Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
In het land der fonteinen bij uitstekLaudato si', mi signore, per sor'aqua De fonteinen van Italië: het is een even leerrijk als verblijdend thema dat ons door alle provincies, eeuwen en stijlen van 's lands onuitputtelijke cultuurgeschiedenis voert. Geen type van fontein dat men niet in Italië vindt, en wel met een overvloed die aan verschillende oorzaken te wijten is, niet het minst aan het feit dat hier de wortels én van de antieke én van de christelijke traditie liggenGa naar eind(8). Er is de primitieve, nuttige fontein die het linnen reinigt en de dorst laaft, de spelende hand koelt en het gelaat met een frisse geur omwasemt. Maar reeds krijgt de kleine functie, het nuttige gebaar een hogere betekenis, iets edels als het, zoals in de ‘Fontebranda’ tegen de heuvelrand van San Domenico in Siena, waar de vrouwen gezamelijk hun was bedrijven, onder sierlijke gotische bogen is gevat. Weldra zal de fontein ook de hogere zintuigen bevredigen, muziek en decor scheppen; en in haar edelste vorm wordt zij een les voor de ongeletterden, een boek van marmer of porfier, een kunstwerk: het middeleeuwse kunstwerk van Perugia, het Renaissancekunstwerp van Firenze, het barokke kunstwerk van Rome. Vermoedelijk zijn Nicola en Giovanni Pisano deze zelfde weg opgegaan, in de tijd nog een landpad, toen ze, eeuwen her, naar Perugia togen om er de ‘Fontana’ te bouwen, naar de schetsen van Fra Bevignate. De Fontana Maggiore (1278) is een van Italië's rijkste en welsprekendste fonteinen. Een van de zinnen die op het steen werden ontcijferd zegt: ‘Se osservi bene puoi vedere cose mirabili,’ - als je goed toeziet zul je bewonderenswaardige dingen zien. Voor de inwoners van het hoog gebouwde Perugia was ze in de eerste plaats een praktische noodzakelijkheid: water aanbrengen aan de op de hoogte gelegen stad en, meteen, uitdrukking van de stedelijke voorspoed vooraleer kunstwerk te zijn: een kunstwerk zo complex als een kerk waaraan het min of meer denken doet wanneer men kijkt tussen de pijlers door die het bovenbekken steunen. Onder de handen van de Pisano's is de sculptuur hier tot architectuur geworden. De fontana ontleent trouwens verschillende motieven aan de kathedraal: de maanden, de kunsten e.a. Ze staat midden in de stad en is er het profane en religieuze middelpunt van, echo en getuige van wat haar burgers vertellen als ze water komen putten of hier stilhouden om te rusten of te converseren. Het wijdste bekken is ringsom gesloten, het middenbekken rust op pijlers. In het midden van dit tweede bekken rijst een amfora door drie vrouwenbeelden geschraagd. Van uit de amfora valt het water in een bronzen kelk, vandaar in een marmeren bekken en hieruit langs twaalf monden in een breder bekken waar het kalm en rustig is geworden. Discipline van het getal. Er zijn twaalf zijden aan het middenbekken en ook de middenpijler is twaalfhoekig. Het grote bekken heeft er vijfentwintig. Discipline van de kleur: wit en rood marmer wisselen af. Geestelijke discipline ook: op het eerste bekken worden aspecten van het aardse leven uitgebeeld, de wereld en haar ondervinding, een bestiarium, mensen en overheden uit Perugia. Op de hogere kom verschijnen personen en symbolen van een hoger leven: heiligen en deugden. Zeer verwonderlijk is het dat Franciscus niet werd uitgebeeld terwijl Assisi toch op nauwelijks twee uur gaans van hier verwijderd ligt. Niettemin is het wel de nieuwe, franciscaanse kunst die hier borrelt: de oude, gestereotypeerde uitbeelding met haar strenge symbolen en starre houding heeft plaats gemaakt voor de ongedwongen en frisse beelden van de natuur, zoals ze uit Gods handen is opengebloeid en zoals broeder Franciscus haar bezong. Hier is Il Cantico delle Creature in steen gezongen en vastgelegd. We volgen rondom het bekken de wisselende strofen van deze hymne op de natuur en het leven: wijnranken en vruchten,
Perugia. Fontana maggiore (foto Enit).
