Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 36
(1987)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fred Germonprez: de mens en zijn oeuvreDe Westvlaamse journalist en romancier Fred Germonprez is een knap en veelzijdig man, naar wie zijn collega's en vrienden steeds opgezien hebben. Het minste waarmee zij hem konden bedanken en eren toen hij met pensioen gegaan is, was een artikel over de waarde en betekenis van zijn literair werk. Laten wij van wal steken met een biografische inleiding. Vader Hector Lodewijk Germonprez was griffier bij het vredegerecht te Nieuwpoort en gehuwd met Ernestine Dosogne, die uit het Oostvlaamse Lede afkomstig was. Hun gezin telde vijf kinderen, waarvan het vierde Alfred heette en op 30 december 1914 te De Panne geboren werd. Volgens het getuigenis van de schrijver zelf was het zijn moeder, oudste dochter uit een gezin van veertien, die op hem de sterkste invloed uitgeoefend heeft. Vrij jong was zij op haar geboortedorp beginnen werken en ook te Nieuwpoort hield zij een manufacturenwinkel open. Wanneer het pas gaf, verhaalde zij niet ongaarne wat zij in haar jeugd ervaren had. Zij deed het weleens al lachend, maar het gebeurde ook half wrokkig, als zij dacht aan het onrecht dat haar geërgerd had. Hij begreep, hoe jong hij ook was, hoe vernederend het overkwam zich minderwaardig te weten, omdat men niet had wat rijker bedeelden wel bezaten. Dat was in de tijd dat er slechts één keer in de week vlees op de tafel van de werklieden kwam en zelfs hun boterhammen geteld werden. Na zijn lager onderwijs volgde Fred de Grieks-Latijnse humanoria. Eerst aan het Sint-Bernarduscollege te Nieuwpoort en van 1932 af aan het Sint-Jozefscollege te Moeskroen, waar ook zijn vader op de schoolbanken gezeten had. In beide scholen was de voertaal Frans, zoals bijna overal in Vlaanderen, maar in het half verfranste Moeskroen gold dat nog dwingender dan elders. De wens van beide ouders was dat hun zonen rechter, advocaat of staatsambtenaar zouden worden. Spijtig voor hen zou dat verlangen nooit vervuld worden. De twee broers waren zwak van gestel en Fred, die aanvankelijk de zwakste scheen, kreeg van een geneesheer de raad zijn studies voor de eindejaarsexamens te onderbreken en in de sparrebossen rond de abdij van Averbode zijn aangeboren zwakheid te overwinnen. Op zekere dag maakte hij daar kennis met Ernest Claes en Felix Timmermans, die soms voor enige dagen in de abdij kwamen verpozen. Terug in Nieuwpoort mocht hij het secretariaat van de Openbare Onderstand waarnemen; hij zou een normale wedde ontvangen en de armsten onder de armen kunnen helpen. Er wachtten hem nog allerlei ontgoochelingen, maar de griffierszoon was geen pessimist en aan wilskracht zou het hem nooit ontbreken. Tijdens zijn vrije uren las hij alles wat in de openbare bibliotheek voorhanden was. Niet het minst de sociaal gerichte romans die de onderdrukking van de arme werklieden aanklaagden, maar ook de studieboeken die voorspelden dat er een rechtvaardiger wereld, met meer vrijheid, gelijkheid en een breder bestaan voor iedereen in aantocht was. Na zijn verblijf te Averbode heeft het nog maanden geduurd voor Fred Germonprez zich min of meer hersteld voelde. De vroege dood van zijn broer Hector die daarop volgde, heeft de sfeer die in huis heerste niet zo spoedig kunnen ophelderen. Ook het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had onrust gewekt, hoewel België, althans schijnbaar, nog hoopte aan het gevaar te ontsnappen. Het blijkt dat zijn moeder heeft kunnen verhinderen dat hij een egocentrische zelfkweller werd. Zij raadde hem aan met liefhebbers van kunst en literatuur vriendschap te sluiten. Zo werd hij kameraad met een groep auteurs, die te Oostende in het tijdschrift Voetlicht samenwerkten. Weldra kreeg hij met zijn gedichten en verha- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len ook toegang tot het maandschrift De Vlaamsche Gids en het weekblad Nieuw-Vlaanderen, dat door Prof. Dr. H.J. van de Wyer opgericht werd als orgaan van de Vlaamse Concentratiebeweging. In 1936 debuteerde Germonprez met een Vlaams Filmpje, getiteld Een drama in de sneeuw, dat hij naar Franse tekst van René Joinville vertaald en aangepast had. Daarop volgden twee korte verhalen, die te Brussel door De Phalanx uitgegeven werden. Na het uitbreken van de oorlog verschenen verder in 1941 De Westkust onder vuur en Volk uit de Westhoek, uitgaven die tot drie- en viermaal toe herdrukt werden. Oorzaak van dat succes bleek de concrete situering en beschrijving van toestanden en gebeurtenissen in verband met de Achttiendaagse Veldtocht en de humor die er terloops bij te pas gebracht werd, toen afdelingen van het Engelse, Belgische, Franse en Nederlandse leger poogden - wat spoedig op een vergeefse onderneming uitliep - de Duitse opmars naar de Noordzee te stuiten. Een van de belangrijkste stromingen die in de Europese literatuur van de achttiende en negentiende eeuw voorkomen is het populisme. Zij heeft die naam gekregen en bewaard omdat zij een opvallende belangstelling voor de boeren en werklieden aan de dag legt. De Fransen hebben in navolging van de Hongaren reeds tijdens de vorige eeuw de naam gebruikt om een beweging aan te duiden die streefde naar een verheerlijking van de opbouwende arbeid en veelal uitvoer tegen de
Omslag Poolse uitgave van ‘Mensen in de schaduw’ (1978).
