Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De waterputNaast de springfontein is er ook de ‘stille’ fontein, meestal in de vorm van een waterput. Hier springt, danst of vloeit het water niet, het blijft roerloos, maar het is niet dood, trouwens er is veelal onderaan een voedende bron die kabbelt. Ook het putwater leeft, het droomt, het wacht op de scheppende hand of de ophalende emmer, die zijn nut zoniet zijn noodzakelijkheid bewijst. De stenen put, in het Italiaans ‘pozzo’ of ‘puteale’, is de eenvoudigste gestalte van een fontein in strikte zin, tot een kunstwerk veredeld. Trouwens er zijn overgangsgevallen: putten waar het water niet stilstaat en andere die verdord zijn en niet langer water geven maar als kunstwerk blijven bestaan, soms mettertijd onder de aarde geborgen. Zo werd in 1986 in Klein-Sinaai de waterput van de in 1578 vernielde Boudelo-abdij blootgelegd, en zelfs weer dienstbaar gemaakt, want hij wordt nu zelfs als drinkput voor het vee van een landbouwer gebruikt. Laten we even in de put der geschiedenis dalen.
In de middeleeuwen zal ook het water mededelen in de christelijke sfeer waarin toen de wereld en de levensvormen gehuld waren: het woord dat Jezus de Nazarener tot de Samaritaanse vrouw bij Jacobs put sprak: ‘Geef mij te drinken,’ heeft in zijn dubbele - letterlijke en zinnebeeldige - betekenis een echo gevonden in talloze nodige, nuttige of eenvoudig verfraaiende fonteinen en cisterna's die, door de eeuwen, in 't bijzonder in het land van de openluchtkunst, Italië, aan elk temperament en elk tijdvak uitdrukking en vorm hebben verleend. Dit water rust als gewijd element in de doopvontschalen of de wijwaterbekkens, vloeit door de lavabo's van de kloostergangen ter reiniging van handen en geesten, wacht in allerlei kloosterputten op de scheppende kruik. De doopvonten groeien uit van het eenvoudige immersiebekken tot het monumentale kunstwerk van Siena's dom; evenzo legt de fantasie van de Renaissance in het wijwaterbekken van dezelfde dom allerlei marmeren waterdiertjes. Vaak berust de uitbouw van deze ‘acquasantiere's’ op het motief van de driepikkel uit de antieke sierkunst overgenomen: maar de drie saters van b.v. de bronzen pikkel uit de tempel van Isis in Pompei zijn vervangen in de S. Giovanni Fuorcivitas te Pistoia door de drie theologale deugden die als kariatiden het bekken schragen; op de wanden zijn, ertussen, nog de vier kardinale deugden uitgebeeld. Een prachtig type van lavabo tot kunstwerk veredeld, vindt men te Perugia in de kloostergang naast de S. Pietrokerk. Deze donkere gang wordt beschenen door het wasbekken waar B. Buglioni boven het marmer in kleurige terracotta de Samaritaanse vrouw aan de waterbron heeft uitgebeeld, een werk waarmee de kunstenaar zich als de evenknie van de beste della Robbia heeft betoond. Bijna elk kloosterpand heeft midden in de binnenhof zijn put, van de schamele pozzo in San Damiano, waar de zieke Franciscus zijn Cantico delle Creature zou gecomponeerd hebben, tot de rijkbewerkte, misschien door Michelangelo getekende put van de Certosa del Galluzzo, nabij Firenze. Soms ook bevindt de waterput zich in de kruisgang zelf, stulpt uit een van de gaanderijen of is in een van de muren ingebouwd. Deze waterput die de naam van lavatorium of lavabo (= ik zal wassen) krijgt, dient de monniken meestal om zich te verfrissen of, gewoon, om zich de door de arbeid op het veld bezoedelde handen te reinigen, vooraleer in het meestal dichtbij gelegen refectorium het maal te nuttigen. Vooral in de Cisterciënserkloosters zijn fraaie waterputten te zien. De ‘Brunnenkapelle’ in de abdij van Maulbronn is met haar drieledige opstand eigenlijk een fontein van edele rang. Hermann Hesse wijdde een geestdriftige bladzijde aan deze kloosterfontein en noemde ze ‘den Hort und Schatz meiner frühesten und reinsten Jünglingssehnsucht’, vluchtoord van zijn jongelingsdromen, en ‘er singt das Lied meiner Jugend’.
