Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 36
(1987)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eigenzinnige protest van Gaston Duribreux‘Cijfers vluchten onder de greep van mijn geest’Gaston Duribreux werd geboren in Oostende op 28 mei 1903; hij overleed er op 27 mei 1986. Zijn vader was René Duribreux, zijn moeder Marie Bollaert uit Gent. Vader was geboren in 1864 te Boeschepe in Frans-Vlaanderen, het dorp waar in 1562 de Beeldenstorm in de Nederlanden begon. Hij was meer dan drie jaar soldaat in het Franse leger en daarna koetsier van de familie IweinsGa naar eind1 te Ieper. Rond 1900 verhuisde hij naar Oostende waar hij een slagerij annex café uitbaatte. Gaston Duribreux volgde middelbaar onderwijs, zogenaamde moderne humaniora, aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege van de kuststad. Hij was er briljant in talen, niet in wiskunde. ‘Cijfers zijn voor mij geen gewone tekens, ze zijn een soort van krieuwelende, imaginaire wezens, meestal vijandige, die mij beheksen en die vluchten onder de greep van mijn geest’Ga naar eind2. Hij wou zeker geen slager worden en ging zich in het hoteliersvak bekwamen in Duitsland (één jaar) en Zuid-Frankrijk (drie jaar) om in 1928 in Mariakerke-Oostende het Parkhotel te vestigen, dat nu door zijn zoon Paul Duribreux, die ook al een paar romans publiceerde, wordt uitgebaat. Duribreux begon te schrijven in het Frans. Zijn afkomst lag in Frans-Vlaanderen (hoewel de huistaal van zijn ouders Vlaams was) en ook zijn hele middelbare studie verliep in het Frans. Hij zou in het college de liefde tot de literatuur en de stimulans tot het schrijven hebben gekregen van zijn leraar, de priester August Benoot (1889-1969), Poperingenaar, die zelf, onder pseudoniem Radaf Meyseune, toneelwerk en de roman Het Klokhof (1930) heeft gepubliceerd. In een interview getuigde Duribreux laterGa naar eind3 dat hij in het Nederlands begon te schrijven, toen hij begreep dat hij de Vlaamse vissers toch maar moeilijk Frans kon laten spreken. En de visser zou, net als zijn levenselement de zee, de eersterangsrol in zijn literair werk spelen. Karoen in 't aanschijn van de zee, zijn eersteling, verscheen in 1934, onder schuilnaam Jan van Wieren. Hij wou aan deze ‘levensroman’, zoals de ondertitel luidde, niet graag herinnerd worden. Het verhaal is inderdaad slordig en onsamenhangend gestructureerd en geschreven in een onverzorgde taal. Maar niettemin bevat het reeds alle essentiële ingrediënten, die in latere boeken stelselmatig en consequent zullen uitgewerkt worden: de zee als louteringsbad, de oorlog als podium voor het testen van de persoonlijkheid, het menselijk geweten als richtsnoer voor heroïsme, zonde en schuld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zee is God op aardeDit is de (misschien voorlopige) titel van een nagelaten, onvoltooide toekomstroman, die zich in 2020 afspeelt en geïnspireerd werd door het feit dat de auteur zijn notitieboekje was kwijtgeraakt. Zoals in vele romans duikt hier ook de priesterfiguur op en belandt het hoofdpersonage, profetisch, bij een groep sterk religieus en spiritueel levende mensen, die het instituut Kerk hebben overleefd. Maar deze titel dekt alvast zeer duidelijk en programmatisch de lading van de eerste en grote liefde van de auteur. ‘Ik ken niets zo los en zo vrij als de zee en zo gevoelig als men ze met de blik raakt. Ik zou willen sterven met mijn blik naar de zee gewend’Ga naar eind4. In de Vlaamse prozakunst zijn er weinig auteurs van de zee: Juul Filliaert, Karel Jonckheere, Daan Inghelram, Fred Germonprez, Libera Carlier. Duribreux' werk bestaat niet zonder de zee. Hij is de enige Vlaamse auteur die de figuur van de visser een vaste rol heeft toebedeeld in onze letteren. Hij heeft deze visser allereerst degelijk bestudeerd (leven, strijd, gebruiken, folklore, geloof, bijgeloof) en hem in een paar essayistische documentaires uitvoerig beschrevenGa naar eind5. Al deze wetenschap zit evenwel in levenden lijve verwerkt in de romans waarin de visser centraal staat: Bruun (1939), De laatste visschers (1940), De Roeschaard (1943), Het gouden zeil (1951), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schipper Jarvis (1954). Van al de vissersfiguren die in deze werken optreden, is Bruun het prototype gebleven. Hij is een voorbeeld van trouw en standvastigheid. Hij is, zoals Paul HardyGa naar eind6 getuigde: ‘Een vrij primair wezen, dat God en de dingen wel aanvoelt, maar niet probeert ze te peilen’. Bruun en de andere jonge en oudere vissers worden heen en weer geslingerd tussen de zee en het land. Aan wal worden ze beloerd en gekweld door de ‘roeschaard’, de landduivel, die hen voortdurend weer vooruitjaagt naar de zee, het element waar ze vrij zijn, waar ze alleen zijn met God. In Duribreux' vissersromans vinden wij de meest lyrische bladzijden uit zijn oeuvre. Ontroerend zijn de jonge vissers uit de roman De laatste visschers, die zich met de avondwind speels laten meeglijden op de uitkijk naar de sirenenzang van de golven. Ook in Het gouden zeil schreef