| |
[pagina 14]
| |
Siena. De ‘Fonte gaia’ (foto Enit).
bomen en landschappen; en de arbeid, het zaaien, het oogsten; de jacht en de visvangst en al de dieren die Franciscus liefhad. Hymne met hetzelfde geloof gebeiteld als de stenen maand- en seizoenenkalender op de kathedraal van Chartres. Zo wordt deze fontein een drievoudig speculum dat het technisch, estetisch en moreel aspect van het motief weerspiegelt en waarop de mens tegelijk zijn wetenschap, zijn geloof en zijn fantasie heeft geschreven. | |
In ToscaneAl meer dan een halve eeuw trachtte de Signoria van de stad Siena het water van de Fonte Branda, een van Italië's oudste fonteinen - Dante gewaagt ervan in zijn Divina Commedia, Inferno, XXX, 78, - uit de lagere stadsrand naar de hoger gelegen Piazza del Campo te voeren. Wat ‘Jacobo dall' acqua’, spotnaam van de onbekwame ingenieur, tevergeefs zocht te verwezenlijken, daarin slaagde een andere Jacobo (della Quercia) zo goed, dat hem de erenaam ‘Jacobo della fonte’ werd toegekend, wegens de monumentale fontein die hij op de plaats deed rijzen en waarin het water zo mild en vrolijk opborrelde, dat men ze de ‘Fonte gaia’, de vrolijke fontein, ging noemen. Dit is de eerste monumentale fontein van de Renaissance (1409-20). Organische structuur zowel als ideële opvatting zijn, ten aanzien van de fontein van Perugia, volkomen nieuw. Bouw en plastische versiering zijn in de Fonte gaia uit dezelfde stijlnoodwendigheid ontstaanGa naar eind(9). Geen gesloten bekken meer, maar een soort kleine vijver langs drie zijden met een marmeren omheining afgezet en open naar de piazza toe, naar de kant van het beroemde Palazzo della Signoria. De binnenwanden zijn met beelden gesierd die, op de grens van de nieuwe tijd, de christelijke leer zowel als de antieke mythologie belijden, - de Sapienza is, tussen de Romeinse statuur en de houding van Michelangelo's Sibille waaraan ze reeds denken doet, een plechtig symbool van de nieuwe kunst. De H. Maagd, beschermvrouw van Siena, staat er tegenover Acca Laurenzia, de moeder van Romulus en Remus, de stichters van Rome, die Siena als háár zonen betwist. Liever dan op het terras van een of ander drankhuis, gaan we op deze fontein rusten, vanwaar we ook het best het schelpvormige plein en het Palazzo Pubblico kunnen overschouwen. Maar de Fonte gaia is een wedersamenstelling. Wat er staat is een kopie van Sarrocchi; de marmeren brokstukken zodanig aangevreten door het water - dat is een noodzakelijk deel van de geschiedenis der fonteinen - bevinden zich boven in de loggia van het Palazzo Pubblico. Meestal, en ook hier, maakt de fontein deel uit van haar omgeving: ze is, zoals de kern van de cel, de pit van de vrucht, de verdichting van de piazza; ze schenkt aan de ijle sfeer van deze piazza meer realiteit. Ze is ook een maatgevend steunpunt, dat de afmetingen verduidelijkt. Steunpunt en ook rustpunt van waaruit men rondom zich stil bewondert.