Omslag Duitse vertaling van ‘De derde hoofdzonde’ (1962). Omslag Tsjechische vertaling van ‘De moerduivels’ (1960). misbruiken, die er in de industrie en handel op gericht waren zoveel mogelijk winst te maken, zonder naar het algemeen welzijn om te zien. Een belangrijk deel van Germonprez' verhalend werk kan bij die strekking ingedeeld worden. Wij denken in het bijzonder aan de onderwerpen die hem tijdens de laatste twee oorlogsjaren geboeid en later tot enige van zijn meest opvallende romans geleid hebben. Hij publiceerde in 1943 Dat dwaze hart en in 1944 Ik wil leven, verhalen waarvan de titels alleen reeds zijn bekommernis om het algemeen welzijn van de verarmde kleine mensen verraden. Ook in Jan Bart sterft (1944) - een verhaal van amper 32 bladzijden - komt die bezorgdheid tot uiting. Hier beknopter samengevat, maar daardoor met een sterker bekommernis geladen. Twaalf jaar later zal hij zijn visie op Jan Bart hernemen en er een roman van 242 bladzijden van maken, waarin hij de geschiedenis van de Duinkerkse kaper een heroïsch karakter zal verlenen, om hem tot een voorbeeld van nooit begevende moed en trouwe vriendschap te maken. Wij vroegen hem jaren geleden eens wat hij over onze letterkunde tijdens de bezetting gedacht had. ‘Men sprak veel over volksverbonden kunst,’ zei hij. ‘Maar men vergat weleens dat de kunst nooit uit theorieën geboren wordt.’ Toen wij tot slot van ons gesprek gaarne zouden geweten hebben wat hij als eigen werk in het vooruitzicht had, was zijn antwoord: ‘De zee laat niet los. Ik zou een groot zee-epos willen schrijven. Iets machtigs dat - toch in mijn verbeelding! - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fred op zijn twaalfde! (1926).
geweldig en schoon zou kunnen worden. Ik wil er geloof in het leven en goedheid in leggen, want daar hebben wij allen behoefte aan.’ De oorlogsjaren waren voor Germonprez, zoals voor velen in Vlaanderen, een zware beproeving. Er zijn bij ons weinig schrijvers geweest, die niet verder geschreven hebben. Ook zij van wie, voortgaande op hun vroeger werk, verondersteld mocht worden dat zij allerminst partijgangers van het nationaal-socialisme waren, hebben verder gedicht en geromanceerd, wel vermijdend zich te compromitteren. Germonprez heeft zoveel mogelijk dat voorbeeld gevolgd, zijn talent verder ontplooid en bijna in alle genres merkwaardig werk geleverd. Na de Russische verdediging van Stalingrad, waarbij het Zesde Duitse leger omsingeld en verslagen werd, heeft hij voorzien wat er te gebeuren stond. Zijn verhalen uit die tijd en later, Dat dwaze hart (1943) en Wij leven (1939) dragen reeds een stempel van bezinning en moedige aanvaarding van de werkelijkheid. Het is de eerste periode waarin veel werk van zijn hand tot het buitenland doordrong en vooral in Duitse tijdschriften opgenomen werd. Zij die de afwikkeling van de oorlog met een nuchtere geest afwachtten, voegden zich naar de omstandigheden. Anderen deden het niet, vooral niet uit een vorm van stoïsche eerlijkheid. Om het kameleon te typeren heeft hij een wijs woord van Goethe aangehaald: ‘Wenn wir die Menschen nehmen wie sie sind, so machen wir sie schlechter. Wenn wir sie behandeln als wären sie was sie sein sollten, so bringen wir sie dahin, wohin sie zu bringen sind.’
Na de bevrijding maakte Germonprez een nieuwe periode van onzekerheden en ziekte door. De longkwaal waaraan hij vroeger geleden had, kreeg hem opnieuw in haar greep. Enige tijd vond hij als redactiesecretaris werk bij het Brusselse weekblad Omroep. In 1946 kwam hij in dienst van het dagblad Het Volk, editie van Het Volk-De Koerier van West-Vlaanderen te Kortrijk. In 1952 moest hij opnieuw opgenomen worden in het ziekenhuis en heeft daar angstige weken en dagen gekend die velen niet zouden te boven gekomen zijn. Later heeft de Kortrijkse radioreporter André Lammertijn hem in een interview gevraagd wat voor Germonprez na al zijn beproevingen het voornaamste was: een bloeiende gezondheid of een taaie wilskracht?
