Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
De fontein, een veelvoudig themaDe fontein: het is een thema dat allerlei kunstvormen en stijlen doorkruist, vele landen en vele tijdvakken, concrete beelden zowel als symbolische visies oproept, een figuratieve zowel als een reële wereld bewoont. Een thema dat deelt én van de architectuur én van de sculptuur én van de decoratieve of toegepaste kunsten. Toch is het verwonderlijk hoe weinig aandacht aan de fontein afzonderlijk werd verleend. Zo krijgt het b.v. niet eens een nummer in de waardevolle internationale reeks Glossarium Artis (K.G. Saur), en een Nikolaus Pevsner vermeldt er niets over in zijn standaardwerk, An outline of European Architecture. Allerlei vormen: van de steen die het natuurbronnetje indamt tot de machtige praalfontein zoals men ze in Rome aantreft. Ondertussen wordt de fontein, langs de treden van noodzakelijkheid, nuttigheid, genoeglijkheid, bewonderingsobject, tot de regionen van de hogere kunst getild. De term zelf leent zich tot een uitdeinende definitie, van de gewone bron (het Duitse ‘Brunnen’ - het woord is enkelvoud - duidt op de plastisch uitgebouwde fontein) via cascade, nympheum, cisterna, waterput, pozzo, bekken, wand- of vrijbouw tot aan het monument waar de steenoverwoekering het water nog nauwelijks zichtbaar laat... In de manier waarop het water zelf zijn oorsprong belijdt en zijn uitweg vindt middels een kunstwerk is er steeds een conventie te aanvaarden, wat trouwens voor alle kunstvormen geldt. Het water zelf vloeit of spuit uit de meest uiteenlopende openingen in allerlei materies, rots, zandsteen, baksteen, marmer, en stort zich uit over, in, door, langs allerlei vormen, blokken, bekkens, pijpen, buizen, maskers, vaak ook uit met levenloze materie nagebootste levende wezens. De fonteinen worden bevolkt door velerhande figuren met menselijk voorkomen (ook de goden behoren daartoe), mythologische, allegorische, historische, die soms met het water zeer weinig te maken hebbenGa naar eind(1). Bovenaan (meestal ook in letterlijke zin) komt Neptunus, de heerser over de wateren, de zeegod, al dan niet begeleid door zijn gade, Amphitrite, en zijn gevolg, allereerst zijn zoon Triton ‘Immanis Triton... caerula concha exterrens freta’...: de woeste Triton die blazend in de blauwgroene schelp de golven opschrikt, dicht Vergilius. De eigennaam wordt gemeennaam en Neptunus laat zich ook op de fonteinen begeleiden door veelsoortige groepen tritons, nereïden, waternimfen, zeemonsters. Op de fonteinen staan benevens allerlei mythologische wezens, allegorische beelden van de waterlopen die het gebied omvloeien, van de deugden die de omwonenden beoefenen of zouden moeten beoefenen, van de heiligen die hen (moeten) beschermen. Op de fontein nemen ook plaats historische of vermeend historische beelden die met de stichting van de stad, de geschiedenis van het gebied of de plaatselijke legenden hebben te maken. De meeste fonteinen vertonen zoömorfe motieven. Er is een heel bestiarium mee gemoeid: vissen, paarden, zwanen, schildpadden, leeuwen, slangen, vlinders, bijen, om niet van gefantaseerde, onbestaande monsters en draken te spreken. Vooral de dolfijnen zijn de lievelingsbewoners van de fontein. Met hun boogvormige sprongen over het water doen zij trouwens denken aan de spuitende waterbron. Vaak heeft deze zoölogische fantasie een symbolische betekenis. In de fonteinen door paus Barberini besteld spuit het water uit bijen omdat zijn pauselijk embleem drie bijen vertoont. Het palazzo Bevilacqua (= drink het water, Bologna), moest natuurlijk een fontein hebben. Het water gutst hier uit de muil van een monsterdier op een hoge zuil gehurkt. In deze onlogische, niet altijd smaakvolle kunstmatigheid waarbij naturlijke functie en plastische uitvinding niet immer harmoniëren, is vooral de Barok zeer ver gegaan. Maar ook de mens, zonder symbool, moet zich met zijn beeld aan de gril en het voorwendsel van de kunstenaar lenen. Het water spuit hem uit de mond, uit de oren, uit de borsten, uit de geslachtsdelen - het Brussels baasje van J. Duquesnoy is geen uitzondering. In de binnenhof van een Venetiaans paleis spuit het water uit de vulva van een Venus...