De Romaanse kerk van de abdij in Maria Laach heeft een narthex, een voorhalle die het ‘Paradies’ heet. Bij de wandeling rond de halle blikt men op een waterput: het is een fontein die een verre gelijkenis vertoont met de overbekende fontein in de Patio Los Leones in Granada. Het water vloeit uit de muil van rondom het bekken opgestelde leeuwebeelden.
Lucca. San Frediano. Doopvont-fontein (12de eeuw) (foto Ghilardi).
| |
[pagina 9]
| |
Abdij Maria Laach (Duitsland), Paradies.
Ook Bebenhausen bij Tübingen heeft in zijn Cisterciënserklooster een mooie bronnenkapel. In een van de gedichten die hij aan dit klooster heeft gewijd beklaagt Mörike er zich over dat de put geen water meer geeft. In het Cisterciënserklooster van Zwettl (Oostenrijk) is er een suggestieve stijlvervlechting. Het kloosterpand vertoont deels gotische deels romaanse bogen. Het bekken - een echte fontein - van het prachtige bronnenhuis stamt pas uit 1701. De zang van de fontein helpt nog de stilte onderlijnen die in de kloosterpanden die intense stemming wekt die tot rust en meditatie aanzet. Men kan hier zonder paradox spreken van ‘stille fonteinen’. Het negenhoekig bronnenhuis in de kruisgang van het Cisterciënserklooster in Heiligenkreuz bij Wenen is een echte kapel op zichzelf. Ze wordt verlicht door hoge vensters met kleurglasramen. Het bekken (hersteld in 1688) telt vijf kringronde schalen die naar boven steeds kleiner worden. De Cisterciënserabdijen van de Provence, Thoronet, Sénanque, Silvacane hebben even eenvoudige als suggestieve waterputten die midden in het pand ook symbolen zijn voor het levengevende water uit de Genesis. Deze putten reinigen niet alleen de handen, symbolisch ook de geest vooraleer de kerk binnen te treden. Weinige kloosterfonteinen kunnen in pracht wedijveren met het lavatorium in de koninklijke abdij van Batalha (Portugal), een ragfijn gotisch kantwerk. Zeer merkwaardig ook wegens haar bewogen geschiedenis is de fontein in Alcobaça, eveneens in Portugal, in het klooster van de stilte (Claustro do Silencio) naast de kerk waar, op hun mausoleum uitgestrekt, Pedro de wrede en zijn verafgoode geliefde Inez de Castro het oordeel afwachten.Ga naar eind(3) Een vroeg Italiaans type is de met ijzerwerk overkoepelde put in het dertiende-eeuwse benedictijnenklooster van Sassovivo (= levende steen) bij Foligno. Op 24 oktober 1964 landde paus Paulus VI per helicopter op Cassino om de door de oorlog op waanzinnige wijze verwoeste en nu heropgebouwde grootse abdij in te wijden en de H. Benedictus tot beschermer van Europa uit te roepen. Vooraleer de kerk binnen te gaan blijven we stilstaan bij de prachtige waterput in het midden van het ‘Paradiso’, het kloosterpand in de stijl van Bramante. Het zeshoekige bekken is tussen twee corintische zuilen gevat. Boven de architraaf rijst een smeedijzeren kruis. Staat men bij deze pozzo, dan ziet men aan de ene kant de imponerende trap waarop men, tussen de beelden van de H. Benedictus en van zijn zuster, de H. Scholastica, naar het huis Gods opstijgt; aan de andere kant, tussen de arcaden door, heeft men een verbluffend uitzicht op de vallei met, in de diepte, de herbouwde stad Cassino en de kruinen van Latiums bergen. Wat een suggestief accent een kleine simpele pozzo aan een kloosterpand kan geven ervare men in het minieme kruisgaanderijtje
Bagnaia. Villa Lante. Fontein van Pegasus.
| |
[pagina 10]
| |
Batalha (Portugal). Lavatorium in het klooster.