Handschrift van Fred Germonprez uit ‘De magistraat’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fred Germonprez als ‘redenaar’ (Copyright Joost Strosse).
‘Wat is een bloeiende gezondheid?’ luidde een tegenvraag. ‘Iedereen verlangt oud te worden, al gaat het ook gepaard met een aftakelende gezondheid. Toen ik in mijn jeugd door longtuberculose werd getroffen, was mijn broer - student in de rechten aan de universiteit - op tweeëntwintigjarige leeftijd overleden. In 1951, nadat ik jaren als journalist voor Het Volk gewerkt had, recidiveerde ik als longpatiënt. De pneumoloog sprak zijn verdict uit, dat alleen een chirurgische ingreep, waarbij de zieke long werd weggenomen, redding kon betekenen. Althans indien ik niet wilde dat de tweede long door t.b.c. werd aangetast. Die arts was een realistisch en oprecht man en hij voegde erbij dat ik vijftig op honderd kansen maakte met succes de operatie te doorstaan. Het was een gewoonte vooraf de sacramenten der stervenden te ontvangen. Een paar patiënten bezweken tijdens de ingreep. Eén was gewoon weggevlucht. In de kapel van het ziekenhuis stond een katafalk opgesteld voor de rouwdienst die 's anderendaags voor een overleden lotgenoot plaats zou hebben... Wat doet een mens in zulke omstandigheden? Germonprez stamelde slechts twee woorden: ‘Je maintiendrai! Je maintiendrai!...’ Gewoon het devies van de Prins van Oranje. De romancier besloot zijn verhaal met de raadgeving: ‘Het belangrijkste in zo'n geval is zijn moed niet te verliezen. Ik hou niet van laffe mensen, van zwakkelingen, die voor hun verantwoordelijkheid wijken.’ Waar hij voortaan woonde of wat hij ook verrichte, hij kon het beeld van vissers en zee niet uit zijn herinnering bannen. Hij dacht aan de IJslandvaarders uit het bekende lied en al evenzeer aan zijn Jan Bart, aan de sagen en legenden, die zijn arm en miskend volk recht gehouden hadden. Zij wilden van het netvlies van zijn ogen niet weggewist worden, evenmin als de arme vissersbevolking in het algemeen uit een onaanzienlijk dorp bij de Franse grens. Om het onmisbare te kunnen betalen zagen zij zich verplicht hun eeuwenoud beroep op te geven en te smokkelen, omdat zij de moderne uitrusting om hun visvangst uit te oefenen niet konden bekostigen. Ook niet goed wisten hoe het allemaal te beredderen. Als een zekere Crabbe, een ondernemende man die smokkelaar geworden was, dreigde in handen van de commiezen te vallen, deed hij zijn vaartuig in de lucht vliegen. Liever sterven dan slaaf te worden van een macht die hij verachtte. In dezelfde tijd maakte Germonprez een zware beproeving door: de eenheid van zijn gezin ging teloor. Wie het nooit meegemaakt heeft, kan zich moeilijk inbeelden wat het betekent. Hij bleek zo ontmoedigd dat zijn vrienden zich met een benepen hart de vraag stelden of hij niet voorgoed voor de letterkunde verloren zou gaan. Gelukkig heeft hij zijn zwaarmoedigheid overwonnen bij het schrijven van Iseland, Iseland (1950). Afwijkend van de romans die na de oorlog het stempel van de Angelsaksische problemen en weldra ook van de Franse filosofische literatuur droegen, besteedde hij zijn beste tijd aan een schildering van het Vlaamse vissersbestaan, zoals hij het van oudere mensen had horen beschrijven. Zes maanden van het jaar verbleven de vissers in de nabijheid van de IJslandse wateren om kabeljauw te vangen. Soms hadden zij zodanig met ziekten en stormen te kampen, dat de helft van de opvarenden hun thuis niet meer terugzagen. Hun weduwen en wezen leden dan bittere armoede. Zelfs de overlevenden brachten te weinig geld in huis, om het jaar veilig rond te komen. Dan was de oude en versleten pastoor Zoete hun laatste toeverlaat. Arm als zij trok hij het binnenland in om aalmoezen in te zamelen. Ook voor de smokkelaar Kilo, bij wie een ongehuwd meisje inwoonde. Douane-inspecteur Laverge had intussen achterhaald dat de pastoor Kilo beschermde en hij maakte dat de priester naar een afgelegen klooster verbannen werd om daar te sterven. ‘Ik meen,’ besluit de romancier, ‘dat het recht in handen ligt van de machtigen en daar weinig of niets aan te veranderen valt. Arme en ongeletterde werkmensen konden gewoon niet tegen de beter gestelden en meer ontwikkelden op.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Luc Decorte en Fred Germonprez (zonder z!) te gast bij het Davidsfonds van Roeselare (9.11.1979).