Gallipoli (Italië). Hellenistische fontein (gerestaureerd). De reliëfs stellen episoden uit Ovidius' Metamorphosen voor. Salmacis, Byblis en Dirce hebben alle drie met een bron te maken.
| |
[pagina 3]
| |
Viterbo. Fontein van het pauselijk paleis (13de eeuw).
De conventie reikt soms tot in het absurde. Zo hebben twee ‘mastri fabbri’, meestersmeden uit de Aosta-vallei, in de 15de eeuw een fontein verwezenlijkt die de vorm van een smeedijzeren boom aanneemt, waarbij de waterstralen uit de - op de koop toe gekleurde - takken spuiten. Deze ‘granaatappelfontein’ is nog te zien in het kasteel van Issogne (Italië). Het water van de fontein is niet altijd water (geweest). Bij sommige feestelijke aangelegenheden, b.v. in Rome bij de ontvangst van Pius II of in Parijs bij de koninklijke feesten, werd het vervangen door wijn. In Güglingen (Duitsland) staat in het ‘Deutsche Hof’ een fontein in de vorm van een druiventros waaraan men nu nog wijn kan tappen. Symbolisch kan het water ook heel wat anders betekenen, melk, urine, bloed en zelfs gif.Ga naar eind(2)
De fonteinen spuiten niet enkel vloeistof maar ook legenden, mythologische en andere geschiedenissen en geschiedenisjes, verhalen en anekdoten. Veelal voegen ze niets toe aan de kunstwaarde van het object, en leiden er soms van af. Die blijft dezelfde of nu Tristan en Isolde zich bij de fontein hebben ontmoet dan wel een spaarzame moeder er bezoedelde kindervoetjes in wast. Rond bronnen en fonteinen waart allerlei bijgeloof dat, evenmin als met de waarheid, iets met de kunstwaarde te maken heeft. Er is een mystiek van het bronwater: men kent allerlei krachten toe, men wijt er allerlei heil en onheil aan, gezondheid, ziekte, genezing, verjonging. Men leent haar demonische en hogere tussenkomsten, want er is steeds een geheim verbonden aan water dat uit het onderaardse komt en waarvan men het ontstaan zowel als de plaats van oorsprong moeilijk kan achterhalen. Het groeit soms uit tot een cultus die aanleiding wordt tot allerlei gebruiken, voedingsbodem voor ceremoniën en feesten. Bronnen en fonteinen zijn soms ook letterllijk geschiedenis geworden en leven alleen nog in herinneringen of documenten. Ook bronnen zijn vergankelijk buiten elke menselijke tussenkomst. ‘Fontaine belle eau’, de oorspronkelijke naam van Fontainebleau (Frankrijk) wijst op een bron die er niet meer is. Hierbij moet ook gewezen worden op de vele fonteinen die uit vergankelijk materiaal zijn opgericht en enkel een kortstondig of tussentijdig bestaan hebben gekregen met het oog op feestelijkheden, plechtige ontvangsten en zo meer. Van de prachtige fontein die in de binnenhof van het vrijwel verdwenen Gaillonpaleis in Normandië stond, een werk van Agostino Solario, hebben we nog een idee dank zij de tekening van Jacques Du Cerceau. Het was een geschenk van Venetië aan kardinaal Georges d'Amboise, minister van Lodewijk XII, een zeer mondaine kardinaal. Nimfen persten het
Maulbronn. Fontein in het Cistercienser kloosterpand.
| |
[pagina 4]
| |
Ancona. Fontana delle 13 cannelle (pijpen).
water uit hun borsten, boven hen prijkte een Hercules, later door Johannes de Doper vervangen. De Wolfsbrunnen bij Heidelberg, bezongen door Martin Opitz († 1634), met water ‘anmutiger’ dan melk en kostbaarder dan druivensap, heb ik alleen nog teruggevonden op een schilderij. Ooit bevonden zich in de verzwonden prachtige achttiende-eeuwse parken van de Favorite (Mainz), Seehof (Bamberg), Gaibach, tientallen ruisende fonteinen en zingende waterspelen, die een verrukking voor het oog en het oor waren. Van dat alles blijft niets over tenzij de mooie etstekeningen van Salomon Kleiner (Uitgave Die Bibliophilen Taschenbücher).