de auteur enkele voortreffelijke pagina's rondom de oude visser Rochus, die door het zien van het Noorderlicht tijdens de IJslandvaart met waanzin wordt geslagen. En ook het beeld van de zee zelf heeft aldoor als inspiratiebron gediend. Met woorden schilderde Duribreux vele marines. Geen dag heeft hij zijn wandeling langs de zee nagelaten. Hij bekeek ze bij alle weer en onder het licht van alle hemels. ‘Hij schreed zo dicht mogelijk bij het water en zijn blik volgde nu eens een zijgolf die uiteenspatte als een bloem die met ongelooflijk vlugge groeikracht haar witte bladeren openschudt, dan weer de landzee, een hoog opzwellende golf die met een geluidloze en altijd maar verhoogde snelheid op de wereld aanstormde alsof zij met een verschrikkelijk fatum was geladen en alles ging vernietigen, om dan ineens spoorloos in de zee weer te verdwijnen’Ga naar eind7. Naast visser en zee is er nog een derde kustelement in dit werk belangrijk, het duin. De bleke, door de wind omwoelde zandvlakte, met eigen flora en fauna, en met wisselende hoogten en dalen, is in veel romans het toneel voor belangrijke gebeurtenissen, zowel liefdesscènes als gevechten. Maar vooral is het duin het balkon van waaruit romanfiguren de zee bekijken, soms na lange afwezigheid weerzien en zich diepgaand laven aan haar louterende kracht. Velen van hen raadplegen ook de zee alvorens een belangrijke beslissing te nemen. De zee, orakel met ‘een ziedende en koude hartstocht’Ga naar eind8 is in al het werk van Duribreux een levend wezen, een personage dat spreekt en handelt, beraadt en beïnvloedt en zowel daden als gedachten van de mensen leidt en stuurt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Denkt u dat ik mijn eigen waarheid niet heb?’De oorlog, middel bij uitstek om het menselijk streven naar macht te realiseren, is in de literatuur van Duribreux een tweede, even tastbare werkelijkheid. Zelf was hij elf toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak; hij zal daar zeker persoonlijke herinneringen aan bewaard hebben. In 1940, begin van de Tweede Wereldoorlog, was hij zevenendertig en had hij al zijn eerste werken in het licht gegeven. Tijdens de vierjarige oorlogstijd verschenen er drie romans. Toch liet hij zijn visie op de oorlog nog een jaar of tien bezinken alvorens er twee kapitale werken over te publiceren, die overigens alle twee bekroond werden. De grote Hemme (230 blz.) verscheen in 1950, De zure druiven (370 blz.) in 1952; twee omvangrijke romans, die zich respectievelijk in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog afspelen. Twee boeken ook waarin Duribreux zijn levensfilosofie duidelijk heeft neergeschreven en waarin ook de literaire, artistieke instelling en de evolutie van het schrijverschap goed geïllustreerd worden. In het dertigtal hoofdstukken van De grote Hemme spelen zich dramatische feiten af in en rond slechts enkele figuren. Toneel is het door de Duitsers bezette gebied tussen Oostende, Gistel en Nieuwpoort, op en rond de hoeve De Grote Hemme, toponiem dat overigens nog bestaat. Daar woont boer Bultinck, bijgenaamd Mankepoot, mysterieuze, grillige, goed geschetste heersersnatuur, samen met zijn mooie schoondochter Gusta, wier man aan het front is. In het dorp, in ‘Maenhout's reke’, woont Gusta's zuster Juliette met haar
Duribreux als jong auteur.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schepen De Kinder - de latere gouverneur van Oost- Vlaanderen - overhandigt aan Mevrouw Duribreux bloemen bij de 60ste verjaardag van haar man (Copyright Foto Luc).
zoon Jean-Claude. De Duitsers hebben alle macht in dit Etappengebiet en laten dit ook voelen. Terwijl Gusta verzet biedt tegen hun benaderingen, krijgt Juliette een kind van de Duitser die bij haar inwoont (een gelijkaardige gebeurtenis als in de roman Polder (1937) van Norbert-Edgard Fonteyne). Rondom dit primaire stramien cirkelen andere typische figuren zoals Raschke, de jonge ordonnans van Ortskommandant Armbrust. De jongen heeft zich vergrepen aan een meisje op wie zijn commandant het oog had laten vallen en wordt als Beobachter naar de gevaarlijke uitkijkpost van De Grote Hemme gestuurd. Een andere goed geschreven anekdote binnen deze roman is het verhaal van de Canadese vliegenier die door Mankepoot wordt verzorgd, waarvoor de oude trouwens gearresteerd wordt. Alles mondt ten slotte uit in het kapotschieten van de hoeve, het keren van de oorlogskansen, waarbij het gewone leven zich stilaan herstelt. ‘Na vier jaar samenleven werden beide partijen weer vreemden voor elkaar, zoals de eerste dag’Ga naar eind9. In een zeer gedetailleerde, flitsende, af en toe filmische beschrijving lezen wij hier eigenlijk meer een kroniek dan een roman van het leven aan en achter het front met wachtposten, patrouilletochten, nachtelijk kanonvuur, soldatenkroegen en overspel, en vooral met al de miserie die de burgerbevolking ondervindt. Zoals in veel werken van Duribreux spelen voorname feiten, ook essentiële gesprekken zich 's nachts af. Een vervreemdingseffect dat de auteur graag inbouwt om