Met Iseland, Iseland was Germonprez ongeveer halfweg of daaromtrent. Even belangrijk als zijn tot nog toe verschenen werken zijn de negen romans waarover nog niet of slechts terloops uitgeweid werd. Volgens orde van verschijnen gerangschikt, komt De moerduivels (1952) nu aan de beurt. Het boek handelt over de drooglegging van de moerassen tussen Veurne en Duinkerke door Coeberger, die er zijn fortuin en meteen bijna zijn goede naam en faam bij verloor. De arbeid werd uitgevoerd door misdadigers en rabauwen, wie ontslag van rechtsvervolging beloofd werd, als de onderneming tot een goed einde gebracht kon worden. Coeberger werd door een consortium van Joodse bankiers bijna geruïneerd, maar voor het zo ver kwam door zijn schoonzoon gered. Bij het slot van het epos staan drie ontgoochelde mensen te kijken over het land dat zij ontgonnen hebben. Hoewel zij er meer bij verloren dan wonnen, zijn zij tevreden om de weldaad die zij aan de mensen uit de streek bewezen hebben. Hierbij past de wijsheid die Germonprez ook in ander werk van zijn hand verkondigd heeft: de onmacht van de kleine man tegenover de machtigen. Dezelfde thesis ligt ten grondslag aan zijn historische roman Dossier Bakelandt (1964) die handelt over een roverhoofdman die in de tijd van Napoleon de Westvlaamse boerenbevolking geterroriseerd heeft, ook moorden pleegde en in 1803 te Brugge gevonnist en terechtgesteld werd. Het uitgebreide verhaal kende niet minder dan vijf uitgaven en werd, tot een drama omgewerkt, talrijke malen met veel succes opgevoerd. Daarenboven heeft de romancier vele voordrachten over de misdadigers gehouden en van honderden belangstellenden bijval geoogst. Volledig in de lijn van zijn idealistische opvattingen heeft de romancier de Roversbende van 't Vrijbosch verdedigd, maar ook waar is dat de Westvlaamse plattelandsbevolking de misdaden die zij pleegde niet vergeten heeft, al werden er sindsdien veel diefstallen en moorden gepleegd, waarover nooit meer gesproken wordt. Recht en onrecht blijken historisch bekeken niet met dezelfde maatstaven beoordeeld, wat onze romancier gelijk geeft waar hij vraagt, waar het op straffen aankomt, ook met alle omstandigheden rekening te houden. De derde hoofdzonde (1958) van Germonprez werd door Hubert Lampo geprezen als een ontroerend verhaal, een roman populiste, die aangrijpend en levensecht klinkt. Hij handelt over een zekere Jan Bral, een hard werker en eerlijk man, die ondanks de waarschuwing van zijn moeder, met een mooie vrouw huwt, maar spoedig door haar bedrogen wordt. Hij krijgt van zijn werkgever de opdracht in Wallonië een ploeg arbeiders te leiden, wat aanleiding geeft tot allerlei moeilijkheden en misverstanden, met het gevolg dat Bral zijn werkopzichter wurgt. De pastoor van het dorp waar de arbeiders verblijven, verbergt Bral enige tijd, maar ten slotte meldt de moordenaar zich en wordt later door het Assisenhof tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld. De jury die alles gevat heeft, is mild geweest en Bral zal zonder bitterheid zijn straf uitzitten. Maar wat dán, Jan Bral? Germonprez heeft de roman in een zakelijke en directe stijl geschreven. Talrijke passages komen suggestief en treffend over. Op het einde van het verhaal kijkt Bral naar een foto van zijn moeder, waarop zij als een jonge vrouw afgebeeld staat. De enige ogen die hem nog toelachen zijn de hare. Misschien bestaat er nog een plekje waar hij het verleden kan vergeten om nog enige jaren gelukkig te zijn? Hanen en kraaiepoten (1961) is een typische roman over een levensaspect van de arbeidende bevolking. Dus niet een proletarische geschiedenis die met politieke bestrevingen werden ontworpen. Het werk mag veeleer gerangschikt worden onder het soort verhalen als De vlaschaard van Stijn Streuvels. Bij Germonprez gaat het om de hanengevechten die in de
Aandacht van goede vriend André Demedts (april 1974).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grensstreek tussen Frans- en West-Vlaanderen een wreedaardig volksvermaak uitmaken en meteen in verband gebracht worden met de smokkelarij, die tot voor enige jaren in dat gebied veelvuldig voorkwam. Ook heeft de auteur het over fabrieksstakingen om een totaalbeeld van het milieu te schilderen. De roman bloeit door de kleurige beschrijving van de streek en het heimwee van de verpauperde massa, die onbewust van haar diepste verlangens, door heimwee naar een rustiger en dieper geluk gedreven wordt. In zijn laatst verschenen werken heeft Germonprez welbewust het toneel van zijn verhalen naar een hoger maatschappelijk vlak opgetild: het gerecht, de grondspeculatie aan onze kust en sommige misbruiken in de pers. In zijn roman De magistraat (1969) is Germonprez tot het bijna hermetisch gesloten milieu van het gerecht doorgedrongen. Hoofdpersonage is een procureur des konings, een bejaarde man uit een aanzienlijke familie. Hij heeft eens zijn eerste substituut, die hij gesteund had om een promotie te halen, vernederd en dat zal die Streber wreken, niettegenstaande de procureur zich voor zijn toevallige knorrigheid verontschuldigd heeft. De substituut krijgt zijn kans als hij wat later ontdekt dat er een belangrijk stuk uit het dossier van een abortusgeval verdwenen is. De procureur beseft dat hij daarvan zal beschuldigd worden en sterft schielijk aan de hartkwaal waaraan hij leed. Maar als hij het verdwenen document verwijderd heeft, is het geweest om de substituut, zijn vrouw en vooral hun dochter van een schandaal te redden. Het relaas verloopt rechtlijnig, zonder overbodige uitweidingen en de spanning die reeds in het eerste hoofdstuk optreedt,
Omslag ‘Laatste berichten’ (1978).