Het volgend aspect van ons motief brengt ons van de hoofdpiazza van Siena naar die van Firenze. Het is niet in de eerste plaats de fontein van Neptunus die onze aandacht heeft, maar Donatello's beeldwerk, Judith en Holophernes, dat vóór de gevel van het Palazzo Vecchio is opgesteld en eertijds in de binnenhof van het paleis der Medici stond. Zoals vele beeldstukken in Italië is ook dit uit zijn verband gerukt en het lijkt wel bewezen dat verschillende van Donatello's beelden een decoratief onderdeel of, beter, bovendeel van ontwrichte en afgetakelde fonteinen zijn geweest. Eens vloeide, als het bloed uit de wonden van Holophernes en Goliath, het water uit de sokkels aan de voeten van Judith en DavidGa naar eind(10). Betreden we het binnenpleintje van het Palazzo Vecchio. Te midden van deze eerder sombere ruimte staat een kleine fontein; een pittige, gevleugelde putto van Verrocchio perst het water uit de bek van een dolfijn, die het met de grootste moeite bedwingt, en verlicht deze strenge, stille binnenhof als met een glimlach. Dit zijn bij uitstek nieuwe motieven van de Renaissance: het speelse kind dat zelfs op grafmonumenten zal stoeien, en het abstract genomen, algemeen-decoratieve waterdier. Bekijken we nu de fontein van Neptunus van Ammannati (1563-1575). Ondanks haar rijkdom aan marmer en brons maakt ze weinig indruk. De ‘witte’ Neptunus is eenvoudig lelijk en bekoort ons al evenmin als de tijdgenoten. Aantrekkelijker dan deze onharmonische god der wateren is zijn gevolg. Zijn koets zelf, getrokken door zeepaarden en naar een tekening van Leonardo da Vinci uitgewerkt, is merkwaardig; en onder de faunen, saters en nimfen, is er vooral Thetis die het nieuwe, moderne, sportieve schoonheidstype aankondigt | |
[pagina 15]
| |
met smallere heupen en bredere schouders en de bevallige, naakte Doris, die ‘in dezelfde houding als Michelangelo's Dageraad ligt, niet ten dienste van smart en dood, maar uitnodigend tot vreugde en leven, het eeuwig vrolijk leven van het water’Ga naar eind(11). Nonchalant, de ene hand op een dolfijn en in de andere een hoorn des overvloeds, tuurt ze met haar heidense glimlach in de richting waar Savonarola's brandstapel was opgericht. En nadat, in het antieke Rome, het water vooral in zijn nuttige functie en, tijdens de kerkelijke eeuwen, in zijn heilige symboliek werd vertegenwoordigd, zal het nu, in de Renaissance, hoofdzakelijk een genotsmotief worden: zo zegt het ook een inschrift op de tussen het groen van het Villa Borghese-park verscholen satersfontein waar vader en moeder sater op hun ineengevlochten armen het saterskind mee doen dansen boven het zingende water: ‘Fons vitae laudem canit murmure suo,’ - het water zingt met zijn gemurmel 's levens lof. Achter het Palazzo Pitti, aan de overkant van de Arno, betreden we de Boboli-tuinen, het heidense paradijs van Firenze met tussen het groen wondere vergezichten op de heuvel van Bellosguardo en de stad. De eerste fontein die onze aandacht vordert is de Fontana de Carciofo (Fontein van de artisjok) die wel een mooiere naam verdiende. Ze staat op het terras van de harmonieuze binnenhof van het paleis dat aan drie kanten omgeven is door muren en achteraan open op de tuinen. In een van de grotten van Buontalenti, de ‘Pergolagrot’ staat de waterschaal waarop, van de geflorentiniseerde Frans-Vlaming Jan van Bologna of Giambologna, de Venus uit het bad tredend prijkt, omringd door glurende saters die over de rand van het bekken trachten te reiken. Langs de Viale dei Cipressi, een lange laan die tussen twee zwart-groene gordijnen van cipressen en pijnbomen opdeint naar een groene heuvel, bereiken we het plein van de Isolotto, cirkelvormig ringmeertje met weelderig groen omgord en waarin bloemen drijven en beelden opgesteld staan, o.m. van Perseus te paard en Andromeda. In het midden van het eiland rijst de Fontein van Oceanus besteld door Cosimo II. Het prachtige beeld nu door een kopie vervangen, een meesterstuk van Giambologna, staat op een tazza, d.i. een