(1644) naast Borromini's kerkje San Carlo alle quattro fontane in Rome. Een zeer klein kloosterpand dat misschien nog volmaakter van verhoudingen is dan het kerkje zelf. Dat Borromini belang hechtte aan de natuurlijk versierde kleine pozzo weten we doordat enkel al van de ijzer- en wipzwengel (d.i. het ophaalsysteem), tien tekeningen zijn bewaardGa naar eind(4). De waterput is als het ritmisch vertrekpunt van waaruit men de harmonie van rechte en gebogene, holle en bolle lijnen van het chiostrino kan meten en samenvatten.
Laten we ook eens dieper in Italië op zoek gaan, in het al te onbekende Apulië. Naast de zijgang van de abdij S. Maria di Cerrate vindt men een prachtige Renaissance-pozzo overhuifd door een edicola op vier zuilen, gebouwd door de Genuees Giacomo de Leone. Het is andermaal duidelijk dat de monniken hier ook esthetische oogmerken hadden, en niet enkel louter praktische. Dat is even waar voor de pozzo die ons in een latere tijd brengt en meteen in het ‘Firenze van de Barok, Lecce’. Heel anders dan deze statische Renaissancepozzo waarvan de versiering, hoe rijk ook, opgevangen wordt in een harmonieuze orde, is de exuberante pozzo van Giuseppe Cino in de prachtige binnenhof van het seminariepaleis (1694-1709) van Lecce, heel en al decor. Hier schijnt alles te bewegen, te groeien, te woekeren. Men onderscheidt nauwelijks de motieven, de zuilen zijn zo overgroeid dat men ze nauwelijks stilistisch kan definiëren. De sculptuurversiering is zo overdadig dat men niet weet om welk soort bouwstuk het gaat. Deze pozzo lijkt wel een korf vol bloemen en vruchtenGa naar eind(5). | |
De profane waterputDe pozzo staat niet louter op sacrale grond. Op het profane plan kreeg sinds de vroegste tijden van het sociale, burgerlijke leven de primitieve fontein, de put, een centrale betekenis waar water werd ge-put voor het drinken, het wassen, het blussen. Elke rocca of burcht bezit een put om water te betrekken, soms van heel diep wanneer hij op een hoogte staat, zo b.v. de put van de Rocca di San Leo (bij Rimini), of de put met het schild van de Borgia's op de Engelenburcht in Rome.
Lecce (Italië). Put van het bisschoppelijk seminarie.
| |
[pagina 11]
| |
Een zeer bijzondere put is de pozzo San Patrizio in Orvieto, waar het water uit een 60 m diepe put gehaald werd door middel van een dubbele spiraalvormige trap waarop een lastdier aan de ene kant steeg, een andere op de andere trap daalde. Ook de waterput volgt een stijlontwikkeling. Men gaat over van de primitieve stadscisterna, zoals die van San Gimignano, waarvan de stenen rand diepe gleuven vertoont daar al eeuwen lang dagelijks de touwen met de emmers erover getrokken worden, tot de door de Renaissance tot kunstwerk met antieke reminiscenties verheven pozzo op het plein van het Toscaanse stadje Pienza. In dit liefelijke stadje, door paus Pius II opgericht, staat, voor het Palazzo Piccolomini (familienaam van de paus), ‘questo pozzo meraviglioso’ (G.B. Mannucci), een werk toegeschreven aan de architect van het paleis, Bernardo Rossellino. Twee corinthische zuilen met fijne kapitelen schragen een rijk versierde architraaf. De put geeft aan de kleine piazza een voltooiende toets, het slotakkoord dat de harmonie van het plein vervolledigt. Toscane is rijk aan kunstvolle pozzi. Montepulciano heeft er twee: de ene staat op de Piazza grande. Twee pijlers stutten een architraaf waarop twee griffoenen en twee leeuwen het
Montepulciano. Links de put met leeuwen en griffoenen, rechts het stadhuis.