Omslag ‘De magistraat’ (1969). Omslag ‘Haaien op de kust’ (1973). wordt onverminderd tot aan de dood van de magistraat volgehouden. In zijn geheel beschouwd is de tragedie van de edele rechter een voorbeeld van de Nieuwe Zakelijkheid zoals ze een halve eeuw geleden ingevoerd werd en door alle vernieuwingen heen bewaard bleef. In zijn recentste roman Laatste berichten (1978) heeft Germonprez aangeklaagd dat bepaalde dagbladen, om niet bij andere kranten achterop te komen, soms op een onverantwoorde manier onschuldigen onrecht aandoen. Het is een spannend verhaal, zoals de meeste werken van de auteur, getuigend van een bestendig verantwoordelijkheidsbesef en nooit ontbrekend medelijden met de ongelukkigen, die zonder schuld vernederd en soms levenslang tot een onverdiende straf veroordeeld worden. Dat medelijden heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen Germonprez de faam te bezorgen die hij geniet. Hij is een van de meest gelezen Vlaamse romanciers. Ook in het buitenland, waar werk van zijn hand in het Duits, Tsjechisch, Hongaars, Pools en Frans vertaald werd. Terloops verdient het ook aandacht dat dezelfde auteur tussendoor meteen gedichten, toneel, luister- en televisiespelen, bijdragen over literatuur en andere artistieke onderwerpen, naast verschillende bundels biografieën van Kortrijkse figuren, gepubliceerd heeft. Tegelijk heeft hij jarenlang in de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en van Auteurs, Componisten en Uitgevers een belangrijke dienst aan zijn collega's bewezen.
André Demedts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Dossier Bakelandt’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dichtung und WahrheitOok wat het geval Bakelandt betreft, is het niet altijd gemakkelijk fictie en realiteit van elkaar te onderscheiden. Was Ludovicus Bakelandt (Lendelede, 17 januari 1774 - Brugge, 2 november 1803) werkelijk de gevreesde rover en bloeddorstige bendeleider? In het geheel niet. Het toeval heeft dit van hem gemaakt, zoals hij als paria ook eerder toevallig in contact kwam met de gewraakte bende. Bij zijn laatste overval op een hoeve te Staden, waar hij vroeger nog werkzaam was geweest, werd hij op een nogal domme wijze herkend door een koewachter. Daar hij het eerste met name gekende bendelid was, heeft het volk hem spoedig met de bende zelf geïdentificeerd. De verbeelding deed de rest. Tot de mythe-vorming heeft ook veel bijgedragen het volksboek Bakelandt en de Rooversbende van 't Vrijbosch, dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Westvlaamse priester Victor Huys (1829-1905) in 1858 schreef. Hoewel Huys enkele reële feiten opneemt, berust zijn werk toch overwegend op verbeelding en reeds bestaande legenden. Van bij het begin maakt hij trouwens van Bakelandt de onbetwiste hoofdman, met alle daartoe vereiste kwaliteiten. Als priester had hij met zijn verhaal bovendien een didactische bedoeling, namelijk aan te tonen hoe diep mensen kunnen vallen, als ze van de godsdienstige en volkseigen tradities vervreemden. Het grote succesGa naar eind2 lag nochtans in het spannende verloop en in de boeiende verteltrant van een bij nader toezien niet zo stichtelijk boek! De feitelijke leider van de bende was een zekere Johannes Busschaert, met wie Bakelandt voor het eerst in 1795 in contact kwam. Pas in januari 1801, nadat hij in Luxemburg uit het Franse leger gedeserteerd was, sloot Bakelandt zich definitief bij de bende aan. Deze hield zich vooral schuil in de Munkebossen tussen Tielt en Pittem en niet in het Vrijbos bij Staden, zoals lange tijd verkeerdelijk werd beweerd! Bakelandt werd aangehouden op 19 maart 1801 en beschuldigd
Fred Germonprez gezien door fotograaf Armand Vandeghinste (1974?).