schokken te verwekken in zijn verhaal, maar vooral - iets waarop hij zijn hele leven zo bedacht was - in de weerslag ervan op zijn lezers. In deze roman komen twee Leitmotieven van 's schrijvers levensopvatting aan bod: heldhaftigheid en zuiverheid. In zijn stugheid is Mankepoot de vermenselijking van dit heroïsme. Hij is zwijgzaam, antwoordt vaak naast de kwestie. Maar hij is kordaat en rechtlijnig, neemt, ondanks zijn omgeving, de volgens hem juiste beslissingen en hij houdt daaraan vast. Ook de jonge Raschke is zo'n principiële natuur. De vrouwen zijn, zoals de meeste in Duribreux' oeuvre, lijdzaam, onderdanig, mysterieus en staan eerder zwak getekend. ‘Voor een vrouw is het een voorrecht geen grote beslissingen op eigen hand te moeten nemen’Ga naar eind10. De enige vrouw, die tot een eigen, bewonderenswaardig heroïsme uitgroeit, is Irma, de sterke hoofdfiguur in De bron op den berg (1945). De jongeren lijden onder de relatie met de ouders. Zij voelen zich onbegrepen en laboreren aan een zuiverheidssyndroom. ‘Zij voelden zich groeien en misprezen de grote mensen, die in hun ogen laf waren en door schrik bezeten... Zij wilden bewijzen dat de onbeholpenheid van de kinderen meestal schijnheilig bedrog is, waar de ouders eeuwig zullen inlopen’Ga naar eind11. Aan deze kinderen (knapen, geen meisjes) ‘is onthuld geworden dat er een zonde is aan dewelke alle ouders hebben deelgenomen en het vervulde hen met afschuw’Ga naar eind12. Over zijn moeder zegt Jean-Claude: ‘het stond vast dat ze zich verlaagd had tot het dierlijkste wat hij kende’Ga naar eind13. Dit schuldgevoel zou zich in uitzonderlijke tijd zoals de oorlog kunnen toespitsen op lafheid of verraad of strategische misstappen, maar het wordt haast volledig op de zedelijke en sexuele gedragingen gericht. En bij de schuld hoort altijd ook de boete. Tegen Petereit, de Duitser die haar zwanger maakte, zegt Juliette: ‘Begrijp je dan niet dat we niets gemeens meer hebben met elkander, tenzij het kind? Dat onze tijd gekomen is om te boeten?’Ga naar eind14. En over Tervaete, de hoofdfiguur van Kantwerk en zwanen schrijft de auteur: ‘Het was niet alleen zijn overtuiging, doch ook een noodwendigheid van zijn geloof, dat iedereen op aarde boeten moest voor zijn kwaad, op een
Foto uit april 1966 (Copyright Jean Mil).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uur door God gesteld, elk in de mate van zijn schuld, in of buiten hem, maar even onontkoombaar als de dood’Ga naar eind15. Knapen die kattekwaad uithalen of zich in hardheid met elkaar willen meten, doen dit bij Duribreux graag in leegstaande, bouwvallige of geplunderde villa's. Jongeren die met wreedheid geconfronteerd worden (fusillering, gevechten met bajonetten of handgranaten) vertellen dit graag aan elkaar en pochen ermee dat ze dit hebben bekeken en doorstaan. Nergens staan deze knapen centraler als in De zure druiven. Dit werk, het omvangrijkste dat Duribreux heeft geschreven, is een verzetsverhaal, dat zich nu niet afspeelt op het platteland en aan het front, maar in de stad (Oostende) en vooral binnenskamers. Er is geen open front, maar er is niet minder strijd. Podium is het einde van de Tweede Wereldoorlog maar in feite is dit een voortzetting (afrekening, ontgoocheling) van het verhaal over de Eerste Wereldoorlog en de leefwereld van De Grote Hemme. Vader Lallemans zegt: ‘Toen wij in 1918 uit het slijk van de loopgrachten stapten, dachten wij een nieuwe wereld te vinden, waarin wij als redders zouden opgenomen worden’Ga naar eind16. De bittere nasmaak, het besef van de nutteloosheid van het offer is het hele boek door duidelijk aanvoelbaar. Het leidt tot diep splijtende tegenstellingen. In Lallemans' gezin is zoon Etienne lid van de verzetsgroep Witte Brigade, terwijl dochter Hermine vrijt met Marinegefreiter Linke, met wie ze uiteindelijk zelfmoord zal plegen, in een leegstaande villa. Al de jongeren in dit verhaal (Etienne, Dolfijn, Vanthuyne, Stubbe, Vanden Kieboom) zijn idealisten die aanvankelijk wat plagerijen uitvoeren (Duitse officieren over tomaten doen uitglijden, suiker in de benzine doen), maar spoedig ernstiger en gevaarlijker werk op zich nemen. ‘Voor België en voor de ganse beschaafde wereld moeten wij, jongeren, vijfentwintig jaar gebrek aan heroïsme en ingewortelde lafheid goedmaken’Ga naar eind17. Dolfijn is de leider, die de bevelen uitdeelt: ‘Voor ons moet thans niets anders meer bestaan dan heldhaftigheid. Zij ligt ten grondslag aan ons ganse streven; zij is de eerste behoefte van ons volk. Heldhaftigheid leidt tot alles’Ga naar eind18. Die zin voor soms blinde volgzaamheid en grootdadigheid zit ook aan de kant van de Duitsers en de collaboratie. SS-man Vandijlstadt, komend uit hetzelfde college als de jonge verzetslieden, onthult tijdens een nachtelijk gesprek met priester-leraar D'Heverlange, dat de SS de namenlijst bezit van de verzetsgroep. De jongens worden ingerekend. Volgen ondervragingen en folteringen. De leraar, ook gearresteerd, moet getuigen op het schijnproces tegen de jongens. Op de dag dat de geallieerden