Campo S. Boldo. Het ‘Venezia minore’ met een typische ‘vera da pozzo’.
blazoen van de Medici vasthouden. Het is een werk van Antonio Sangallo de Oudere. Niet alleen de buitenpleinen van de steden, ook de binnenpleinen van de paleizen hebben hun pozzo. In het ietwat pompeuze binnenplein van Firenze's Palazzo della Signoria met zijn wat overladen zuilen brengt de kleine fontein in het midden waarop een putto een spartelende vis tracht te bedwingen een blijde noot. Het is een werk van Verrocchio (1476). De kleine binnenhof van het palazzo Gondi (1490-94) is een van de stemmigste plekjes in Firenze. De elegante, ononderbroken arcadengang met de fijne kapitelen, de gedempte lichtinval op de blanke muren en de grijze pietra serena, de rustige hoektrap en de kleine fontein in het midden componeren samen een meesterwerk van Giuliano da SangalloGa naar eind(6). | |
De Venetiaanse pozzoEr is een stad die geen fonteinen bezit maar des te meer aandacht heeft besteed aan zijn waterpozzo's die hier wegens de ligging een absolute noodzakelijkheid uitmaken. Op het San Trovaso-plein ziet men de in klei gebakken verhoging waarop de stadswateren gezuiverd worden. Men noemt ‘vera da pozzo’ de uit de grond stekende, naar buiten uit kragende randsteen om de put. Men ziet die vera's overal op de Venitiaanse campi en campielli, de pleinen en de pleintjes, de binnenhoven van paleizen en kloosters. Het uitzicht van de pozzo gaat van de simpelste cisterna tot het rijke kunstwerk al naar gelang van de sociale status van de gebruiker of de bestemmeling, van de feestelijke put op het Campo SS. Giovanni e Paolo tot de ootmoedige put op het pleintje van San Gregorio. | |
[pagina 12]
| |
Op het binnenplein van het Palazzo Ducale staan twee bronzen ‘vere da pozzo’, beide uit het midden van de 16de eeuw, gegoten door de schietmeesters van Venetië's arsenaal. De binnenwanden zijn rijk versierd, bij de ene met kariatiden en blazoenen, bij de andere met o.m. voorstellingen van de wonderen van het Heilig Water. Op een daarvan is ook de figuur van de doge Francesco Venier uitgebeeld. Nieuw is dat deze pozzi in brons zijn, terwijl voor de andere bijna uitsluitend gebruik werd gemaakt van de witte steen uit het naburige Istrië, (thans Yoegoslavië). Maar de rijkste pozzo van Venetië siert wellicht het binnenplein van de Ca' d'Oro, het Gulden huis. Het is een meesterstuk (1427) van Bartolomeus Bon, in rood marmer van Verona, waarop, tussen gotische bladmotieven, de Deugden zijn uitgebeeld, op leeuwen gezeten: de Kracht, de Rechtvaardigheid, de Liefdadigheid. De meest imponerende puteale van Venetië staat in de binnenhof van het Palazzo Pesaro (1680). De alternerende steenblokken van het bekken en de kolommen met de architraaf vertonen
Autun (Frankrijk). Fontein St. Lazarus (16de eeuw). Gerestaureerd in de 19de eeuw.
Obernai (Frankrijk). Fontein met de zes emmers.
dezelfde schikking en zijn dezelfde als die van de pilasters van de omgevende muren. Op de opengewerkte boog van het timpaan prijkt het beeld van Apollo. Ook in de Venetiaanse villa's op de terraferma zijn merkwaardige pozzi opgesteld. Een bijzonder fraaie pozzo met steigerende paarden versierd staat in de binnenhof van de Villa Garzoni (± 1550) in Pontecasale (Padua)Ga naar eind(7).
Onlangs, tijdens een afdaling in een waterput in Arezzo, stiet men op een beeld, vermoedelijk van Minerva, dat daar eeuwen werd vergeten en op zijn ont-dekking wachtte. Was het neerdalen in deze waterput ook niet een symbolische daad, te vergelijken met het doordringen in de diepere lagen van de geschiedenis? Hoe dieper ook in de tijd, hoe donkerder. Het onderscheidingsvermogen hangt van het oog af; maar ook het oog van de geleerde historici kan zich vergissen. Wie weet welke ‘putten’ ons nog onvermoede, leerrijke verklaringen zullen bezorgen? |
|