bekken gehouwen uit één enkele granietblok van meer dan twee meter doorsnede, aangevoerd uit het eiland Elbe. De god is omringd door beelden die stromen voorstellen: de Nijl symboliseert de jeugd, de Ganges de rijpe leeftijd, de Eufraat de ouderdom. Ook in hun villa's buiten Firenze hebben de Medici het verlustigende fonteinmotief niet vergeten. In de Villa Petraia staat, omringd door eeuwenoude eiken en cipressen, een fontein ontworpen door Tribolo en uitgevoerd door Giambologna, misschien de mooiste van Firenze. Op de top prijkt een bekoorlijke, ietwat mollige Venus. Uit haar lokken perst ze het water dat valt in een ronde schelp en waaronder het, in een tweede, veel ruimere schaal neerplast. Van hier stort het water zich in het achthoekige bekken waaruit de sokkel van de fontein rijst. Het heeft geen belang te weten dat deze Venus Firenze uitbeeldt die de wateren van de Arno en de Mugnone vermengt. Maar het is een genoegen de fontein te detailleren: de motieven op de zuil als het loof, de dieren, de putti die tot aan het midden van de zuil zijn geklauterd; rondom de bredere schaal loopt een prachtig festoen van vruchten en bloemen waarvan de geledingen telkens door een amorino worden gehouden. Tussen de kariatiden die de fontein schragen zijn andere motieven aangebracht in ‘schiacciato’, het bijna vlakke reliëf waarvan Agostino di Duccio in de tempel van Rimini zulke merkwaardige verwezenlijkingen heeft gebracht. In de Villa Castello heeft Tribolo de eerste Italiaanse tuin in terrassen aangelegd die, was hij voltooid geworden, de mooiste en de rijkste van Europa zou geweest zijn (vgl. Vasari). Het merkwaardigste is ook hier weer een fontein. Ze gutst, slank als een zuil, de Toscaanse hemel in en behoort tot de vreugdevolste scheppingen van de Renaissance. In evenwicht op de welving van de eerste schaal, en de rand ervan nauwelijks met een heup of een enkel beroepend, spelen bronzen en
Firenze. Fontein De ‘Biancone’ (Neptunus) (1563-75).
| |
[pagina 16]
| |
toch vleugellichte putti. De kolom zwelt even tot een tweede schaal. Tussen de twee dansen rondom de kolom een viertal lachende putti; zij houden dolfijnen bij de hals die water uit hun bek spuiten. Op de top van de hoge zuil heeft Ammannati een bronzen Hercules geplaatst die Antaios omklemt en in de hoogte heft, zodat de reus, onoverwinnelijk zolang hij staat op de aarde die hem langs de voet steeds nieuwe krachten brengt, nu weerloos wordt en zijn ziel uitblaast onder de vorm van een waterstraal die hem uit de mond schiet. Dat is het laatste bedrijf van de Renaissance. Het wordt spel, zeer licht spel, zonder zin noch logica, in plaats van gedachte of verheerlijking. Maar al wie op de rand van deze fontein gaat zitten aanvaardt dat het leven zich enkele ogenblikken kan oplossen in een spel en vervloeien in een glimlach. En waar, in de moderne plastiek, is dit spel en die glimlach nog te vinden? Gabriele d'Annunzio had een bijzondere belangstelling voor fonteinen, het blijkt uit zijn poëzie zowel als uit zijn proza.
Villa Petraia (bij Firenze). Fontein van Venus (1567) door Giambologna.
Van de veertien sonnetten die hij aan het Toscaanse stadje Prato heeft gewijd mocht het tweede de titel ‘La fontanina’ dragen, want het gaat hoofdzakelijk over de Bacchino van Fernando Tacca, de kleine Bacchus, een fonteintje waarvan het oorspronkelijke nu in het stadsmuseum is ondergebracht. De kleine putto van gepatineerd brons ‘op zijn kwikke beker, tussen de frisse stralen’ leerde hem de lach die bevrijdt van de zorgen, en zelfs wordt hij het symbool van d'Annunzio's egocentrisch, sarcastisch karakter zoals uit het laatste vers klinkt: Io spremo dai miei grappoli il mio vino. Ik pers uit mijn trossen mijn eigen wijn. | |