landen in Normandië worden ze weggeleid om gefusilleerd te worden. Vandijlstadt leidt, op eigen verzoek, het executiepeloton. Op het laatste moment doet hij de mitrailleur wegnemen en laat zijn vroegere vrienden ontvluchten. Hij wordt door zijn overste als ‘Verräter’ ter plekke neergeschoten. Dit laatste hoofdstuk van de roman draagt als titel ‘De grootste liefde bezit hij, die zijn leven geeft voor zijn broeders’. De grote Hemme was een tragisch, kroniekvormig document over de Eerste Wereldoorlog. De zure druiven is veel meer een roman, de beste van Duribreux en ook de beste van de enkele verzetsromans in de Vlaamse letteren. In Nederland zou hij al lang verfilmd zijn. De dramatiek is allereerst afrekening met de oudere generatie, de ouders, de helden uit de Eerste Wereldoorlog, die eveneens met de nasmaak zitten. ‘Ik heb de zure druiven gegeten, daarom zijn jullie tanden stomp!’Ga naar eind19 zegt de invalide oudstrijder vader Lallemans. Afrekening ook onder elkaar, hard en brutaal, maar tegelijk wordt dit ook een afwegen van de menselijke mogelijkheden. Hoever kunnen zwijgen, pijn, uithouding gaan? En hoe sterk zijn deze jongens in het vechten? Zij oefenen zich met handgranaten. Vanden Kieboom en Vandijlstadt leveren een heroïsch messengevecht in een nachtelijk bos... Afrekening en ontgoocheling zitten vervat in drie concentrische kringen: binnen de verzetsgroep, binnen het gezin Lallemans en ten slotte, intiemer, binnen de SS-man Vandijlstadt. Aarzeling, twijfel, tweestrijd, zelfbeschuldiging, krachtpatserij, hulpvaardigheid, durf komen in alle kringen voor, in confrontaties, in vaak lange gesprekken. Ten slotte verschijnt ook hier en bij allen het diepe verlangen naar een grote louterende zuiverheid. Dus ligt in het centrum van alle kringen de zee.
Aanvangsbladzijde van het ongepubliceerde ‘Dood op zee’ in handschrift.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit dubbelportret van twee oorlogen eindigt met een hoogtepunt van eigenzinnige grootheid. Wanneer overste Wotke Vandijlstadt als ‘Verräter’ beschuldigt vóór hij hem neerschiet, antwoordt Vandijlstadt: ‘Reeds driemaal werd mij dat verweten (thuis, op school, hier). Denkt u dat ik mijn eigen waarheid niet heb?’Ga naar eind20. Deze ‘eigen waarheid’ is de waarheid van de auteur. Het verstandelijk beleven van de wetmatigheid die in alle natuurlijke dingen vervat ligt en de hakende, maar finaal secundaire positie van de mens daartegenover zouden één uitleg kunnen zijn voor het heroïsme zoals Duribreux het belijdt o.a. in zijn oorlogsromans. Buiten de mooie, zakelijke beschrijving van het frontlandschap in De grote Hemme en van de gebombardeerde stad en de versperde duinen in De zure druiven speelt het hele gebeuren zich af op onderduikadressen, in huiskamers, gevangeniscellen, verpuinde huizen en vooral binnen de protagonisten zelf. Duribreux' figuren zijn allemaal tobbende mensen. De meesten hebben wel een doel voor ogen, sommigen zeer duidelijk (Etienne, Vandijlstadt), maar zij kunnen niet over onbegrip en twijfel. Zij nemen het leven bijzonder ernstig op; zij relativeren niet of zelden. Humor is hun vreemd; zij kennen alleen de sarcastische prik. Levensblijheid lijkt tot een andere wereld te behoren. In Het wrede spel (1960) heeft de auteur ten derden male het thema van de oorlog, opnieuw van de Eerste Wereldoorlog, hernomen. Het is zijn liefste boek geweest, hoewel het De zure
Foto door Bert Peleman van onderschrift voorzien:
‘Gaston Duribreux: het duinzand, ideale lees- en schrijftafel voor een zeekunstenaar... Van harte!’ druiven niet overtrof. Jean-Claude, het zoontje uit De grote Hemme is hier de jongvolwassen Jean-Paul geworden. Zijn vader is eveneens aan het front en zijn moeder wordt in het door de Duitsers bezette gebied herhaaldelijk in de verleiding gebracht. Maar het is ditmaal de jonge man die een scherm van onverzettelijke heldhaftigheid rond zijn moeder opbouwt. Dit is dan zijn wrede spel. Deze roman, evenals De grote Hemme met grote informatieve en documentaire waarde, brengt in één sleutelzin een nieuw stuk uitleg over het heroïsme van de Duribreux-figuren: ‘De menselijke beproeving en het martelend peilen in mijn geest hebben mij definitief gevormd’Ga naar eind21. Een uitspraak die ook al een verklaring aankondigt van de moraaltheologische kommer, waarmee de auteur tegelijk in andere werken worstelde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De grootste bedekte lafheid van deze tijd’De afzwakking van het religieus en moreel bewustzijn, gevolg van twee wereldoorlogen, komt als thema specifiek en overwegend aan bod in de drie verhalen: De parabel van de gehate farizeeër (1955), De parabel van de geliefde tollenaar (1956) en Ballade van de hopeloze zuiverheid (1971). Een drieluik waarin de figuur van de intellectuele schrijver het duidelijkst staat neergeschreven. In het laatste van de drie verhalen, tevens het laatste boek dat Duribreux publiceerde - het script dateert van 6 februari 1969 en daarna heeft hij gezwegen - vindt de lezer ook het scherpst een uitleg