van een tiental misdrijven, waarvan één met dodelijke afloop. Het werd een lang proces en de andere bendeleden werden opgespoord op bekentenissen en aanduidingen van Bakelandt zelf, die dus verraad pleegde. Op 2 november 1803 werd hij samen met 23 medeplichtigen te Brugge onthoofd. Fred Germonprez heeft zijn boek gebaseerd op jarenlange opzoekingen in gemeentelijke archieven. Hij kreeg inzage van het gerechtelijk dossier in het Rijksarchief te Brugge en nam de oorspronkelijke beschuldigingsakte van 1803 als objectieve basis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van dossier tot romanFred Germonprez heeft aan zijn boek, dat voor het eerst verscheen in 1964, de wat misleidende titel Dossier BakelandtGa naar eind3 meegegeven. Misleidend omdat zijn opzet in de eerste plaats bleef, een roman te schrijven, hoewel hij toch steeds de historische bronnen als vertrekpunt neemt. ‘We hadden nimmer de bedoeling een pleidooi voor Bakelandt te schrijven, doch zijn schuld en deze van zijn medeplichtigen, in het licht van de waarheid tot hun juiste verhouding te herleiden’, zegt hij in het ‘Ten geleide’. Als romanschrijver vertrekt hij van een beproefde conceptie: hij laat de drie vrouwen, die in Bakelandts leven een rol gespeeld hebben, hun levensrelaas brengen in de ik-vorm. Hierbij speelt de scheppende kracht van de auteur en het vermogen tot inleving en interpretatie een belangrijke rol, maar we krijgen er een gevarieerd en geschakeerd beeld van Bakelandt door.
De eerste vrouw die aan het woord komt, is Anna Maria de Jaegere, de moeder van Bakelandt, die ervan overtuigd is, dat ze aan zijn ondergang in ruime mate schuldig is. Daarom wil ze over zichzelf vertellen, ‘zonder voor hem te pleiten, maar getuigend voor de waarheid, en bewust van mijn grote tekortkomingen’ (p. 12). Haar vader, Jozef de Jaegere, had ze nauwelijks gekend. Hij stierf toen ze één jaar was. Haar lijdzame moeder had die zestigjarige weduwnaar gehuwd, toen zijzelf er tweeëndertig was. De jonge Anna Maria, geboren en getogen aan de Stinkputten te Lendelede, was het lot beschoren van zovele andere kinderen in haar situatie: in de winter spinnen en in de zomer op het land arbeiden bij de boeren. Als haar moeder hertrouwt met de zestien jaar jongere, boosaardige Carolus Bakelandt, is de toestand er niet op verbeterd. Nog geen tien jaar oud moet ze samen met hem naar Kortrijk om in het damast te werken. Daar leert ze de miserabele arbeidssituatie en het kwaad kennen, waartegen ze machteloos is. Na het werk neemt Carolus haar mee naar de herbergen. Met de jaren vervreemdt ze geleidelijk van haar moeder en wordt ze gewilliger jegens Carolus, die op een avond bezit van haar neemt. Als ze weet dat ze een kind van hem verwacht, is ze radeloos en wil ze zich van de vrucht ontdoen, maar haar goedaardige moeder leert haar het kind te aanvaarden. ‘Welk lichtend voorbeeld van het hoogste plichtsbesef in deze wrede stonden van haar vernedering gaf ze mij.’ (p. 42). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van bij de geboorte is Bakelandt reeds een verschoppeling. ‘Ik slaakte een zucht van verlichting, alsof bij deze verlossing dit kind me al niet meer toebehoorde.’ (p. 45). Al de wrok wentelt ze af op het onschuldig kind, dat ze haat met de bitterheid van haar onmacht. Haar woede zet ze om in slagen en mishandelingen. Alleen van zijn grootmoeder ontvangt Bakelandt, de ‘Roskop’, wat genegenheid, maar met haar dood verliest hij het enige wezen dat hem had bemind. Als Anna Maria de Jaegere enkele jaren later - Carolus is intussen hertrouwd en overleden - zelf huwt met de landarbeider Jacobus Wullepit, is het lot van Bakelandt niet verbeterd. Toch blijkt hij een jongen te zijn, die vlug van aannemen is, maar bij de voorbereiding van zijn eerste communie ervaart hij hoe sociaal minder bedeelden gediscrimineerd worden. Het verscherpt in hem de geest van opstandigheid. Wullepit wil hem het huis uit. Uitbesteed als koewachter, wordt hij ook daar verjaagd wegens kleinere diefstallen. Als hij nog eenmaal naar huis terugkeert, wordt hij door zijn moeder, op last van Wullepit doorgestuurd als een schooier. ‘Hij werd die nacht één van de duizenden kinderen, weerloos in het genadeloze leven geworpen, aan zichzelf overgelaten in het wilde opgroeiend zonder het licht van de liefde en de warmte van een haard.’ (p. 67). Haar later geluk is aldus gebouwd op het noodlot dat zich aan haar kind, door haar verzuim, voltrekt.