In het zuidenEen van de indrukwekkendste fonteincomplexen is te zien in het park achter het koninklijk paleis van Caserta, het Versailles van Italië, voor Karel III Bourbon gebouwd door Luigi Vanvitelli, alias de Nederlander Van Wittel. Van uit het kasteel kan men een drie kilometer lange wandeling maken langs de fonteinen. Het wordt meteen een wandeling door de wereld van de mythologie en haar achttiende-eeuwse herschepping. Het resultaat vereiste ontzaglijke inspanningen. Zomaar eenenveertig kilometer aan waterleidingen bleken noodzakelijk: twintig putten, een aquaduct, drie viaducten werden gebouwd waarvan de grootste zestig meter hoogte had en drieënveertig arcaden telde, dat alles om het water te betrekken uit de omgevende bergflanken. Naarmate men langs de plantsoenen wandelt worden de fonteinen steeds maar complexer, de beelden talrijker, de watervoorziening vernuftiger. Voorbij de cirkel rond de eerste fontein Margherita bereiken we langs het grote kanaal tussen gordijnen van sierlijk gesnoeide elzen de Fontana dei Delfini. Het water in de Canalone stort neer over de rotswanden uit de keel van drie reusachtige, visvormige dieren die tegen een halfcirkelvormige rotswand aangebouwd zijn waarboven men, beschut door een leuning, wandelen en bewonderen kan. De volgende fontein is gewijd aan de god der winden, Eolus. Onder, tussen en op de arcaden van een reusachtig nympheum staan beelden en groepen door diverse beeldhouwers verwezenlijkt, die natuurlijk de winden voorstellen, met, tussenin, urnen of schelpdragende slaven. Nu komt Ceres aan de beurt, de godin van de goede oogst, een prachtig beeld uit marmer van Carrara (1783), door G. Salomone gebeiteld. Ze houdt in de hand een medaillon met daarop de Trinacria (de drietand), het symbool van het (eenmaal zo) vruchtbare Sicilië dat toen behoorde tot het rijk der beide Siciliën, beheerd door de Bourbons. De godin is omgeven door klaroenende nereïden, waterspuitende tritons en dolfijnen, terwijl het water ook gutst uit amforen gehouden door Simeto en Oreto, die de rivieren van het eiland verbeelden. De Fontein van Venus en Adonis, een groep die omstoeid wordt door nimfen, liefdesgodjes en jachthonden, is alweer | |
[pagina 17]
| |
Caserta. Fontein van Ceres.
Caserta. Fontein van Diana. van de beitel van Gaetone Salomone. Het water plast naar beneden langs een reeks van twaalf ‘cascatelle’, ‘sprongen’ die elk in een waterspiegel tot rust komen. Venus bezweert Adonis niet op jacht te gaan. Terecht, want hij zal door een everzwijn, het dier waaronder zich de afgunstige Epheste vermomd heeft, verslonden worden. Het dier staat op een rots op de linkerkant van de fontein. De laatste fontein is samengesteld uit de prachtige groepen van en rond Diana (of Artemis) en Acteon, omgeven door een krans van eiken en kamferbomen. De bekoorlijke dochter van Zeus spreekt haar verdriet uit: Acteon die haar beloerd heeft terwijl ze een bad nam zal in een hert veranderd worden en door haar jachthonden verscheurd. Het water stort schuimend van de bergflank tot aan de fontein, gutst uit een grot en valt in cascaden neer. Een groep nimfen volgt het gebeuren, de ene wijst naar de schuldige, een andere maakt een gebaar van ontzetting. De uitvoering van deze beelden verraadt een hellenistische invloed. Natuur en sculptuur zijn hier op een unieke wijze tot een groots geheel samengebracht. Er is een gelukkig harmonisch afwegen van altimetrie en symmetrie. De reeks fonteinen van Caserta is een van de laatste en meest grootse uitdrukkingen van de Italiaanse Barok.
In Sicilië denkt men wel eerst aan het oudste type, gehuld in een mythologische legende, de Fontana Aretusa, bij Syracuse. De bron die eertijds uit een grot opborrelde heeft veel van haar suggestieve kracht verloren, ingedijkt als ze nu is door een muur die het door papyrus en lisomzoomde water tot berusting bracht. De muziekkenners herinnert de bron wellicht aan Szymanovsky's mooie vioolstuk, het eerste deel van zijn drie Mythes op. 30. Meer prozaïsch gerichte toeristen pruilen: ‘Is het maar dat?’. Minder teleurstellend is dan misschien voor hen Syracuse's tweede fontein, uit dezelfde mythe gewonnen, de Fontein van Artemis (= Diana), op het Archimedesplein, die het ogenblik concretiseert waarop de nimf in bron wordt veranderd.