voor de strenge ethische positie van de auteur. Het hoofdpersonage Simon roept vertwijfeld uit: ‘Als de priesters ziek zijn, hoe kunnen wij dan gezond blijven?’Ga naar eind22, want, zegt hij, dan heeft de mens ‘geen toegang meer tot God’, dan zou er ‘een kosmische leegte gapen, de angst voor het onverklaarbaar niet-bestaan’ en dan zou hij ‘nergens nog een definitief heenkomen hebben, dat de gruwel van zijn eerste jeugd was geweest en dat hij nooit aan iemand had kunnen mededelen’. In het hele oeuvre van Duribreux is dit ongeveer de enige plek waar hij zo expliciet verwijst naar een waarschijnlijk in de jeugd wortelende bodemloze eenzaamheid, het op zichzelf aangewezen zijn. Waarschijnlijk ligt hier ook een verklaring voor het fundamenteel, bijna principieel isolement dat de auteur aan zijn hoofdfiguren oplegde en ook voor zichzelf koesterde en tevens voor het heroïsme dat daar een ascetisch maar logisch uitvloeisel van is. De sterke is het machtigst als hij alleen staat. In deze drie werken heeft Duribreux voor het rechtstreeks uitdragen van zijn reactionaire boodschap het verhaal nauwelijks gebruikt. De drie parabels kregen inderdaad slechts een summiere verhaalstructuur, juist voldoende om de figuren te laten zeggen wat de schrijver wilde gezegd hebben. Het laatste werk, een soort afscheid van de literatuur in 1971, is bijna een essay. De sterke is hier de bokser met zijn ‘modern fighting’, de hardloper, de lange afstandsloper, de sportlieden dus met de individuele inzet, die het moeten halen van eigen training, uithoudingsvermogen en durf. Spiegel en bokswant is ook de titel van een onuitgegeven roman. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moet, mag de sterke zich spiegelen aan de zwakheid? Want Simon treedt even in het spoor van zijn vader, de vrouwenversierder, wanneer hij ingaat op de verlokkingen van een mooie Italiaanse in de Villa Medicea. Op deze momenten van erotische exaltatie blijft hij echter de starre individualist, hoogstens bereid tot de dubbele zelfmoord of tot het definitief afreizen naar het Zuiden, zoals gelieven plegen te doen in de galante geschiedenis. ‘Wellicht was het zijn lotsbestemming dat hij hier door de zwarte poort ging’Ga naar eind23. Iets weerhoudt hem, maar hij weet niet wat. ‘Nooit zou hij het te weten komen, doch zijn gehele leven het geheim blijven opsporen’. De sexuele bedwelming (de zwarte poort) brengt bij Simon een soort fysiologisch defect te weeg ‘waarvoor hij zich, zijn leven lang, zou moeten hoeden’. Hij vlucht langs de twee wegen die nog open blijven; de stad die ontgoochelt, de zee die ontfermt. ‘Je n'ai ni la conviction, ni la santé du vice’ zegt Simon aan zijn moeder in haar taal. Hij gaat te biechten, zelfs tweemaal. Een Sisyfuservaring die hem maar ten dele van zijn last verlost. Ten slotte staat hij genadeloos alleen met zijn inzicht en zijn twijfel. Duribreux was een bijzonder minzame man, maar een introverte auteur. Hij verhulde zijn eigen visie graag achter de figuren van zijn romans. Slechts uitzonderlijk, bij intiemere gesprekken kon men ervaren hoe hij, soms met enige vurigheid, zijn diepste overtuiging motiveerde, zo o.m. op het kunstweekeinde op het kasteel Drie Koningen te Beernem op 11-12 februari 1961. Vooral had hij het dan over de meer thesisgerichte verhalen uit het tweede deel van zijn loopbaan. Hij zette zich af tegen de zondemystiek die hij ervoer in heel wat literatuur en hij had het vooral tegen een Graham Greene, een Stefan Andres en andere auteurs van de katholieke problemenroman. Vooral de priesterfiguren uit Greenes werk lagen hem helemaal niet. Zieke priesters, noemde hij ze. Hij moet een bijzondere waardering, zoniet eerbied gehad hebben voor de status en de persoonlijkheid van de priester. Die verschijnt in haast al zijn romans. En dan niet de bemiddelende hiëratische functionaris uit de geschiedenis, maar de profetische figuur, nodig voor deze tijd die zich afwendt van de geïnstitutionaliseerde kerken en anderzijds oplossingen zoekt in even wervende alternatieve instituten met even bezwerende voorgangers. Als schrijver wou hij bewijzen dat de mens in zijn meest intieme aspiraties behoefte heeft aan een transcendente vraagstelling en op de weg daarheen aan grote, zuivere, heldhaftige gangmakers. Hij vond ze niet meer in zijn wereld, hij vond ze niet meer in de literatuur; hij heeft ze dus zelf gestalte gegeven. Naast de introverte schrijver ontpopt zich dan geleidelijk de strijdbare, profetische auteur, zoals wij hem niet aantreffen in de romans over vissers of over de oorlogen. Deze diepborende problematiek zal hem dus wel het nauwst aan geest en hart gelegen hebben. In De parabel van de gehate farizeeër had hij al gesteld dat hij zich nooit had kunnen verzoenen met een christelijke levenshouding ‘die hem te ruim en te toegevend leek’Ga naar eind24 en wees hij de opvatting af dat de genade uit kwaad en zonde zou te puren zijn. Dit waren handigheidjes,
Ontvangst op het stadhuis van Oostende door Burgemeester Piers. Gaston Duribreux werd 70! (Copyright W. De Baere).