De tweede vrouw in Bakelandts leven is de jonge spinster Anna Katherina (Kate) Busschaert, de dochter van de daadwerkelijke leider van de bende, ‘Knorre’ Busschaert, uit Staden. ‘God alleen weet, hoe ik deze man liefhad en onder deze liefde heb geleden.’ (p. 71). Zij ontmoet hem voor het eerst toevallig op een bedeltocht om brood. Dit tweede deel geeft aan Fred Germonprez ruimschoots de gelegenheid om de sociale achtergronden en wantoestanden te schetsen tijdens de Franse bezetting en het wanhopige verweer van de uitgehonderde bevolking, dat tot misdadigheid leidde, van daaruit te verklaren. Maar voor Kate telt in de eerste plaats de liefde. Haar ontmoeting met Bakelandt maakt haar uitzinnig verliefd, geraakt door zijn ‘wondere ogen, die de blauwe glans hadden van een ijle zomerlucht’ en getroffen door zijn lichaam, ‘onbehouwen in al zijn brute kracht.’ (p. 76). Het is zij die Bakelandt verleidt, maar hem niet kan verhinderen dienst te nemen in het Franse leger. Intussen groeit het verzet, de zogenaamde Boerenkrijg, de ongelijke strijd, die Germonprez evoceert, ontdaan van alle romantiek. In West-Vlaanderen, in de streek van Roeselare, zou die trouwens uitlopen op georganiseerde rooftochten rond de figuur van Busschaert als leider. ‘Wie, als hij, alles had verloren, vreesde niets en niemand meer.’ (p. 105). Kate distantieert zich van deze acties, omdat ze de dramatische afloop ervan voorvoelt. Als Bakelandt als deserteur terugkeert, wordt hij in de bende opgenomen, zonder er eigenlijk zelf achter te staan. ‘Bij Bakelandt bestond toen het inzicht niet, waarlijk een bandiet te worden. In zijn onbezorgdheid sprak hij met de anderen mee.’ (p. 126). Kate is blij om zijn aanwezigheid, doch ze ervaart
Kopie van Bakelandts ‘sententie’: ‘Vonnis uytgesproken door den crimineelen regtsbank jegens Ludovicus Baekelandt...’
spoedig hoe hij haar ontrouw is en de concurrentie moet dulden van de mismaakte Cisca Ameye. Als hij zich zonder haar medeweten een tweede maal aanmeldt als plaatsvervangend milicien, deserteert hij opnieuw, omdat het hem, naar zijn zeggen, alleen om de winstpremie te doen was geweest. ‘Hij handelde als een man zonder woord, heimelijk in zijn doen, zonder zich om zijn geliefde te bekommeren.’ (p. 130). De zeldzame keren dat hij zich tegenover Kate nog als een ‘mens’ gedraagt, ontdekt ze zijn kwetsbaarheid, zijn achter brutaliteit verdoken minderwaardigheidsgevoel en angst, zijn onvolwassenheid. ‘Hij was een wezen van uitersten met nog iets van een opgroeiende knaap, die tevergeefs zijn evenwicht zoekt.’ (p. 134). Toch is dat niet voldoende om aan haar eigen ‘zinnedronkenschap’ te voldoen. Op Allerzielen 1800 wordt hij samen met zijn spitsbroeder Simpelaere gevat en als deserteur te Brugge opgesloten. Daar ziet Kate hem nog eenmaal terug, vóór het einde van zijn definitieve zwerftocht, want kort daarop wordt hij te Luxemburg bij het Franse leger gekazerneerd, maar hij deserteert opnieuw. ‘Bakelandts ontrouw, die mij eens als de grootste beproeving van mijn leven had toegeschenen, zou later een zegen van de Heer blijken. Nederlagen in de liefde kunnen een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslag ‘Dossier Bakelandt’ (1964).
mens voor groter onheil behoeden.’ (p. 142). Dat heeft Kate tot haar eigen redding ondervonden.