Minder oud en... minder poëtisch is de Fontein van de Olifant, symbool van de stad Catania, met de donkere lavasteen van de Etna opgebouwd. Op de olifant staat een obelisk uit een laat-romeins circus herwonnen. G. Angelo Montorsoli, een leerling van Michelangelo, heeft in Messina twee fraaie fonteinen doen borrelen, die na de aardschokken van 1908 en de bommen van 1943 werden gerestaureerd. Op de top van de ene staat Orion, de in ster veranderde jager, achtervolger van de Pleiaden. Orion wordt aangezien als de mythologische stichter van Messina. Decoratieve groepen houden de schalen onder hem omhoog, en op de rand van het veelhoekige onderste bekken rusten de beelden van de vier stromen die de Middellandse machten vertegenwoordigen, de Tiber voor Italië, de Nijl voor Noord-Afrika, de Ebro voor Spanje, de Torrente Camara voor Sicilië.
Minder kunstig is de tien jaar later (1557) opgerichte Fontein van Neptunus, in het zicht van de haven. De zeegod rijst op een achthoekig bekken en tracht de zee te stillen. Bezijden, aan zijn voeten, met blazoenen, zeepaarden en tritons om- | |
[pagina 18]
| |
ringd, liggen de legendarische figuren van Charybdis en Scylla; de laatste is, vooral voor een monster, toch een zeer zinnelijke verschijning, maar dat zal niet de reden zijn waarom Odysseus bij zijn doorvaart in de zeeëngte vermeed van Charybdis op Scylla te vallen. De piazza Pretoria wordt in Palermo ook nog Piazza ‘della vergogna’ genaamd wegens de poedelnaakte beelden van beider kunne die de grootse fontein in het midden van het plein ‘sieren’. Niettemin is het een van de opmerkelijkste fonteinen van Italië. Het complexe monument bestaat uit niet minder dan vijf concentrische ringen. Boven de bekkens van de fontein prijkt de godin Venus. Daarrond zijn er twee cirkelvormige doorgangen gescheiden door grasperken en kleinere waterbronnen, en verbonden door vier kruislings opgestelde trappen. Overal op de aanzetten, op de binnen- en buitenranden, goden en godinnen. De fontein werd besteld aan Francesco Camilliani door een rijke Florentijn voor zijn landhuis. Toen het monument door de senaat van Palermo werd aangeworven liet Camillo Camilliani, de zoon van Francesco, het in 644 marmerstukken doorgekapt kunstwerk naar Sicilië overbrengen waar het werd heropgericht in 1574. De fontein had een bewogen geschiedenis, die ons verplicht het anekdotische terrein te betreden. Ze werd niet door aardbevingen of oorlogsverwoestingen, maar door mensenhanden geschonden. De eerste schending lijkt op een verzinsel, maar wordt in Palermo als volkomen waar verteld. De zusters
Messina. Fontein van Neptunus (foto Enit).
Palermo. Fontana Pretoria (foto Enit).
van het naburig klooster, verontwaardigd over de schaamteloosheid van de beelden, gingen op een avond kort na de heroprichting, met hamers gewapend, van de mannelijke beelden de... neus afhakken, want hun zedigheid verbood hen verder of meer naar beneden te kijken. Enkele jaren geleden onderging het monument verschillende vandalismen. Van de Venus werd een arm en een been afgehouwen. Triptolemus verloor zijn geslachtsdelen en in de benen van Pomona werden gaten gekapt. Een paar jaar geleden meldde vrijwel de hele Italiaanse pers met verontwaardiging dat, tijdens een nacht, de beelden van Venus en Diana werden onthoofd. Laatst werd ook Mercurius geschonden. Waar zit het schaamteloze, het schandelijke? Minder gevaarlijk, maar even zinloos hadden onlangs humoristen sommige naaktbeelden een kleed aangetrokken, wel niet zonder logica aangezien de stad sommige naakte publiciteitsfiguren op haar muren had geweerd. Hebben de Palermitanen dan nooit Michelangelo's werk bekeken en heeft men ooit de kloosterzusters de toegang tot de Cappella Sistina ontzegd? Over de kunstwaarde van de fontein kan men van mening verschillen. |
|