vond hij, om aan de ene kant volop te genieten van alle verlokkingen van de wereld en het vlees, zonder het uitzicht op de eeuwige bestemming af te snijden. Met deze hypocrisie heeft hij beginselvast en combatief willen afrekenen. ‘Ik stik in deze tijd van flauw geloof en sentimentele ontferming over het kwaad. Ik haat die halfslachtige vergoelijking van de val en de desertie, die meinedigheid in het geloof waarover men zich vertedert, die gruwelijke mengeling van de ziel en het dier, waaruit men ik weet niet welke troebele genade weet te puren’Ga naar eind25. Hij moet zich herhaaldelijk afgevraagd hebben of de deugdzamen de echte verschoppelingen van deze tijd waren geworden. Hij ziet dit gebeuren zoals de schilder van de nieuwe kleren van de keizer of zoals Béranger in Ionesco's Rhinocéros. ‘Dat sympathiek maken van de zonde beschouw ik als de grootste bedekte lafheid bij de kristenen van deze tijd’Ga naar eind26. Nog meer dan in andere delen van zijn oeuvre ervaart de lezer hoe moeizaam deze parabels zijn ontstaan. Zij werden, ook al omdat de eigenlijke verhaalstof op het tweede plan ligt, traag en zwoegend neergeschreven. Gesprekken verlopen hier dus meestal stroef en meer dan eens in een betogende, onnatuurlijk aandoende taal. De artistieke waarde in deze parabels ligt dan ook alleen in de sfeer die de auteur oproept ter stoffering van de verhalende draad die ze vasthoudt en ook met elkaar verbindt. De beste stukken zijn dan opnieuw en steevast de benaderingen van de zee als onvervreemdbaar symbool van sereniteit en eeuwigheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De kunst om als miniatuurmens te leven’Brugge heeft een bevreemdende aantrekkingskracht uitgeoefend op de schrijver. In twee van zijn romans, uitgerekend telkens met een buitenechtelijke liefde als thema, komt dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonder goed tot uiting. Derina (1941) is de dochter van een rijke Brugse familie. Zij trouwt met Johan Iweins, een even rijke steenbakker, die haar echter verwaarloost. Ziek moet zij in Zuid-Frankrijk gaan kuren en in Cap Ferrat ontmoet zij haar echte liefde, kunstschilder en oorlogsinvalide Robert Aerts, afkomstig uit Frans-Vlaanderen. Maar Aerts is een zeer principiële man. Het komt niet tot een liaison, zelfs niet tot overspel. Dit laatste gebeurt wel in Kantwerk en zwanen (1958). De hoofdfiguur, boekhouder Tervaete, echtgenoot en vader, bezwijkt voor zijn secretaresse Hermine Merhaeghe - de kinderloze vrouw van een Brugse magistraat - met wie hij al tien jaar samen op kantoor is. De vervulling van hun liefde gebeurt tijdens een weekeinde aan zee. Daarna volgt, met wederzijdse instemming, het definitief afscheid en voor beiden ook de straf. Na twintig jaar ontmoeten zij elkaar nog eens, maar blijken geen belangstelling meer te hebben voor elkaar. Vooral in dit laatste werk, dat ook veel beter werd geschreven dan Derina, heeft de auteur zich laten innemen door de sfeer van Brugge. Zoals veel andere auteurs van in Brugge gesitueerde verhalen laat hij goed aanvoelen hoe er een diepe tegenstelling
In profiel... (Foto Jean Mil).
zou bestaan tussen de uiterlijke schoonheid en de innerlijke verdorvenheid van deze stad. In het laatste hoofdstuk van dit boek is er een aardig gesprekje tussen Tervaete en zijn zoon-student. ‘Wat weet jij van Brugge?’ vraagt de vader plagend. En de zoon: ‘Brugge? Veel meer dan je denkt! Als ik van iemand hou, dan loods ik ze naar Brugge. Daar ben ik onweerstaanbaar!’Ga naar eind27 Eigenlijk eerder een soort anachronisme, want de zoon kent, blijkens het verhaal, Brugge niet zoals de vader de stad kent. De schrijver legt in de mond van de zoon de gedachte van de vader. En het is een verdachte uitlating, helemaal passend in deze contradictie tussen Brugges buiten- en binnenkant. Zo komen er in dit boek meer passages voor, waar de lezer misschien wel met vragen blijft zitten. De auteur laat niet na, op impressionistische wijze, herhaaldelijk de bijzondere sfeer van Brugge te integreren in zijn verhaal. Zo heeft hij het over ‘het licht dat door een spel van wolken in dichte bundels op de stad neerzijgt en niet alleen de straatstenen maar ook het gelaat van de mensen ongewoon doet schitteren’Ga naar eind28 en hij noemt dit ‘een bijna zeldzaam natuurverschijnsel’. Dit licht hebben ook veel andere schrijvers opgemerkt. Het is een bijzonder verfijnd licht waarin trillingen van de zee meewerken en dat vooral op de gevels van monumentale gebouwen tot vinnige reflectie komt op alle momenten van de dag. De