Jacob: ‘Wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven krijgt in eeuwigheid geen dorst meer. Het water zal in hem een fontein worden, opborrelend ten eeuwig leven’.
Er is in de tuinen van de Villa d'Este wel een deel ‘clinquant’, ook zonder de fonteinen. Trouwens, veel is verweerd en verbrokkeld, niet alleen door de tijd en de muscusschimmel maar ook aangevreten door het eigen element, het water zelf. Niettemin is hier een contrapunt, een uniek samenspel van het steen en het water en ook soms van het groen en, 's avonds, van het licht dat als honderden glimwormen op het bewegende element danst, een capriccio dat blijft boeien.