Van alle vormen van stedelijke plastiek en architectuur is de fontein de enige die in haar statische wezenheid een bewegelijk element betrekt, zoals ook de molen op een zekere manier de enige functionele vorm is die (nog) dat andere bewegingselement gebruikt: de wind. De fontein is essentieel een (±) harmonieus tweestemmig contrapunt van materie en water, een compromis tussen het vaste en het vloeibare element: dat laatste wordt steeds door het eerste bedwongen, geordend, net zoals in Ravels pianostuk Jeux d'eau, waarin de klanken ordeloos schijnen weg te vloeien, maar waarin toch een bedachte structuur is te onderkennen, zó zelfs dat men er de sonatevorm meende in te vinden. Maar soms overwoekert de materie zodanig het vloeibare dat het water nog nauwelijks merkbaar is. Zo b.v. in de Fontein der vier seizoenen van E. Bouchardin in Parijs, overdadig van bouw met, onderaan, een nauwelijks zichtbaar dun waterstraaltje, wat Voltaire zeggen deed: ‘zeer veel steen voor luttel water’! Het tegenovergestelde ziet men op het meer van Geneve: bij de beroemde, 's avonds verlichte, waterstraal van 130 m hoog - de hoogste ter wereld, gevolgd door de Emperor fountain in Chatsworths tuinen (Engeland), die 296 voet hoog spuit - is de fontein tot haar louter vloeibaar element gereduceerd, men merkt zelfs nauwelijks het werkingsmechanisme verscholen onder het watervlak. Steen - water: vast, vloeibaar. Evenwel beiden geven elkaar leven. De steen drinkt het water, het water ‘eet’ de steen, streelt hem, vreet hem aan, slijt hem af (slijten is leven, zoals bij de mens en het dier). Een andere component: muziek. Elke levende fontein, van de kleinste bron tot de monumentaalste girande, heeft een eigen lied. Mezza voce met crescendo's of decrescendo's tot het bruisend forte. Meestal klinkt de zang in de sacrale waterputten
Regensburg. Fontein op de Neupfarrplatz.
Op de achtergrond de St.-Pieterskathedraal. | |
[pagina 5]
| |
van de kloosterpanden homofoon als een gregoriaanse melodie, soms ook zoals in Heiligenkreuz (bij Wenen), waar het water uit vijf telkens breder wordende schalen neerkabbelt, zou een meer verfijnder oor dan het menselijke bij elk der vijf strofen een andere tonaliteit kunnen onderscheiden. En dan groeit het lied van het water zoals bij de veeldelige fontein van het kunstenaarspaar Depuydt-Canestraro, onlangs op Het Zand in Brugge geplaatst, tot een machtig veelstemmig contrapunt. Maar ook de stilte, dat essentiële element van de muziek doet mee. Het is geen paradox maar de levende fonteinen laten ook de stilte horen, onderlijnen haar: de stilte, deze kostbare schat door het moderne verkeer verscheurd. En we begrijpen best de man - hij was helemaal niet zwakzinnig, zoals zijn omstaanders geloofden - die, verdwaasd geworden door het geraas van het verkeer op de Cours Mirabeau in Aix-en-Provence, zich de oren stopte en uitriep: ‘Assez, assez, je n'entends plus les fontaines!’ Nog een andere component is het licht, niet enkel de artificiële
Nardò (Italië). Fontein van de stier.
Bologna. Neptunus-fontein (foto Enit).
belichting die, zohaast het water beweegt, mee verandert, tinten en kleuren wekt. De Arabieren lieten op hun fonteinen het water vaak over kristallen of gekleurde koepels rijzelen, soms met lichtbronnen binnenin, zodat allerlei tinten in het water speelden. In vele gevallen komt een vijfde component de symbiose voltooien: het groen, in het water groeiend of als sierelement aangebracht. In Zwitserland worden de fonteinen steeds met frisse bloemen getooid die werkelijk deel uitmaken van het monument, zonder dat ze iemand of iets moeten huldigen. De kleuren van die bloemen vervolledigen, vooral in de reeks van Bern, het polychrome uitzicht van de zuil, de beelden, de voetstukken van de fontein zelf. Kortom, de fontein kan alle zintuigen bevredigen: het oog door haar kunstige structuur, in 't bijzonder door het evenwicht tussen architectonische geleding en de plastische opsmuk; het oor door de watermuziek; tactiel verfrist ze vooral de scheppende hand of de spelende voet die het water beroert; ook het olfactieve zintuig speelt mee wegens de frisse luchtstroom | |
[pagina 6]
| |
Palermo. Fontein op de Piazza Pretoria.