avond in Brugge lijkt ook voor Duribreux bij uitstek geschikt voor bespiegelende gedachten. ‘De avond schonk aan de enge stad een wonderbare uitbreiding en verlenging in de diepte. Stilaan vloeiden de wegen vol duister en zoals elke avond had de klaarte zich hoog in de lucht teruggetrokken... Tussen de strakke hemel en het woelig vertier in de duisterende straten was een aanzuiging die aan de ganse avondstond iets lijmends en irreëels verleende’Ga naar eind29. Ten slotte, typisch voor veel Brugge-literatuur en even typisch in het werk van Duribreux, krijgt de spanning tussen goed en kwaad in de mens en vooral in de piekerende personaliteit van Tervaete een aparte dimensie in het Begijnhof ‘waar alles sprak van het bewonderenswaardige vermogen om zijn behoeften en begeerten te reduceren zonder zijn wegen te misvormen, de kunst om als miniatuurmens te leven’Ga naar eind30. Al deze verleidelijke uiterlijke verschijningsvormen van de stad heeft de auteur met maat gebruikt. Hij is er niet onder bezweken. Bij het verschijnen van Kantwerk en zwanen heeft men dit boek herhaaldelijk vergeleken met de beroemde roman Bruges-la-Morte (1892) van Georges Rodenbach. Het woord plagiaat is dan zelfs gevallen. Er bestaat inderdaad een zekere gelijkenis. In het Franse verhaal draait het ook allemaal om een zogenaamd verboden liefde die verborgen gehouden wordt om geen opspraak te verwekken. Maar daarmee houdt elk parallellisme op. De hoofdfiguren raken in beide boeken wel in vervoering bij het bekijken van water, zwanen, kaaimuren, oude gebouwen, maar Rodenbachs werk eindigt op een moord, Duribreux' boek op een weliswaar vluchtige liefdesvervulling, die ook maar een tijdelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voldoening schenkt. Er zijn tussen beide werken nog fundamentele verschillen. En het voornaamste is wel dat Rodenbach een boek heeft willen schrijven over Brugge, ‘o, ville, toi, ma soeur, à qui je suis pareil’, en dat hij in deze stad een eigenlijk futiele gebeurtenis heeft geplaatst. Zijn lyrische ontboezemingen gelden zeer duidelijk uitsluitend de stad en niet de twee figuren van zijn verhaal. De twee personages van Duribreux staan daarentegen ten voeten uit getekend en zijn ook innerlijk doorgelicht. Brugge komt in Kantwerk en zwanen maar op een plaats of vier ter sprake en dan vooral telkens om een stemming of een spanning te onderstrepen. Binnen de Brugge-literatuur liggen er wel verwantschappen tussen Kantwerk en zwanen en Les Brouillards de Bruges van Daniel Gilles, maar dit laatste boek is pas in 1962 verschenen. Het speelt zich eveneens af in het rijkere, althans beter geziene milieu van de stad en een van de hoofdfiguren woont ook aan de Sint-Annarei, de buurt waar de Merhaeghes van Duribreux wonen. Maar ook hier houdt verder elke analogie op. Gilles had andere bedoelingen met zijn werk en is daar ook ten dele in geslaagd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Een wijze van denken’‘Schrijven is een wijze van denken. Ik geloof niet in bellettrie’. Uitspraak van Libera CarlierGa naar eind31, die Duribreux waarschijnlijk ook zou onderschreven hebben. Literaire vormkracht was zeker niet de sterkste zijde van zijn talent. Hij was geen literator, wel een schrijver. Zijn schrijverschap was functioneel en hij gebruikte het om zijn levensbeeld iets ruimer uit te dragen. Dit viel hem nooit gemakkelijk. Hij was zeer begaan met het onthaal van zijn werk, niet met de materiële bekendwording (slechts één roman, De laatste visschers, werd vertaald, in het Duits), maar de vraag hield hem bezig of hij door zijn werk lezers aan het handelen, vooral aan het nadenken zou zetten, en in welke zin. Vragen dus over de zin en de functie van de literatuur in het kunstgebeuren en breder in het culturele beeld van een volk. Hij wist dat zijn boodschap tegen de loop van de tijd inging, maar hij is er nooit van afgeweken. Liever zweeg hij tien jaar lang. Dit is zijn vorm van protest geweest. Hij staat met zijn eigenzinnig schrijverschap alleen in de Vlaamse letteren. De tijd zal moeten uitwijzen of zijn verkondiging profetisch is geweest. Wij hebben hem waarschijnlijk nog te oppervlakkig gelezen.
Fernand Bonneure | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het ongepubliceerde ‘Spiegel en bokswant’Omstreeks 1950 stelde Gaston Duribreux de kopij samen voor de roman Spiegel en bokswant, een werk dat echter niet gepubliceerd werd. Na een samenvatting van het werk, geschreven door Duribreux' zoon, Paul, publiceren we hierbij een fragment uit dit werk.