De derde vrouw van betekenis is een andere jonge spinster, de kleine en afstotelijke Francisca (Cisca) Ameye uit Pittem, eveneens een produkt van sociale wantoestanden. Door toedoen van een vriendin wordt ze in het ‘milieu’ opgenomen, om de gestolen waar op de markten te verkopen. Op die wijze leert ze Bakelandt kennen en ook zij is onmiddellijk in de ban van zijn diepe, blauwe ogen. In een dronken bui maakt hij haar tot ‘zijn lief’. Van dat ogenblik af zet ze zich met dezelfde hartstocht als Kate Busschaert in, om hem te behouden, maar ook zij moet ervaren dat Bakelandt niet tot echt liefhebben in staat is. Intussen is hij de gevangene geworden van zijn eigen verworven vrijheid en leeft hij, samen met de andere leden van de afbrokkelende bende, meer en meer als een opgejaagde, die zich anderzijds tot stoutmoedigheid laat verleiden. Als Cisca hem, uit eigenbelang, de hoeve van de weduwe De Smet te Pittem aanwijst, begaat hij met Simpelaere een brutale overval, waarbij deze laatste de weduwe vermoordt. Bakelandt keurde deze daad af, maar het is meteen het begin van het einde. ‘Hij maakte ogenblikken van zware inzinkingen door en leed aan vervolgingswaanzin. Zijn teerhartigheid verwonderde mij, daar ik hem nooit voor een bangerik had aangezien. Hij leek eerder op een hulpeloos kind, dat gepaaid moest worden’, (p. 175) constateert Cisca, die zweert hem tot in de dood te zullen volgen. Enkele dagen later volgt dan de reeds vermelde ontmaskering te Staden, die aan de basis lag van de Bakelandt-mythe. Zonder het te willen, zonder het eigenlijk zelf te beseffen, was hij tot de misdaad gekomen. Ook Cisca erkent dat hij in feite anders is dan de anderen, iemand die niet alleen kon schrijven en vlot praten, maar ‘hij doorgrondde de dingen en de mensen, raadde onze gevoelens.’ (p. 184). Als hij dan uiteindelijk gevangen wordt, laat hij zich gewillig en zonder weerstand, ‘gedwee als een lam’ wegleiden, zodat de mensen nog ontgoocheld waren omdat hij niet beantwoordde aan de schrikwekkende verschijning, die ze zich hadden voorgesteld. ‘Hij bezat niet van de geweldigaard, van de onverschrokken bendekapitein!’ (p. 186). Integendeel. Oog in oog met het gerecht, vóór en tijdens het lange proces te Brugge, verklikt hij tot het einde al de bendeleden en medeplichtigen, tot woede ook van Cisca. Bij een rechtstreekse confrontatie met hem, is ze echter opnieuw onder de indruk van zijn zachtheid en weemoed en probeert ze hem te begrijpen en te vergeven. ‘Of was het zijn vervloekt noodlot de eeuwige deserteur te zijn, de deserteur in het leger, de liefde, tegenover de kameraden?’ (p. 200). Door de ogen van Cisca Ameye geeft de auteur en vooral de mens Fred Germonprez zijn visie op het proces, dat onverbiddelijk was, zonder een ogenblik te zoeken naar de diepere oorzaken die tot deze uitwassen hadden geleid. ‘In die wereld was er geen waarheid, geen erbarmen en geen recht voor de zwakken als wij.’ (p. 208). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale bewogenheidDe laatste bladzijden nemen bijna de vorm aan van een relaas en toch blijven ze aangrijpend in hun sobere directheid. Dat is te danken aan de diepere betrokkenheid, de sociale bewogenheid van de auteur, maar ook door het toegepaste procédé van de vertellende ik-figuren. In het begin van de roman laat hij Bakelandts moeder zeggen: ‘Wie getekend is met de vloek van het kwaad hoopt liever nooit op genade bij de mensen. Hij wordt met de vinger gewezen en hun liefdeloosheid drijft hem nog sneller naar zijn ondergang.’ (p. 12). Dossier Bakelandt is geen pleidooi voor een ‘misdadiger’, het is eerder een aanklacht tegen de liefdeloosheid en onrechtvaardigheid in de wereld, die ook vandaag nog zo vaak tot misdaad leidt. Zo groeit het verhaal uit tot een brok sociale geschiedenis over de groepscriminaliteit op het einde van de 18de en in het begin van de 19de eeuw, bij ons en elders. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan de lezer tot nadenken stemmen. Dat de materie aansloeg wordt bewezen door de herhaalde uitgaven van het boek en het feit dat aan de auteur gevraag werd van de roman een toneelbewerking te maken, die sinds 1967 erg populair werd en een groot succes kende. Later volgde nog een luisterspel en de spreekbeurten die de auteur over het onderwerp heeft gehouden, zijn talrijk. De figuur van Bakelandt blijft boeien. Dat bewijst de aandacht die van diverse zijden aan hem wordt besteedGa naar eind4. Nog in 1958 schreef de dichter en romancier Paul Vanderschaeghe zijn versie neer in Vrouwen voor Bakelandt. Hij laat vijf vrouwen aan het woord en noemt zijn roman ‘een apologie’. Deze vrouwen vragen, ieder op eigen wijze, begrip voor Bakelandt, maar ook en vooral voor zichzelf. Meer dan Germonprez besteedt Vanderschaeghe aandacht aan het plastische taalgebruik van deze mensen, die uit de onderste lagen van het volk kwamen. Bij Fred Germonprez primeert het sociale karakter. In dat opzicht is Dossier Bakelandt een exponent van wat hij zich als schrijver altijd tot doel heeft gesteld.
Rudolf van de Perre | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bio- en bibliografie ‘van’ en ‘over’ Fred GermonprezI. Biografie:Ga naar eind(*1)::
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Bibliografie ‘van’Ga naar eind(*5)::
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Bibliografie ‘over’:A. Algemeen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Bijzonder: recensiesGa naar eind(*26)::
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Luc Decorte |
|