door het water verwekt, en door diens eigen geur, ook zonder de bloemen of het loof dat op het water drijft of bloeit. In tegenstelling tot het grafmonument of de herdenkingssteen die aan de dood of het voorbije herinneren is de fontein een verkwikkend element, iets dat door het bewegende water leven weerspiegelt. De fonteinen vormen meestal een organisch geheel met hun omgeving. Fonteinen zijn vaak de ziel van een plein, een huis, een binnenplaats. Midden erin prijken ze als het juweel op een mooi vrouwenkleed, het voltooide punt, ‘le fini’. Trouwens, ook de simpelste omhooggutsende waterstraal in een vijver voor of achter een kasteel kan picturaal-technisch, als een ‘repoussoir’ fungeren, leven geven aan de gevel, er een soort beweging op wekken, er een cesuur in scanderen zoals in Bruchsal, Würzburg, Dresden, Versailles, Aranjuez. Een fontein b.v. in het midden van een plein staat alleen, maar is zelden ‘alleenstaand’ en deelt in de omringende architectuur. Zoals in een lied elke strofe door hetzelfde refrein wordt afgewisseld en bepaald, zo heeft een fontein met elk gebouw rondom een verhouding, en vanuit elk gebouw een ander uitzicht door de telkens gewijzigde invalshoek. Tussen de fontein en het plein of de hoek waar ze staat is er naast de spatiale verhouding ook soms een geestelijke betrekking, aldus in de kloosterpanden waar ze een verbinding met de kerk instelt. De fontein ‘ritmeert’ de ruimte waarin ze staat. Eigenaardige indruk soms: ze maakt de kleine ruimte groter (vgl. het kloosterbinnenhofje naast de kerk San Carlino alle quattro fontane in Rome), en doet de grotere ruimte kleiner uitschijnen (vgl. de twee fonteinen op het St.-Pietersplein in Rome, die de geweldige ‘ruimte’ vernauwen). De fontein ritmeert niet enkel de ruimte maar ook de tijd: in rust of | |
[pagina 7]
| |
in beweging, of beide afwisselend bij tussentijdse werking. In de kunstig opgevatte fontein componeren inhouder en inhoud een geslaagde synthese. ‘El agua siempre es eterna, pero nunca se repite’, aldus de dichter Gabriel Bocauzel: het water is eeuwig maar herhaalt nooit hetzelfde. Is de ziel van de wereld beweging dan is de levende fontein er het voelbare symbool van. Als ik toch nog aan een godheid of een mythe zou kunnen geloven, dan zou het aan een waternimf zijn. Soms kan men in het rusteloze water van het fonteinbekken een vloeiend hoofd ontwaren, het water schept in zijn voortdurende, wisselende vormen en kringen ook wel die van een gelaat - in Mörike's novelle is het dat van de ‘Schöne Lau’ - dat evenwel, zoals het een nimf past, bijna onmiddellijk in een andere ‘figuur’ opgelost en weggewist wordt. Enerzijds wijst het onophoudelijke vlieden van het water in de fontein op de bestendigheid van het natuurgebeuren. Dag en nacht wegen gelijk in de schalen van de fontein zoals in de (weeg)schalen van de Tijd, anders dan voor de mens, die de tijd in arbeid en rust, denkbewustzijn of vergetelheidsslaap, verkwikker of teneerdrukker indeelt. De fontein, de bron kennen geen nachtelijke rust zoals wij, zij tellen niet de uren zoals wij. Integendeel; de dag, dat is het imperium van de
Leningrad. Petrodvorets Fonteinencascade.
Reutlingen. Fontein der beroepen.
motoren. De souvereiniteit van de fonteinen, dat is de nacht. Pas dan hoort men ze werkelijk spreken of zingen, als het lawaai van de motoren en de mensen verstomd is. Maar nadat de straal van de fontein haar ‘zum Himmel jauchzend, heeft gezonden en in het ijle geschreven’, moet ook zij aan de aantrekking van de aarde gehoorzamen en verzaken. Haar onvoltooid naar hoger hunkeren is het beeld van het onze. Enkel voor korte ogenblikken kan de waterstraal van de springfontein de zwaartekracht tarten zoals ook de vogel dat kan, zoals ook het blad, bespeeld door de wind, even kan zweven voor het, hoe licht ook, naar beneden dwarrelt. De fontein wijst ons op het vergankelijke, onze vergankelijkheid, het onvoltooide van elk levend bestaan. Hoe hoog ook de waterstraal gutst, een doel bereikt ze niet, heeft ze niet. Ze beschrijft ook nooit een cirkel maar steeds een parabole, teken van tegenspraak, aangezien in de omhooghunkerende straal reeds het versagende vallen is uitgesproken... ‘Fontäne die zu dem drängenden Strahl schon das Fallen zuvornimmt im versprechlichen Spiel...’ zegt Rilke in zijn zevende Elegie. |
|