Albin is een jonge bokser. Hij beschikt over een uitzonderlijk pugilistisch talent. Maar hij komt uit een behouden burgerfamilie en is steeds in conflict met zijn ouders en zijn omgeving. Hij ontmoet er een constante tegenkanting bij het uitoefenen van zijn geliefkoosde sport. Voor hem is nu een dag aangebroken die grillig en op een dramatische epiloog zal uitlopen. Zijn vader is stervend, hij kan de nacht niet meer halen en wil dat zijn zoon bij hem blijft als hij sterft. Het noodlot wil dat Albin juist die avond moet uitkomen voor de hardste en belangrijkste kamp uit zijn jeugdige loopbaan, namelijk tegen de geduchte Spaanse welterkampioen Carnero. Albin, die een schuldgevoel heeft en denkt dat het door hem is dat zijn vader doodziek is geworden, heeft de plotse en zware beslissing genomen die avond niet te boksen en zich volledig in te zetten voor zijn familie. Kort na de middag zendt zijn moeder hem uit om de naastbestaanden en vrienden te verwittigen dat zijn vader gaat sterven. Zo komt hij ook voor het imponerende en weelderige herenhuis te staan van zijn oom Ferguson en zijn jong nichtje Gwendoline van wie hij slechts een vage herinnering heeft. De betoverende en exotische sfeer van dit huis brengt de nochtans vrijmoedige jongen in een pijnlijke verlegen toestand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Albin zag hem met nieuwsgierigheid aan. De oude gentleman was breedgeschouderd met een mager, effen gelaat dat glansde waar de huid over de beenderen was gespannen. De jongen meende dat hij diezelfde glanzende huid over zijn borst en over zijn hele lichaam moest hebben en niet dat slappe, hangende vel van sommige grijsaards. Dat zag hij ook aan de fijn gevormde hand welke Oom Ferguson nu ophief om een staafje te nemen en daarmee het emmertje te raken van een eigenaardig kunstwerk, dat een waterput voorstelde en naast hem op de tafel stond. Het emmertje schommelde en begon te klingelen als een verre klok. Bijna ogenblikkelijk bracht dat de grootste verrassing van Albins leven teweeg. De deur ging open en een slank meisje, dat blijkbaar op het geluid van het emmertje had gewacht, verscheen. Eenvoudig en ongedwongen kwam zij op Albin af. Hij meende te dromen. Hij kon haar niet begroeten als iemand die hij kende, en toch was zij hem niet vreemd. Hij had haar reeds zo dikwijls en van zijn prilste jeugd af, in zijn gedachten gecreëerd. Zij kon ook niets anders zijn dan een edel wezen dat niet helemaal tot deze tijd behoorde, net als dit huis en als Oom Ferguson. Haar voorhoofd glansde wit en effen en dat was het voorrecht van haar jeugd, evengoed als het bij Oom Ferguson een eigenschap was van zijn hoge leeftijd. Haar donker haar kon haar het aanzien van een Zuiderlinge geven, maar haar tere gelaatstint was die van een blonde vrouw uit het Noorden. Haar ogen waren ook lichter dan haar breed golvend haar en ze gaven de indruk niet grondeloos diep te zien. Maar weer
Omslag van ‘Kantwerk en zwanen’.
Omslag van ‘De zure druiven’. Omslag van ‘Ballade van de hopeloze zuiverheid’.
Herinnering aan een Dietsche Warande en Belfort-weekend in Overysse. Met Emiel Van Hemeldonck.
was er iets heel eigenaardigs aan. Ze deden denken aan de kleurige bodem van een Zuiderse zee, een water waar de zon in speelt, een kristallen massa, waaronder een geheimzinnig en onbereikbaar leven schuilt en waar men huiverend en heimweeïg naar verlangt. Dit was nu voorwaar het meisje dat hij van alle tijden had begeerd, misschien in een andere wereld reeds, en heel zeker vóór zijn eerste jeugdige bewustwording en de ontkieming van zijn menselijke zucht naar ideaal en genot. En wat de echtheid en tevens het fabuleuze van haar verschijning nog verhoogde, was dat dit meisje nog steeds van hem verwijderd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met het portret van zijn beide zonen René en Yanty (Foto Jean Mil).
bleef. Zij was nog altijd verdroomd en onbereikbaar voor hem in de werkelijkheid. Zij deelde in dit rijke huis met zijn onwezenlijke kanten, behoorde tot een stand waarmede hij redelijkerwijze geen omgang kon hebben en was bovendien een vreemdelinge. Deze waarnemingen stelden hem in zekere mate gerust en bedaarden zijn ontroering. Maar van een andere kant beknelden ze hem meer dan ooit met dat pijnlijk heimwee naar het onvindbare land dat zich buiten het zichtbare en het vatbare van elke mens uitstrekt. Die dingen overvielen hem en waren hem oneindig duidelijk
Rechtover de oude kerk van Mariakerke... waar Ensor begraven ligt (Copyright Jean Mil).
in die paar momenten dat zij glimlachend en sprakeloos voor hem stond en wachtte tot hij zich hersteld had. Zij scheen dat zo eenvoudig te vinden alsof hij ook geen onbekende voor haar was. ‘Ik ben Gwendoline, Oom Fergusons nicht.’ ‘Ik ben Albin. Ik heb U nooit eerder gezien,’ loog hij, gedeeltelijk. ‘Dat maakt het zo zonderling tussen ons!’ zei ze levendig, en plotseling keek ze naar de oude man en haar gelaat verhelderde met zo'n hevige uitstraling van klare aandoening, dat het was of dit meisje een bron van licht in zich had. Heel haar wezen scheen opgeheven en er was iets verblindends aan haar, iets rein hartstochtelijks dat Albin onmiddellijk deed terugdenken aan de godin in de hall, met haar voldane jachtlust en die inherente, klare begerigheid in haar marmeren gelaat. Heel die uiting van haar gevoelens was merkbaar voor de oude man bestemd en naar hem gericht en wat ze zei klonk triomfantelijk en meer en meer onbegrijpelijk voor Albin. ‘Geloof je me nu, Oom Ferguson?’ Hij moest haar geloven, want hij lachte haar toe in volle overgave en bewondering. Het was of hij niet anders kon dan toegeven aan de glans van haar blanke hartstocht, aan die wilde, ongrijpbare jachtlust die heel haar opgewekt wezen uitstraalde. Er was zelfs meer in hem en dat verraadde het mannelijk egoïstische deel in zijn verouderd wezen. Hij trachtte zoveel hij kon om haar levenshelderheid te weerkaatsen, om spiegel te zijn van haar zegerijke vreugde. ‘Wel, Gwen!’ zei hij dan, alsof hij een onuitgesproken wens beantwoordde. ‘Hij is ook jouw gast. Take him away!’
Gaston Duribreux | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bio- en bibliografie ‘van’ en ‘over’ Gaston DuribreuxI. Biografie:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Bibliografie ‘van’:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Bibliografie ‘over’:A. Algemeen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Bijzonder: recensies:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Luc Decorte |
|